ECLI:NL:RBGEL:2018:919

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4538
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake handhaving en geuroverlast door inrichting

In deze bestuursrechtelijke procedure heeft de Rechtbank Gelderland op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in een zaak tussen een groep eisers, bestaande uit meerdere omwonenden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre. De eisers stelden beroep in tegen een besluit van verweerder, waarin het handhavingsverzoek van de eisers werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de identiteit van de omwonenden die beroep instelden niet tijdig kenbaar was, waardoor het beroep van een deel van de eisers niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank overwoog dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat handhavend optreden met betrekking tot de aanleg van een aarden wal onevenredig was, omdat deze maatregel niet zou leiden tot een significante vermindering van de geuroverlast. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de omwonenden niet waren gediend met de handhaving van het voorschrift, en dat de eisers niet konden aantonen dat hun belangen niet waren meegewogen. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers 1 ongegrond en het beroep van eisers 2 niet-ontvankelijk, en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4538

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] en [eiser], (hierna: eisers 1)

[eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser], (hierna: eisers 2)
allen te [woonplaats], (tezamen: eisers)
(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre, verweerder.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] (hierna: [derde-partij]), te [woonplaats]
en
[derde-partij]. (hierna: [derde-partij]), te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] afgewezen.
Bij besluit van 27 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2018. [eiser] is verschenen, bijgestaan door gemachtigde mr. F.J.M. Kobossen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, A. Vos en J. Berntsen. Namens [derde-partij] is [derde-partij] verschenen. Namens [derde-partij] zijn [derde-partij] en [derde-partij] verschenen.

Overwegingen

1. De derde-partijen exploiteren op het perceel [locatie] te [woonplaats] een inrichting. De bedrijfsvoering van [derde-partij] ziet op de bewerking en verwerking van huiden. De bedrijfsvoering van [derde-partij] ziet op de productie van proteïnen.
Verweerder heeft voor deze bedrijfsactiviteiten op 20 maart 2001 een milieuvergunning verleend. In deze vergunning heeft verweerder geurvoorschriften opgelegd. Op 28 mei 2002 heeft verweerder een wijzigingsvergunning verleend, op grond waarvan de geurvoorschriften zijn gewijzigd.
Op 25 maart 2015 heeft verweerder een vergunning verleend voor een milieuneutrale wijziging van de inrichting. Onderdeel van deze vergunning vormt het geurreductieplan van 26 november 2014. In dit plan zijn maatregelen beschreven die ervoor moeten zorgen dat de geurhinder voor de omgeving wordt verminderd.
2. Eisers 1 wonen op het perceel Dijkstraat 35 en ondervinden geuroverlast van de inrichting. Zij hebben daarom gezamenlijk met [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] op 8 mei 2015 een handhavingsverzoek ingediend. In dit handhavingsverzoek hebben zij verweerder verzocht om op te treden tegen overtreding van de vergunningvoorschriften uit de vergunningen van 20 maart 2001 en 28 mei 2002.
3. Een toezichthouder heeft naar aanleiding van het handhavingsverzoek op 10 juli 2015 de inrichting bezocht. In het primaire besluit heeft verweerder – mede naar aanleiding van dit bezoek en het op 22 juli 2015 daarvan gemaakte rapport – overwogen dat geen sprake is van overtreding van de voorschriften uit hoofdstuk 4 van de wijzigingsvergunning, met uitzondering van voorschrift 4.9. Dit voorschrift is overtreden omdat geen aarden wal is aangelegd. Daarnaast zijn drie maatregelen uit het geurreductieplan uit 2014 nog niet in overeenstemming met de in het geurreductieplan opgenomen planning uitgevoerd.
Verweerder heeft overwogen dat handhavend optreden met betrekking tot de aarden wal onevenredig is, omdat de grond waarop de grondwal moet worden aangelegd niet in eigendom is van [derde-partij] en [derde-partij]. Daarnaast heeft aanvullend onderzoek uitgewezen dat geen sprake meer is van geurverspreiding van diffuse emissies op maaiveldniveau door kanaalvorming van de lucht door de gebouwen, waardoor er geen noodzaak meer is om de aarden wal aan te leggen. Ook wordt er vanuit gegaan dat deze verplichting niet meer zal worden opgenomen in de voorschriften van de nog te nemen beslissing op de nieuw aangevraagde revisievergunning.
Tegen het niet tijdig uitvoeren van de maatregelen uit het reductieplan wordt handhavend opgetreden, waarbij overeenkomstig het beleid eerst een waarschuwing zal worden gegeven en eerst de gelegenheid wordt geboden tot herstel alvorens een handhavingsbesluit wordt voorbereid.
Verweerder heeft het handhavingsverzoek daarom afgewezen.
4. De gemachtigde van eisers 1 heeft namens eisers 1 een bezwaarschrift ingediend. Ook eisers 2 hebben (separaat) bezwaarschriften ingediend.
5. In de beslissing op bezwaar heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering van het besluit met een door Buro Blauw verricht geuronderzoek.
Beroep omwonenden
6.1.
De gemachtigde van eisers 1 heeft namens eisers 1 beroep ingesteld bij de rechtbank. Eisers 1 wonen aan de overzijde van de inrichting en zijn daarom belanghebbende bij het bestreden besluit.
6.2.
In het beroepschrift staat ook het volgende:
“Of er ten aanzien van de anderen (nr. 2 tot en met 51) is een beschikking is afgegeven doet het verhaal vooralsnog niet. Zekerheidshalve wordt dit beroep ook ingediend namens [eiser] tot en met [eiser] (voor te naam stellingen en adressen in [woonplaats]: zie C0 van het advies).”
6.3.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft overwogen in haar uitspraak van 20 juli 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT9632), kan de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen.
De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn.
6.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers 1 desgevraagd aangegeven dat hij over het instellen van beroep geen contact heeft gehad met alle omwonenden. De coördinatie met de buurt loopt via Geurkink. Geurkink heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat een week voor de zitting een bijeenkomst met de buurt is gehouden, waar naar eigen zeggen ongeveer 40 personen zijn verschenen.
6.5.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eisers 1 stelt dat hij niet alleen namens eisers 1 maar ook namens 49 andere omwonenden beroep heeft ingesteld. Een lijst met daarop de namen van deze 49 personen, is niet aan het beroepschrift gehecht. Evenmin zijn machtigingen van deze personen in het geding gebracht. Daarom staat niet vast dat de 49 personen (allen) beroep tegen het bestreden besluit in hebben willen stellen. Dat is ook na ommekomst van de beroepstermijn overigens niet vast komen te staan, omdat op de genoemde bijeenkomst met de buurt niet alle omwonenden zijn verschenen.
De rechtbank verklaart het beroep van eisers 2 daarom niet-ontvankelijk.
Evenredigheid
7.1.
Eisers 1 betogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Volgens eisers 1 zijn hun belangen niet meegewogen in het besluit, miskent verweerder de geuroverlast en waardedaling van hun woning, en dient een schadevergoeding te worden toegekend.
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er met betrekking tot de aarden wal sprake is van een overtreding. De aarden wal is immers niet gerealiseerd. Dit is in strijd met voorschrift 4.9 van de wijzigingsvergunning. Verweerder is daarom bevoegd om handhavend op te treden.
Dit betekent niet dat verweerder verplicht is om handhavend op te treden. Een reden om niet handhavend op te treden kan zijn dat de gevolgen van het handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is, omdat de aanleg van de aarden wal niet zal leiden tot een vermindering van de geuroverlast voor omwonenden. Dit standpunt heeft verweerder onderbouwd met het door Buro Blauw verrichte geuronderzoek. In dit geuronderzoek heeft Buro Blauw de noodzaak en functie van de aarden wal onderzocht, en geconcludeerd dat een aarden wal nauwelijks een effect heeft op de geurbelasting van omwonenden. Een aarden wal wordt ook niet als mogelijke Beste Beschikbare Techniek (BBT) voor het verminderen van geurbelasting in aanmerking genomen.
Verweerder heeft voorts aangegeven dat de aarden wal als voorwaarde werd opgelegd ter voorkoming van geuroverlast bij het lossen van huiden en het afvoeren van afvalstoffen. Tegenwoordig is het binnen de branche standaard dat deze activiteiten gecontroleerd inpandig plaatsvinden, zodat het afdwingen van een aarden wal een achterhaalde techniek is.
7.4.
De rechtbank overweegt dat verweerder zijn standpunt – dat de aanleg van de aarden wal de geuroverlast niet noemenswaardig vermindert – met een geuronderzoek heeft onderbouwd. De conclusies uit dit onderzoek zijn door eisers 1 niet bestreden.
Verweerder heeft ook toegelicht waarom het voorschrift niet meer actueel is, en aangegeven dat in de in procedure zijnde revisievergunning voor de inrichting het voorschrift van de aarden wal niet wederom zal worden opgenomen. Voorts staat vast dat de gronden waarop de aarden wal zou moeten komen te liggen niet in eigendom zijn bij de derde-partijen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich – gelet op het voorgaande – in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het afdwingen van de aanleg van de aarden wal in dit geval onevenredig is.
De rechtbank volgt eisers 1 niet in hun stelling dat de belangen van omwonenden niet zijn meegewogen in het besluit. Verweerder heeft aangegeven dat de belangen van omwonenden niet zijn gediend met de handhaving van het voorschrift met betrekking tot de aarden wal, maar juist met nieuwe, actuele voorschriften. De rechtbank acht dit standpunt niet onredelijk.
In deze procedure – die voortvloeit uit een handhavingsverzoek tegen de vergunningen uit 2001 en 2002 – kunnen de inhoud en de noodzaak van nieuw op te leggen vergunningvoorschriften echter niet aan bod komen. Het beroep gaat uitsluitend om de overtreding van de voorschriften uit de vergunningen uit 2001 en 2002.
De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb, reeds omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers 1 ongegrond;
  • verklaart het beroep van eisers 2 niet ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.A. Nijmeijer, voorzitter, mr. R.J. Jue en mr. M.J.M. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.