In deze zaak gaat het om de vraag of de kwijtscheldingswinst van € 3.050.000, die eiseres heeft gerealiseerd in verband met een schuld aan de failliete [E] GmbH & Co, moet worden toegerekend aan het jaar 2011 of aan het jaar 2012. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft in 2011 een principeakkoord bereikt met de curator van [E] en heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting voor 2011 deze kwijtscheldingswinst opgenomen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter de kwijtscheldingswinst in de aanslag vennootschapsbelasting voor 2012 meegenomen, wat eiseres betwist.
De rechtbank Gelderland heeft op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat de kwijtscheldingswinst terecht door eiseres in 2011 is verantwoord. De rechtbank stelt vast dat er in 2011 een principeakkoord was bereikt en dat de goedkeuring van de crediteurenvergadering in 2012 slechts een formaliteit was. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en stelt de aanslag vennootschapsbelasting voor 2012 vast op een belastbare winst van € 156.603, na verliesverrekening op een belastbaar bedrag van nihil. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.532.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De rechtbank benadrukt dat bij het indienen van hoger beroep een afschrift van deze uitspraak moet worden overgelegd en dat het beroepschrift aan bepaalde vereisten moet voldoen.