ECLI:NL:RBGEL:2018:911

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
06/950003-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor gewoontewitwassen, valsheid in geschrift en wapenbezit

De rechtbank Gelderland heeft op 26 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van een gaspistool. De verdachte, geboren in 1969 en woonachtig in Apeldoorn, werd beschuldigd van het witwassen van een bedrag van € 4.847.767,60 in de periode van 1 januari 2007 tot en met 17 juni 2012. Dit bedrag was verworven door middel van contante betalingen van fictieve facturen en andere criminele activiteiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen een gewoonte had gemaakt van witwassen, waarbij hij contante gelden met een criminele herkomst in zijn bedrijf had laten vloeien. Daarnaast heeft hij valse facturen opgemaakt om deze criminele activiteiten te verhullen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 17 juni 2012 een gaspistool en munitie voorhanden had. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes jaar, maar de rechtbank legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met het tijdsverloop en de media-aandacht die de zaak had gekregen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de ondermijnende impact van het witwassen op de legale economie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 06/950003-12
Datum uitspraak : 26 februari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. W.J. Morra, advocaat te Duivendrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 17 juni 2012, in
de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte
heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of verdachte's mededader(s)
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 5.006.981,16
Euro (3.121.486,92 Euro aan contante betalingen van fictieve factu(u)r(en)
en/of 854.657,24 Euro aan contante betalingen bij de aankoop van horloges
en/of sieraden en/of voertuigen en/of contant betaalde facturen en/of contante
kasstortingen en/of contante stortingen op bankrekeningen en/of (andere)
goederen en/of 1.030.837 Euro aan contante aflossingen van diverse
geldleningen), in ieder geval een hoeveelheid (contant) geld, verworven en/of
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van (een)
voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 5.006.981,16 Euro, in ieder
geval een hoeveelheid (contant) geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst
vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel
verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van de geld is en/of gebruik gemaakt,
terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, dat
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]
en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] ,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot
en met 17 juni 2012, in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van witwassen een
gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben voornoemde bedrijf/bedrijven
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 5.006.981,16
Euro (3.121.486,92 Euro aan contante betalingen van fictieve factu(u)r(en)
en/of 854.657,24 Euro aan contante betalingen bij de aankoop van horloges
en/of sieraden en/of voertuigen en/of contant betaalde facturen en/of contante
kasstortingen en/of contante stortingen op bankrekeningen en/of (andere)
goederen en/of 1.030.837 Euro aan contante aflossingen van diverse
geldleningen), in ieder geval een hoeveelheid (contant) geld, verworven en/of
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van (een)
voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 5.006.981,16 Euro, in ieder
geval (telkens) een hoeveelheid (contant) geld, (telkens) de werkelijke aard en/of
herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld,
dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van de geld is en/of gebruik
heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden
gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
althans, dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met 17 juni 2012, in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, (een)
voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 5.006.981,16 Euro (3.121.486,92
Euro aan contante betalingen van fictieve factu(u)r(en) en/of 854.657,24 Euro
aan contante betalingen bij de aankoop van horloges en/of sieraden en/of
voertuigen en/of contant betaalde facturen en/of contante kasstortingen en/of
contante stortingen op bankrekeningen en/of (andere) goederen en/of 1.030.837
Euro aan contante aflossingen van diverse geldleningen), in ieder geval een
hoeveelheid (contant) geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft
overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten (in totaal)
(ongeveer) 5.006.981,16 Euro, in ieder geval een hoeveelheid (contant) geld, (telkens)
de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing
verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n)
van de geld is en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat
bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, dat
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]
en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] ,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot
en met 17 juni 2012, in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een)
voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 5.006.981,16 Euro (3.121.486,92
Euro aan contante betalingen van fictieve factu(u)r(en) en/of 854.657,24 Euro
aan contante betalingen bij de aankoop van horloges en/of sieraden en/of
voertuigen en/of contant betaalde facturen en/of contante kasstortingen en/of
contante stortingen op bankrekeningen en/of (andere) goederen en/of 1.030.837
Euro aan contante aflossingen van diverse geldleningen), in ieder geval een
hoeveelheid (contant) geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft
overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (in
totaal) (ongeveer) 5.006.981,16 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid
(contant) geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of
vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of
verborgen wie de rechthebbende(n) van de geld is en/of gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met 17 juni 2012, in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) een of meer (fictieve) factu(u)r(en) aan [bedrijf 7]
en/of [naam 1] en/of [bedrijf 8] en/of [bedrijf 9]
en/of [bedrijf 10] , en/of [bedrijf 11] en/of [bedrijf 12]
en/of [bedrijf 13] en/of [bedrijf 14]
en/of [bedrijf 15] en/of [bedrijf 16] en/of [bedrijf 17]
en/of [naam 2] en/of andere (fictieve) factu(u)r(en), - (elk)
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of
verdachte's mededader(s) (telkens) valselijk die (fictieve) factu(u)r(en)
opgemaakt, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt
en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
althans, dat
[bedrijf 2] en/of [bedrijf 1] en/of
[bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] , in of
omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 17 juni 2012, in de
gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
factu(u)r(en) aan [bedrijf 7] en/of [naam 1] en/of [bedrijf 8]
en/of [bedrijf 9] en/of [bedrijf 10] , en/of [bedrijf 11]
en/of [bedrijf 12] en/of [bedrijf 13]
en/of [bedrijf 14] en/of [bedrijf 15] en/of [bedrijf 16]
en/of [bedrijf 17] en/of [naam 2] en/of andere
(fictieve) factu(u)r(en), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt
en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat voornoemde factu(u)r(en)
werden opgenomen in de boekhouding van voornoemde bedrijf/bedrijven en/of
werden gebruikt bij het opstellen van de jaarrekening(en) en/of aangiften bij
de belastingdienst en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
voornoemde factu(u)r(en) fictief zijn;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte
(telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden
gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
hij in of omstreeks de periode van 27 november 2010 tot en met 17 juni 2012,
te Laren, gemeente Laren en/of in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 18] en [verdachte]
en/of een of meer vaststellingsovereenkomst(en) tussen [bedrijf 19]
en [verdachte] , - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was
om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk -zakelijk
weergegeven- in die overeenkomst(en) vermeld dat [verdachte] als gevolg van
diverse ontstane oorzaken en/of door malaise in het onroerend goed, niet meer
in staat is de lening terug te betalen en/of dat de geldgever er
onherroepelijk mee instemt om zijn vordering op [verdachte] (tijdelijk) buiten
invordering te stellen teneinde geldnemer in de gelegenheid te stellen een
optimale opbrengst voor geldnemer te realiseren tot dat het onroerend goed
door geldnemer is verkocht en/of die overeenkomst te ondertekenen en daarbij
als datum te vermelden 14 januari 2014 en/of op 25 februari 2012, zulks
(telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
hij op of omstreeks 17 juni 2012, te Apeldoorn, een wapen van categorie III,
te weten een gaspistool (Jet, type protector, type H9112) en/of munitie, te
weten 2 patronen (Piexon kal. 14mm), voorhanden heeft gehad.
1a. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat bij de start van het onderzoek, de vorming van het dossier en de informatievoorziening aan de rechter-commissaris de waarheidsvinding in de knel is gekomen en op uitzonderlijke schaal voorbij is gegaan aan de beginselen van een behoorlijke procesorde. Allereerst is namelijk ten onrechte vermeld dat verdachte aan drugssmokkel kan worden gelinkt, terwijl daarbij niet is vermeld dat het Openbaar Ministerie al tot de conclusie was gekomen dat verdachte daaraan niet kon worden gekoppeld. Ten tweede is een anonieme melding ten onrechte opgeplust met de stelling dat verdachte een professionele luchtballon had, in de wetenschap dat verdachte die niet had en de melding dus niet klopte. Verder is ten onrechte het beeld geschetst van versluierd taalgebruik in telefoongesprekken, omdat voorbij is gegaan aan een voor de hand liggend alternatief scenario. Ook zijn ten onrechte witwastypologieën van toepassing verklaard op de branche en de bedrijfsvoering van verdachte, is ten onrechte voorbijgegaan aan bedrijfsmatige oorzaken voor de stijging van de brutowinstmarge en is ten onrechte door het Openbaar Ministerie op uitzonderlijke schaal de publiciteit gezocht waardoor getuigen zijn beïnvloed voordat zij werden gehoord en wat heeft bijgedragen aan het faillissement van de bedrijven van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel ontvankelijk is in de vervolging. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de start van het onderzoek rechtmatig is geweest, aangezien de rechter-commissaris voldoende informatie had om op basis van artikel 27 Sv en aan de hand van het zich toentertijd in het dossier bevindende proces-verbaal machtigingen af te geven. Daarnaast volgt uit de getuigenverklaringen niet dat de getuigen zijn beïnvloed door de media.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beoordeling van het verweer van de verdediging moet worden vooropgesteld dat niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank leidt uit het procesdossier af dat het onderzoek naar betrokkenheid van verdachte bij drugssmokkel op 13 april 2011 is gestart onder de codenaam Dolores.
Op 12 mei 2011 kwam er bij Meld Misdaad Anoniem (MMA) een melding binnen ten aanzien van een op handen zijnde liquidatie van de dieven van honderden kilo’s cocaïne.
Op 14 mei 2011 kwam er een MMA-melding binnen over de betrokkenheid van de gebroeders [naam 3] , werkzaam bij [bedrijf 3] , bij de smokkel van de cocaïne. Volgens de melding bestaat verder het vermoeden dat [verdachte] (verdachte), de directeur van [bedrijf 3] , betrokken is geweest bij de smokkel.
Op 14 mei 2011 kwam nog een MMA-melding binnen. In die melding staat dat verdachte het afgelopen jaar € 500.000,- contant heeft uitgegeven, al enige tijd met geld smijt en meelift op de naam van anderen om zijn criminele activiteiten wit te wassen. Ook komt uit deze laatste melding naar voren dat verdachte een luchtballon heeft gekocht.
Het onderhavige onderzoek, met de naam Zaaier, is gestart na de bovenvermelde MMA-meldingen, namelijk op 29 september 2011. De rechtbank is van oordeel dat op basis van die MMA-meldingen, die een financiële component bevatten, het redelijke vermoeden van schuld ter zake van witwassen kon ontstaan. De officier van justitie had dus voldoende reden om een onderzoek naar geldstromen in te stellen, wat er ook zij van het onderzoek naar de drugssmokkel. Dat de informatie over de luchtballon achteraf deels onjuist is gebleken, maakt het onderzoek daarnaar in het kader van de ontvankelijkheid niet onrechtmatig. Dat zou anders zijn indien tevoren duidelijk zou zijn geweest dat verdachte geen enkele financiële betrokkenheid bij de luchtballon kon hebben. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre verworpen.
De raadsman heeft vervolgens gesteld dat het Openbaar Ministerie in het onderzoek – kort gezegd – ten onrechte voorbij is gegaan aan een alternatief scenario, ten onrechte witwastypologieën van toepassing heeft verklaard en ten onrechte voorbij is gegaan aan bedrijfsmatige oorzaken voor de stijging van de brutowinstmarge. De rechtbank stelt voorop dat de officier van justitie, binnen de eisen en waarborgen die aan zo’n onderzoek worden gesteld, een zekere mate van vrijheid heeft om een opsporingsonderzoek in te richten. Het is in zoverre aan de officier van justitie om in het voorbereidend onderzoek, in het licht van de onderzoeksresultaten die op dat moment bekend zijn, te beoordelen of en in hoeverre nieuwe onderzoeksresultaten of andere informatie nader moet(en) worden onderzocht. In het onderzoek Zaaier is veel en langdurig onderzoek verricht. Hierbij is de rechtbank niet gebleken dat voor verdachte ontlastende informatie bewust niet is onderzocht, bewust niet bekend is gemaakt of dat het Openbaar Ministerie, dan wel de politie, anderszins bewust onrechtmatig in het nadeel van verdachte heeft gehandeld. Het verweer van de raadsman wordt ook op dit punt verworpen.
Met betrekking tot de media-aandacht voor de zaak tegen verdachte, overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat het Openbaar Ministerie de pers actief heeft betrokken op het moment dat het bedrijfspand en de woning van verdachte werden doorzocht. Zoals ook door de toenmalige persvoorlichter van het Openbaar Ministerie bij de rechter-commissaris is verklaard, was op het moment van de doorzoeking duidelijk dat het ging om een witwasonderzoek en dat dit soort onderzoeken vaak langlopende, complexe onderzoeken zijn. Het Openbaar Ministerie heeft een aantal verslaggevers van regionale media benaderd, waaronder de redactie van een televisieprogramma dat regelmatig aandacht besteedt aan grotere strafzaken. Juist omdat het een – naar het zich ook op dat moment liet aanzien – groot onderzoek betrof, waarin nog veel onderzoek moest plaatsvinden dat nog alle kanten op kon, vindt de rechtbank dit geen wenselijke gang van zaken. Uit de verklaring van de voormalig persvoorlichter van het Openbaar Ministerie volgt echter dat de bij de doorzoeking aanwezige verslaggevers geheimhoudingsverklaringen hebben ondertekend en dat is afgesproken dat personen en de woning van verdachte niet herkenbaar in beeld mochten komen. Daarnaast heeft de woordvoerder van de politie verklaard dat ook is afgesproken dat namen of de straatnaam met betrekking tot verdachte niet mochten worden genoemd. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat niet doelbewust of met grove veronachtzaming is geprobeerd de belangen van verdachte te schaden. Ook volgt uit verklaringen van andere getuigen dat zij voor het afleggen van hun verklaring niet zijn beïnvloed door de media-aandacht voor deze zaak. De rechtbank heeft ook anderszins geen reden om aan te nemen dat getuigen door de media beïnvloed zijn voordat zij werden gehoord.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de waarheidsvinding niet in de knel is gekomen en dat het Openbaar Ministerie niet is voorbijgegaan aan de beginselen van een behoorlijke procesorde. Wel is verdachte door het actief betrekken van de media bij de doorzoeking nodeloos beschadigd. Het Openbaar Ministerie had op een andere, minder ingrijpende wijze, aandacht kunnen vragen voor deze zaak. Zeker nu uit de verklaring van de politiewoordvoerder volgt dat de enige reden om de media bij deze zaak te betrekken was om vanuit politie en het Openbaar Ministerie uit te dragen dat misdaad niet loont. De mate van media-aandacht die deze zaak al in een vroeg stadium kreeg, heeft voor verdachte en zijn bedrijf een schadelijk karakter gehad. Daarom zal dit punt nog aan de orde komen als de rechtbank toekomt aan een strafoplegging.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode in totaal 5 miljoen euro aan contanten uitgegeven (contante aflossingen van giraal verstrekte leningen en het doen van overige contante uitgaven), gestort op bankrekeningen en in zijn bedrijf laten vloeien. Voor wat betreft de contante aflossingen van geldleningen heeft verdachte het feit medegepleegd met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en
[medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). De contante gelden kunnen niet vanuit de bedrijfsvoering worden verklaard en uit het onderzoek is van een andere legale inkomstenbron niet gebleken. De ter terechtzitting door verdachte gegeven verklaring over de herkomst van de gelden is niet verifieerbaar en niet waarschijnlijk. Het dossier bevat aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte bij de handel in cocaïne, maar direct bewijs voor inkomsten uit die handel ontbreekt. Nu voor de contante gelden grotendeels geen aannemelijke verklaring is kan het evenwel niet anders dan dat de gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf, zodat witwassen kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de contante geldstromen afkomstig zijn uit de fruithandel die het bedrijf van verdachte, [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), met markthandelaren dreef. De contante uitgaven voor diverse goederen, de contante aflossingen van geldleningen en de contante kasstortingen op de bedrijfsrekening van verdachte, die verband houden met de gefactureerde bedragen, hebben een legale herkomst. Van witwassen van gelden met een criminele herkomst is geen sprake.
Hoewel de omschrijving van verkochte goederen op de door verdachte opgemaakte facturen overwegend niet klopt, is voor de gefactureerde bedragen daadwerkelijk fruit verkocht. Ook de geldleningen hebben een bedrijfseconomische achtergrond. Het waren echte geldleningen, vanuit een reëel bestaande kredietbehoefte. De aflossingen zijn te relateren aan de bedrijfsvoering van verdachte en niet aan criminele activiteiten. In totaal is een bedrag van
€ 200.000,-- niet op de geldleningen afgelost. Het niet aflossen zou in een witwasconstructie niet voor de hand liggen.
De verklaring van verdachte, dat de stijging van de brutowinstmarge van [bedrijf 2] een bedrijfseconomische oorzaak heeft, namelijk de overname van de bedrijven [bedrijf 20] en [bedrijf 21] , is verifieerbaar en aannemelijk. Van een witwastypologie is daarom geen sprake.
De beoordeling door de rechtbank
Zoals hierna aan de orde zal komen, komt uit het dossier naar voren dat verdachte in de ten laste gelegde periode contante gelden door middel van facturen in zijn bedrijf heeft laten vloeien, dat hij giraal verstrekte geldleningen contant heeft afgelost, dat er contante stortingen zijn gedaan op bankrekeningen en dat verdachte in privé overige contante uitgaven heeft gedaan. De totale contante geldstroom die hiermee gemoeid was, bedraagt ruim 4,8 miljoen euro.
De rechtbank moet onderzoeken of de contante gelden direct of indirect afkomstig zijn uit enig misdrijf. Zij overweegt als volgt.
Per 29 maart 1999 is [bedrijf 1] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] [2] Uit de geconsolideerde balans van [bedrijf 1] (inclusief [bedrijf 2] ) over de jaren 2006 tot en met 2010 volgt dat de brutowinstmarge is gestegen van 15,3 procent in 2006, naar 20,1 procent in 2007, naar 20,9 procent in 2008, naar 23,8 procent in 2009 en naar 31,5 procent in 2010. [3] Dit is een stijging van meer dan 100 procent over de jaren 2006 tot en met 2010. De kostprijs van de inkopen bedroeg € 4.149.960,-- in 2006, € 3.641.491,-- in 2007, € 3.853.887,-- in 2008,
€ 3.741.137,-- in 2009 en € 3.759.406,-- in 2010. [4] Van grote verschillen in de inkoop was dus geen sprake. Deze kosten zijn over de periode 2006 tot en met 2010 bezien zelfs licht afgenomen.
De rechtbank constateert dat de brutowinstmarge over de hiervoor vermelde periode fors is gestegen, terwijl de inkoop min of meer gelijk is gebleven. Zoals ook door verdachte betoogd kan deze stijging niet verklaard worden uit de contante markthandel.
Uit het dossier volgt allereerst dat de afzet aan markthandelaren al voor 2007 steeds meer terugliep. Zo heeft verdachte verklaard dat [bedrijf 2] zich steeds meer ging richten op supermarkten en dat de markthandel minder en minder werd. [5] Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de markthandel minder werd en dat verdachte daarom op zoek is gegaan naar nieuwe bronnen. Volgens haar is toen in september of oktober 2007 [bedrijf 20] binnen gekomen. [6] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het aantal markthandelaren dat aan de zaak kwam sterk is afgenomen. Voorheen waren het dertig handelaren en nu nog maar ongeveer tien. [7] Uit het dossier volgt daarnaast dat de winstmarges in de markthandel niet hoog waren. Zo verklaarde getuige [getuige 2] dat markthandelaren ‘niets gevers’ zijn, die voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten. [8]
Nu de inkoop min of meer gelijk bleef maar de markthandel afnam, terwijl de marges in de markthandel niet hoog waren en evenmin uit het dossier volgt dat die marges in de ten laste gelegde periode dusdanig toenamen dat de stijging van de brutowinstmarge over de jaren 2006 tot en met 2010 daarmee kan worden verklaard, constateert de rechtbank dat er een andere oorzaak moet zijn geweest voor die stijging.
Verdachte heeft verklaard dat hij constateerde dat betere marges behaald konden worden, toen [bedrijf 2] begon met het leveren aan supermarkten. Er kon een marge worden behaald die tussen de 10 en 15 punten hoger ligt. [9] [bedrijf 2] heeft het bedrijf [bedrijf 20] eind 2007 overgenomen en heeft vervolgens, eind 2010, het bedrijf [bedrijf 22] overgenomen. [10] Toen [bedrijf 22] onder [bedrijf 2] viel, is de naam veranderd in [bedrijf 21] . [11] [bedrijf 20] en [bedrijf 21] zijn beide leveranciers aan supermarkten, de retail. [12] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de stijging van de brutowinstmarge kan worden verklaard door de overname van de bedrijven [bedrijf 20] en [bedrijf 21] . De marges op de [bedrijf 21] -klanten en de supermarkten waren heel hoog. Op die klanten werden heel grote winsten behaald, meer dan op markthandelaren. [13]
Naar het oordeel van de rechtbank kan de stijging van de brutowinstmarge deels worden verklaard door de hiervoor vermelde bedrijfsovernames.
Het voorgaande levert echter geen verklaring op voor de contanten die verdachte in de ten laste gelegde periode – kort gezegd – tot zijn beschikking had. Dat volgt uit het volgende.
In de jaren 2007 tot en met 2012 zijn op de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 2] de volgende geldbedragen contant gestort.
Bankrekening van de SNS-bank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] .2007: € 1.467.349,--; [14] 2008: € 1.508.665,--; [15] 2009: € 632.810,--. [16]
Bankrekening van de ABN-AMRO met rekeningnummer [rekeningnummer 2] .2009: € 637.820,--; [17] Opmerking rechtbank: samen met de storing op de SNS rekening in 2009 in totaal:€ 1.270.630,--.2010: € 1.581.875,--; [18] 2011: € 1.602.080,--; [19] 2012: € 182.865,--. [20] Opmerking rechtbank: het bedrag van € 182.865,-- ziet op contante stortingen in de maanden januari en februari 2012.
Totaal: € 7.613.464,--. Bij dit bedrag zijn inbegrepen de hierna te bespreken ‘facturen’.
Deze contante stortingen kunnen niet worden verklaard door de afzet aan supermarkten. Verdachte heeft immers verklaard dat alle supermarkten per incasso of bank betaalden. [21] Daarnaast heeft getuige [getuige 1] verklaard dat binnen het concern [bedrijf 1] de groothandel in groente en fruit plaatsvond binnen [bedrijf 2] , dat ook het kasverkeer in hoofdzaak plaatsvond binnen [bedrijf 2] en dat met name door markthandelaren contant werd betaald. [22] Deze contanten werden bij de bank afgestort. [23] Verdachte heeft verklaard dat de markthandel een handel is waar veel contant wordt betaald. Tachtig procent van de markthandelaren betaalt nog steeds contant. [24]
De contante stortingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter bij lange na niet worden verklaard uit de handel met markthandelaren. Zoals hiervoor is overwogen, nam de markthandel af. Dit zou – gelet op het feit dat overwegend door markthandelaren contant werd betaald – moeten leiden tot een afname van de contante stortingen, zeker nu het een feit van algemene bekendheid is dat het betalen per pintransactie op de markt, ook in de ten laste gelegde periode, gangbaarder werd. Uit het overzicht van contante stortingen in de periode 2007 tot en met 2012 volgt echter dat de contante stortingen relatief gelijk bleven en in 2010 en 2011 zelfs stegen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat een deel van de in het bedrijf gevloeide contante gelden niet te verklaren is uit de legale fruithandel van [bedrijf 2] De rechtbank zal onder ‘
facturen’nader ingaan op de wijze waarop verdachte contante gelden, ruim
€ 3.024.000,--, in de liquiditeitsstroom van [bedrijf 2] heeft gebracht. Verdachte heeft daarnaast vanaf eind 2010 tot en met medio 2012 op giraal verstrekte geldleningen in totaal ruim € 988.000 euro contant (buiten de administratie om) afgelost en heeft daarnaast gedurende de ten laste gelegde periode privé uitgaven gedaan van in ieder geval in totaal ruim € 834.000,--. Dat zou in de visie van verdachte betekenen dat de hierboven besproken geldstroom ter hoogte van ruim € 4.589.000 (€ 7.613.464 - € 3.024.093), afkomstig uit
– “legale” – contante handel met marktkooplui, nog met ruim € 1.822.000 (€ 988.000 +
€ 834.000) vermeerderd zou moeten worden. Dat is gezien het bovenstaande volstrekt onaannemelijk. Niet gesteld is dat verdachte een andere legale inkomstenbron had. Evenmin bevat het dossier aanwijzingen daarvoor.
De rechtbank merkt op dat in het hierna te bespreken onderdeel ‘facturen’ zal blijken dat niet alleen de tenaamstelling niet overeenkomt met de inhoud van de facturen, maar evenmin de opgevoerde colli. Dat gegeven ligt in lijn met de stelling dat de in die facturen vermelde transacties helemaal niet hebben plaatsgevonden. Dat kon ook niet, want de ingekochte AGF-producten waren al verkocht. Anders gezegd: wanneer de juiste colli bij de op de facturen voorkomende bedragen zouden zijn opgenomen, zou het volume van de inkoop vele malen groter moeten zijn geweest en ook in de loop der jaren toegenomen moeten zijn, hetgeen nu juist is gebleken van niet.
Daar komt bij dat verdachte op het hiervoor vermelde bankrekeningnummer van de SNS in de week van 24 januari 2007 tot en met 31 januari 2007 in totaal 36 biljetten van € 500,-- heeft gestort. [25] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze biljetten zijn aangeboden door markthandelaren met wie hij handel dreef binnen [bedrijf 2] Deze markthandelaren hadden ook andere inkomsten dan uit de handel van groente en fruit, bijvoorbeeld uit de autohandel. De markthandelaren wilden de biljetten wisselen en verdachte kon daaraan tegemoet komen, omdat er een aanzienlijke contante geldstroom in zijn bedrijf omging.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte hieromtrent ongeloofwaardig. Allereerst is het onaannemelijk dat een markthandelaar vanuit de handel in groente en fruit beschikt over biljetten van € 500,--. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat op de markt, zeker als het gaat om groente en fruit, betaald wordt met kleine coupures. Daarnaast is niet zonder meer begrijpelijk waarom autohandelaren de biljetten wilden wisselen, nu in de autohandel grote geldbedragen omgaan en biljetten van € 500 juist handig zijn. Verder is niet zonder meer begrijpelijk waarom de biljetten van € 500,-- juist bij verdachte moesten worden gewisseld. Op deze wijze hoefden immers niet de autohandelaren de voor hen gangbare biljetten van € 500,-- af te storten bij de bank, maar verdachte, in wiens bedrijfsvoering zulke biljetten juist ongebruikelijk waren.
Verder is op 18 juni 2012 in de auto van verdachte een kluiskoffer met daarin € 80.000,-- aangetroffen. Het bedrag bestond uit 8 pakjes van 50 biljetten van € 200,--. [26] Volgens verbalisanten betroffen het nieuwe biljetten. [27] Verdachte heeft verklaard dat de € 80.000,- die is aangetroffen in zijn auto het bedrag is wat per saldo op dat moment in zijn bezit was en waarmee hij handel dreef of waarvan hij gebruik kon maken als zich een buitenkansje voordeed. Het geld was een onderdeel van debet- en credithandelingen van verdachte, waaronder het lenen en uitlenen van gelden van de laatste jaren. Hij had dit bedrag omdat iemand het graag wilde omwisselen, nu biljetten van € 200,-- moeilijk uit te geven zijn. Toen verbalisanten vroegen bij wie die verklaring geverifieerd kon worden, beriep verdachte zich op zijn zwijgrecht.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte over de herkomst van het geld in het licht van het voorgaande niet geloofwaardig. Zij neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat het nieuwe biljetten in grote coupures betrof. Daarbij heeft verdachte belet dat de herkomst van die biljetten gecontroleerd kon worden en is niet zonder meer begrijpelijk waarom verdachte 400 biljetten zou willen wisselen in een coupure die, zoals hij ook zelf heeft verklaard, minder gangbaar is.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat door of namens verdachte geen aannemelijke verklaring voor de herkomst van de contante gelden is gegeven. Gelet op het voorgaande, alles in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de contante gelden middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank gaat hieronder nader in op de ‘
facturen’, ‘
geldleningen’en ‘
contante uitgaven’.
Facturen
Op 17 juni 2012 werd onder andere de financiële administratie van [bedrijf 2] in Apeldoorn in beslag genomen (
opmerking rechtbank: De inbeslaggenomen goederen werden opgenomen op de beslaglijst en kregen een beslagcode beginnend met de letter B.
‘B’ staat voor het vestigingsadres van [bedrijf 2]). [28] In de financiële administratie zijn ten aanzien van dertien afnemers facturen aangetroffen, die een beslagcode hebben gekregen beginnend met de letter B. Ten aanzien van die facturen zijn in de periode van 2007 tot en met 2012 contante stortingen gedaan op de zakelijke rekening van het bedrijf. Dit leidt tot het volgende overzicht:
Afnemer
Contante storting
1. [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] )
€ 14.189,52 [29]
2. [naam 1] (hierna: [naam 1] )
€ 857.545,27 [30]
3. [bedrijf 8] (hierna: [bedrijf 8] )
€ 10.940,32 [31]
4. [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] )
€ 6.073,80 [32]
5. [bedrijf 13] (hierna: [bedrijf 13] )
€ 5.702,80 [33]
6. [bedrijf 14] (hierna: [bedrijf 14] )
€ 13.303,-- [34]
7. [bedrijf 15] (hierna: [bedrijf 15] )
€ 5.810,23 [35]
8. [bedrijf 16] (hierna: [bedrijf 16] )
€ 15.876,38 [36]
9. [bedrijf 17] (hierna: [bedrijf 17] )
€ 426.595,92 [37]
10. [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] )
€ 1.174.275,66 [38]
11. [bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12] )
€ 407.367,53 [39]
12. [bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11] )
€ 91.008,-- [40]
13. Fa. [naam 2] (hierna: [naam 2] )
€ 27.851,53 [41]
Totaal
€ 3.024.093,96
Er is dus een totaalbedrag van
€ 3.024.093,96contant gestort in [bedrijf 2] op basis van facturen.
De vertegenwoordigers van [bedrijf 7] [42] en [bedrijf 8] [43] hebben verklaard dat zij leveranciers nooit contant betalen. De vertegenwoordigers van [bedrijf 9] , [44] [bedrijf 13] , [45] [bedrijf 15] , [46] [bedrijf 10] , [47] [bedrijf 12] , [48] [bedrijf 11] [49] en [naam 2] [50] hebben verklaard dat zij geen zaken hebben gedaan met [bedrijf 2] , in ieder geval niet na 2007. De vertegenwoordigers van [bedrijf 14] [51] en [bedrijf 17] [52] hebben verklaard dat zij de betreffende facturen niet in hun eigen administratie hebben kunnen achterhalen. De vertegenwoordiger van [bedrijf 16] weet zeker dat hij de betreffende facturen niet betaald heeft, mede omdat de gerekende bedragen voor de goederen belachelijk hoog zijn. [53] Afnemer [naam 1] kon door verbalisanten niet achterhaald worden. [54]
Verdachte heeft ten aanzien van de facturen op naam van [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] , [bedrijf 13] , [bedrijf 14] , [bedrijf 15] , [bedrijf 16] , [bedrijf 17] en [bedrijf 12] verklaard dat het bedrag van de factuur wel klopt, maar de omschrijving en/of de tenaamstelling op de factuur niet. Over [naam 1] , [bedrijf 10] en [bedrijf 11] heeft verdachte verklaard dat het verzamelnamen zijn voor een groep afnemers die niet op eigen naam wilden kopen. De facturen op naam van [naam 2] horen volgens verdachte bij [bedrijf 17] thuis, omdat verdachte de bedragen op die facturen van [bedrijf 17] heeft ontvangen. [55]
De rechtbank is op basis van de hierboven aangehaalde verklaringen van de afnemers en de verklaring van verdachte van oordeel dat de facturen valselijk zijn opgemaakt door verdachte.
De verdediging heeft betwist dat de gelden die op basis van de valselijk opgemaakte facturen in het bedrijf gestort zijn van misdrijf afkomstig zijn.
Hierboven is reeds geconcludeerd dat de rechtbank van oordeel is dat door of namens verdachte geen aannemelijke verklaring voor de herkomst van de contante gelden is gegeven. Verdachte heeft ten aanzien van de facturen nog specifiek het volgende verklaard.
Verdachte heeft verklaard dat er binnen [bedrijf 2] veel kasstortingen plaatsvonden vanwege twee redenen. De eerste reden is dat veel afnemers van groente en fruit geen belasting wilden betalen over hun aankopen. De factuur werd in dat geval later opgemaakt, alsnog met inachtneming van de belasting. De betaling van de afnemer zonder de belasting werd onder de later opgemaakte factuur in de kas gestort en kwam op die manier alsnog ten goede aan het bedrijf. Verdachte hield zowel in zijn hoofd als in een schriftje bij wat hij ontvangen had van een afnemer.
Daarnaast had verdachte potjes die bestonden uit openstaande schulden bij verschillende afnemers. In de boeken stond niet van wie verdachte nog geld kreeg, hij hield dat bij in een schriftje. Als een afnemer zijn schuld betaalde, liet verdachte dat geld terugvloeien in het bedrijf.
Het in het bedrijf storten van de betaalde vordering deed verdachte naar eigen zeggen op zo een manier dat niet altijd de betaling van X op een factuur van X terecht kwam, maar dat een betaling van X ook wel op een factuur van Y werd geboekt.
Ten aanzien van de afnemers [naam 1] , [bedrijf 10] en [bedrijf 11] heeft verdachte verklaard dat het verzamelnamen zijn voor een groep afnemers die niet op eigen naam wilden kopen.
Naast wat de rechtbank hiervoor al heeft overwogen over de herkomst van de contante gelden, overweegt de rechtbank nog dat zij de verklaring van verdachte over afnemers die geen belasting wilden betalen en over potjes openstaande schulden onaannemelijk acht. Blijkens de hiervoor aangehaalde verklaringen van de afnemers heeft immers geen enkele afnemer verklaard dat hij geen belasting heeft willen betalen bij de afname van groente en fruit van [bedrijf 2] De verklaringen van de afnemers komen erop neer dat zij de facturen die op hun naam zijn opgemaakt niet kennen en niet betaald hebben. Ook hebben zij niet verklaard over openstaande schulden bij [bedrijf 2] Daarbij heeft verdachte zijn verklaring niet onderbouwd, door bijvoorbeeld het door hem vermelde schriftje over te leggen.
De verklaring van verdachte over de afnemers [naam 1] , [bedrijf 10] en [bedrijf 11] acht de rechtbank ook niet geloofwaardig, omdat verdachte bij zijn politieverhoor over [naam 1] heeft verklaard dat [naam 1] een meneer is die regelmatig groente en fruit koopt en dan contant betaalt. Verdachte is pas ter zitting met de verklaring gekomen dat [naam 1] eigenlijk een verzamelnaam is voor een groep afnemers. Weliswaar heeft [getuige 3] ook verklaard dat [naam 1] een verzamelnaam is, maar pas bij de rechter-commissaris nadat hij zich bij de politie op dit punt op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Ook overigens heeft verdachte deze verklaring niet onderbouwd. Voorts valt niet in te zien waarom het nodig zou zijn een verzamelnaam te gebruiken; een factuur hoeft per slot van rekening niet per se op naam gesteld te worden en voorts is onduidelijk waarom het nodig zou zijn méérdere verzamelnamen te gebruiken.
Verdachte heeft verklaard dat de omschrijving en/of de tenaamstelling op de facturen steeds niet klopt. De rechtbank overweegt daarbij dat op verschillende facturen de prijzen voor de goederen uitzonderlijk hoog zijn. Zo kost een doosje aardbeien € 1.150,--, [56] vijf kilo kersen
€ 2.246,35 [57] en een doos ananassen € 9.600,--. [58] Niet alleen de tenaamstelling, maar ook de productomschrijving is daarmee fictief. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op deze manier gefactureerd heeft om te verhullen wat de werkelijke aard is van het contante geld dat op deze manier in het bedrijf gestort is. De inkoopadministratie ligt immers vast en daaruit valt af te leiden welke hoeveelheden zijn ingekocht door het bedrijf. Om te voorkomen dat het bedrijf op papier meer zou verkopen dan voorradig was, moest verdachte wel de prijs van een product op de factuur aanpassen. Als de contante gelden daadwerkelijk afkomstig zouden zijn uit de groente- en fruithandel, dan had verdachte de werkelijke productomschrijvingen en hoeveelheden kunnen gebruiken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen criminele contante gelden heeft aangewend ten behoeve van zijn bedrijf. De contante gelden zijn immers op de bankrekening van [bedrijf 2] gestort en zijn zo in de liquiditeitsstroom van dit bedrijf gebracht. Verdachte heeft hiermee de gelden overgedragen. Door de door hem verkregen contanten (giraal) binnen zijn bedrijf te brengen, heeft verdachte de gelden naar het oordeel van de rechtbank ook omgezet. Het handelen van verdachte was, in het licht van het voorgaande, kennelijk gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst. Verdachte heeft de gelden witgewassen.
De officier van justitie heeft, anders dan de rechtbank, in haar berekening van het totaalbedrag aan fictieve facturen ook de afnemers [bedrijf 23] en [bedrijf 24] meegenomen en is daarmee tot het ten laste gelegde bedrag van € 3.121.486,24 aan contante betalingen van fictieve facturen gekomen. In het hierboven opgenomen overzicht is te zien dat de rechtbank een bedrag van € 3.024.093,96 aan contante betalingen van fictieve facturen heeft berekend. Dit vanwege het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de facturen die ten grondslag liggen aan de afboeking op de openstaande vordering op [bedrijf 23] niet fictief. De vertegenwoordiger van [bedrijf 23] heeft namelijk verklaard dat de openstaande facturen niet zijn betaald door [bedrijf 23] vanwege een zakelijk geschil tussen [bedrijf 23] en [bedrijf 2] Het bedrag van deze facturen, € 19.946,96, moet dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
Daarnaast heeft de vertegenwoordiger van [bedrijf 24] verklaard dat hij in overleg met verdachte een overeenkomst met betrekking tot een persoonlijke lening heeft afgesloten voor een bedrag van € 45.000,-- aan openstaande facturen. Voor zover de vertegenwoordiger weet, heeft hij eenmalig een bedrag van € 5.000,-- betaald aan [verdachte] , zodat er nog
€ 40.000,-- open zou moeten staan. Volgens de administratie van 2008 van [bedrijf 2] zou [bedrijf 24] € 45.000,-- contant hebben betaald. De rechtbank is van oordeel dat er geen fictieve factuur ten grondslag ligt aan de kasstorting van € 45.000,--, maar dat de administratie op dit punt vals is. Het bedrag van € 45.000,-- moet om die reden buiten beschouwing worden gelaten.
Geldleningen
Verdachte is in de ten laste gelegde periode tien geldleningen aangegaan. Aan elke lening ligt een schriftelijke overeenkomst van geldlening ten grondslag, waarin telkens is opgenomen wat de hoogte van de lening is en wat de hoogte is van de door de geldverstrekker te ontvangen afsluitprovisie en behandelkosten fee. Hieronder wordt schematisch weergegeven in naam van welke (rechts)persoon de lening is verstrekt, wat de hoogte van de totale geldlening was (inclusief afsluitprovisie en behandelkosten fee) en op welke datum de betaling aan verdachte heeft plaatsgevonden. De leningen zijn telkens giraal aan verdachte verstrekt, onder inhouding van de overeengekomen afsluitprovisie en behandelkosten fee.
Verstrekt in naam van:
Bedrag in overeenkomst:
Girale overboeking op:
1. [bedrijf 18] (hierna: [bedrijf 18] )
€ 170.000,-- [59]
8 december 2010 [60]
2. [bedrijf 19] (hierna: [bedrijf 19] )
€ 170.000,-- [61]
5 januari 2011 [62]
3. [bedrijf 19]
€ 357.000,-- [63]
12 mei 2011 [64]
4. [bedrijf 25]
(hierna: [bedrijf 25] )
€ 52.000,-- [65]
12 mei 2011 [66]
5. [bedrijf 26] (hierna: [bedrijf 26] )
€ 49.000,-- [67]
18 november 2011 [68]
6. [bedrijf 27]
(hierna: [bedrijf 27] )
€ 48.000,-- [69]
18 november 2011 [70]
7. [bedrijf 19]
€ 160.000,-- [71]
18 november 2011 [72]
8. [bedrijf 28]
(hierna: [bedrijf 28] )
€ 81.250,-- [73]
14 mei 2012 en 15 mei 2012 [74]
9. [bedrijf 26]
€ 61.500,-- [75]
14 mei 2012 [76]
10. [bedrijf 18]
€ 61.500,-- [77]
14 mei 2012 [78]
Totaal overeenkomsten:
€ 1.210.250,--
[medeverdachte 1] is bestuurder van [bedrijf 18] en, via [bedrijf 18] , van [bedrijf 26] , dat eerder [bedrijf 25] heette. [79] Verdachte heeft verklaard dat hij in zijn beleving steeds geld leende van [medeverdachte 1] . Verdachte zag in overeenkomsten wel andere namen staan, maar daar had [medeverdachte 1] altijd een verhaal bij. [medeverdachte 1] was voor hem het aanspreekpunt. Hij heeft uitvoerig uitleg gegeven over de belangen en zekerheden en heeft een langere uitleg gegeven over [medeverdachte 2] . [80]
Alle overeenkomsten zijn voorzien van een logo van een advocatenkantoor, te weten: ‘ [bedrijf 29] , [adres 2] , [plaats 1] ’. Getuige [getuige 4] is werkzaam als partner bij het kantoor en heeft verklaard dat het logo van [bedrijf 29] sinds 1 januari 2005 niet meer gebruikt wordt. Sinds die tijd heet het kantoor [bedrijf 30] . [81] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het logo ooit digitaal heeft gekregen als Word-document en dat hij niet weet hoe hij dit logo moet verwijderen. [82] De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat [medeverdachte 1] de tien overeenkomsten van geldlening heeft opgemaakt.
Dat [medeverdachte 1] betrokken is bij alle geldleningen, en dus ook bij de leningen die niet in naam van één van zijn bedrijven zijn verstrekt (leningen 2, 3 en 7 van [bedrijf 19] , lening 6 van [bedrijf 27] en lening 8 van [bedrijf 28] ), vindt steun in het volgende.
Leningen 2, 3 en 7[medeverdachte 2] is directeur van [bedrijf 19] . [83] Het dossier bevat diverse e-mailwisselingen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die betrekking hebben op de geldleningen aan verdachte. Zo zond [medeverdachte 2] op 27 december 2010 een e-mail aan [medeverdachte 1] , met als onderwerp ‘ovk geldlening’. Bij de e-mail is een bijlage gevoegd. Het document komt in grote mate overeen met de overeenkomst van geldlening van € 170.000,-- (lening 2) tussen [bedrijf 19] en verdachte. [84] Daarnaast stuurde [medeverdachte 1] op 29 december 2010 een e-mail met het onderwerp ‘ [verdachte] ’ aan [medeverdachte 2] . De tekst van de e-mail was als volgt: ‘Kun je deze nog tekenen en naar mij mailen? Groet F’. Diezelfde datum antwoordde [medeverdachte 2] : ‘Moet jij die originelen per post hebben? Zo ja, dan kijk ik even wie er binnenkort naar NL vliegt om ze mee te nemen en daar te posten. Ik ben al een aantal keren post kwijtgeraakt als ik het hier vandaan verstuur’. [medeverdachte 1] antwoordde daarop: ‘Als het kan graag, anders bewaar maar’. [85] Op 5 januari 2011 mailde [medeverdachte 2] twee bankafschriften van zijn privébankrekening met nummer 54.55.38.319 aan [medeverdachte 1] . Op de bankafschriften is onder meer te zien dat in totaal € 161.000,-- is gestort op de rekening van [medeverdachte 2] en dat enkele dagen daarna een gelijk bedrag van de rekening van [medeverdachte 2] is overgemaakt op de rekening van verdachte. [86] Op 16 april 2012 heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] nog een e-mail gestuurd. Als bijlage was een in naam van [medeverdachte 2] geparafeerde en ondertekende overeenkomst van geldlening gevoegd. [87] De rechtbank constateert dat de inhoud van die overeenkomst gelijk is aan de overeenkomst van geldlening van € 357.000,-- tussen [bedrijf 19] en verdachte (lening 3). Ook ten aanzien van de lening van € 160.000,-- (
met aftrek van afsluitprovisie en behandelkosten fee: € 154.000,-- [88] )hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] contact (lening 7). Op 16 november 2011 mailde [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] : ‘Er is 155k geleend aan [bedrijf 19] vanuit de ING, als jij morgen na overleg zal rond 15.30 uur Ned tijd zijn, 154k doorboekt is dat klaar’. [medeverdachte 2] antwoordt daarop: ‘Akkoord. € 1000,-- voor mij?’, waarop [medeverdachte 1] mailt: ‘Daarom 155k en straks na fiat 154 doorboeken’. [89] Uit bankafschriften van de rekening van [medeverdachte 2] en van het bedrijf [bedrijf 31] (hierna: [bedrijf 31] ) volgt dat op 17 november 2011 van rekeningnummer 66.47.81.195 door [bedrijf 31] een geldbedrag van
€ 155.000,-- is overgemaakt aan [medeverdachte 2] . [90] Eén dag later, op 18 november 2011, is door [medeverdachte 2] een bedrag van
€ 154.000,-- overgemaakt naar de rekening van verdachte. [91] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij gemachtigd is voor de rekening van [bedrijf 31] . [92] De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat [medeverdachte 1] de feitelijke geldverstrekker was voor leningen 2, 3 en 7. Dit wordt bevestigd door een proces-verbaal bevindingen van een verbalisant die telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] vroeg in dat gesprek waarom de politie hem zocht, maar gaf daarna aan dat hij het zelf wel wist. Hij zei dat het te maken had met [verdachte] uit [woonplaats] . [medeverdachte 2] zei daarop dat het niet goed gegaan was en dat hij alleen maar een tussenstation was geweest. Als het goed is kon de politie zien dat hij het geld van een ander gestort had gekregen. [93] Lening 6Getuige [bedrijf 27] heeft verklaard dat zij van oktober 2010 tot en met augustus 2011 een relatie heeft gehad met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vertelde haar dat hij een probleem had met bankrekeningen. Hij vroeg aan haar of zij een bankrekening wilde openen. [medeverdachte 1] wilde de rekening gebruiken voor betalingen. [bedrijf 27] heeft bij de ABN Amro een privérekening geopend op haar naam. Zij heeft toen twee pasjes en een identifyer gekregen. Deze privérekening met pasjes heeft zij beschikbaar gesteld aan [medeverdachte 1] . [bedrijf 27] heeft met deze pasjes geen transacties verricht. Na het afsluiten van de privérekening heeft ze alles aan [medeverdachte 1] gegeven. Ze heeft zelf nooit over het password van de rekening beschikt. [medeverdachte 1] deed alle transacties vanaf de rekening. [94] [bedrijf 27] weet niet wat het geldbedrag van € 48.000,-- van 18 november 2011 is. Ze heeft die € 48.000,-- nooit in bezit gehad en ook niet uitgeleend aan anderen. [95] Onderzocht is met welk IP-adres de transactie € 48.000,-- in naam van [bedrijf 27] van is verricht. Het IP-adres waarmee de transactie is verricht is [nummer] . Dit IP-adres straat geregistreerd bij [medeverdachte 1] , [adres 3] in [plaats 2] . [96] De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat [medeverdachte 1] de geldverstrekker van lening 6 was.
Lening 8[getuige 5] heeft verklaard dat hij verdachte in april 2012 via [medeverdachte 1] heeft leren kennen. [getuige 5] runt het bedrijf [bedrijf 28] samen met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft hem gevraagd of hij voor een relatie, verdachte, een lening wilde verstrekken. [getuige 5] wilde wel zekerheid krijgen dat hij het geld terug zou krijgen. Volgens [medeverdachte 1] was dat geen enkel probleem. [getuige 5] is de overeenkomst aangegaan zoals in de overeenkomst van geldlening staat. [getuige 5] heeft het geld via bancaire transactie overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. Hij kreeg er provisie en rente voor. [medeverdachte 1] heeft [getuige 5] het bankrekeningnummer gegeven en het bedrag vermeld dat hij moest overmaken. [97] Hieruit volgt dat [medeverdachte 1] ook betrokkenheid had bij de geldlening tussen [bedrijf 28] en verdachte.
Uit grootboekkaarten van [bedrijf 18] [98] , een grootboekkaart van [bedrijf 26] [99] , een bankafschrift van [bedrijf 25] [100] , een bankafschrift op naam van [bedrijf 27] [101] , een kwitantie [102] en de verklaring van [getuige 5] [103] volgt dat ten aanzien van leningen 1, 4, 5, 6, 8 en 9 in totaal € 301.916,-- is afgelost (
€ 178.300,-- op lening 1, € 52.000,-- op lening 4, € 25.466,-- op lening 5, € 14.250,-- op lening 6, € 16.000,-- op lening 8 en € 15.900,-- op lening 9. De aflossingen van lening 5 en 6 die afkomstig zijn van DeBesteGoudprijs.nl zijn niet meegenomen, omdat dit geen contant geld betreft). Verdachte heeft ter terechtzitting echter verklaard dat hij van het totale geleende geldbedrag nog
rond de € 200.000,-- moet afbetalen. Dit geldbedrag staat volgens hem ten aanzien van de laatst verstrekte geldleningen open, naar de rechtbank begrijpt de leningen met de nummers 8, 9 en 10. Hij heeft lening 3 van [bedrijf 19] volledig cash afbetaald. [104] Hoewel uit het dossier niet volgt dat de geldleningen van [bedrijf 19] (leningen 2, 3 en 7) zijn afgelost, gaat de rechtbank er gelet op voorgaande verklaring van verdachte vanuit dat hij deze leningen wel heeft afbetaald. De verklaring van verdachte vindt steun in het volgende.
Het dossier bevat ten aanzien van lening 7 een vaststellingsovereenkomst tussen verdachte en [bedrijf 19] . Daarin is – kort gezegd – opgenomen dat verdachte zakelijke tegenslagen heeft gehad en daarom geen cashflow heeft om de rente te betalen en de lening in te lossen en dat [bedrijf 19] er daarom onherroepelijk mee instemt om haar vordering op verdachte tijdelijk buiten invordering te stellen. [105] [medeverdachte 1] heeft echter verklaard dat deze vaststellingsovereenkomst tussen verdachte en [bedrijf 19] ‘geleuter’ is. [106] De rechtbank heeft hiervoor geconcludeerd dat [medeverdachte 1] de geldverstrekker van leningen 2, 3 en 7 is geweest. [medeverdachte 1] heeft daarna, in mei 2012, via zijn bedrijven [bedrijf 26] en [bedrijf 18] nog twee keer € 61.500,-- (leningen 9 en 10) aan verdachte verstrekt en is betrokken geweest bij de totstandkoming van de geldlening door [bedrijf 28] (lening 8). De rechtbank acht het, gelet op het voorgaande en in het licht van de verklaring van verdachte, aannemelijk dat geldlening 7 is afbetaald door verdachte. Het is immers niet zonder meer begrijpelijk dat [medeverdachte 1] nieuwe geldleningen aan verdachte verstrekt, wanneer een eerder verstrekte (forse) geldlening nog niet is afgelost en niet te verwachten valt dat in de nabije toekomst aflossingen worden gedaan. De rechtbank acht daarmee eveneens aannemelijk dat de eerder namens [bedrijf 19] verstrekte geldlening 2 is afbetaald, zeker nu verdachte heeft verklaard dat hij de daarop volgende lening van [bedrijf 19] , geldlening 3, volledig contant heeft afgelost.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte in totaal een bedrag van
€ 988.916,--heeft afgelost, bestaande uit € 301.916,-- voor geldleningen 1, 4, 5, 6, 8 en 9 en € 687.000,-- voor geldleningen 2, 3 en 7. Dit bedrag sluit aan bij de verklaring van verdachte dat hij nog ongeveer € 200.000,-- moet afbetalen.
Over de wijze van afbetalen overweegt de rechtbank als volgt.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat leningen 1 en 4 contant zijn afbetaald. [107] Daarnaast volgt uit een grootboekkaart en een bankafschrift van [bedrijf 26] dat aflossingsgelden van lening 5 contant door verdachte zijn betaald. Zo is een bedrag contant gestort op de rekening van [bedrijf 26] en is dat bedrag vervolgens als aflossing in de administratie opgenomen. Andere omschrijvingen op het bankafschrift luiden: ‘doorstorting cash ontvangst [verdachte] ’ en ‘doorstorting contante ontvangst van de heer [verdachte] ’. [108] In het kader van lening 6 is een geldbedrag contant op de rekening van [bedrijf 27] gestort, voordat het overgrote deel ervan werd doorgestort naar de rekening van [bedrijf 18] en in de administratie werd opgenomen onder ‘lening [bedrijf 27] ’. [109] Ook zijn de met betrekking tot lening 9 gedane aflossingen contant gedaan. Het dossier bevat in dat kader een kwitantie van een contante betaling van € 7.500,-- en daarnaast is onder vermelding van ‘storting’ een bedrag van
€ 8.400,-- als aflossing in de boekhouding van [bedrijf 26] opgenomen. [110] Verdachte zelf heeft verklaard dat hij leningen 1 en 3 contant heeft afbetaald en dat hij de op lening 8 afgeloste € 16.000,-- contant heeft voldaan. Verder heeft hij in het kader van het afbetalen van geldleningen ter terechtzitting verklaard dat hij ‘zeker nog cash moet betalen’. [111] Tot slot zijn bij het onderzoek aan bankrekeningen van verdachte en de aan hem verbonden rechtspersonen geen transacties aangetroffen die wijzen op aflossingen en/of rentebetalingen die horen bij de hiervoor vermelde tien geldleningen. [112] De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat alle aflossingen contant zijn gedaan.
Zoals eerder is overwogen, heeft verdachte geen aannemelijke verklaring afgelegd over de herkomst van deze contante gelden en kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de contante gelden middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte had een belang bij het contant afbetalen van de giraal verstrekte geldleningen. Door de geldleningen op deze wijze af te lossen, heeft verdachte de criminele gelden immers in het normale financiële verkeer gebracht. Hij heeft zijn contante criminele geld vervangen door giraal geld uit een andere bron. Anders gezegd heeft hij ander geld verkregen dan het contante geld dat hij uit enig misdrijf voorhanden had. Verdachte heeft de gelden hierdoor omgezet. De rechtbank is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de gedragingen van verdachte (kennelijk) waren gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de contante gelden. Door aflossingen te doen aan de geldverstrekker(s), heeft verdachte de contante gelden ook overgedragen. Hij heeft de gelden daarmee witgewassen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte feit 1 voor wat betreft dit onderdeel heeft medegepleegd met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
[medeverdachte 1] heeft diverse forse geldleningen verstrekt. Voor de buitenwereld leken de geldleningen afkomstig te zijn van diverse geldverstrekkers, terwijl het geld in de meeste gevallen (in ieder geval leningen 1 tot en met 7 en de leningen 9 en 10) van [medeverdachte 1] afkomstig was. De rechtbank verwijst in dit verband naar de verklaring van [bedrijf 27] en de e-mailwisselingen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De betalingen aan verdachte zijn veelal kort na elkaar – of zelfs op dezelfde dag – gedaan. De leningen zijn giraal verstrekt en zijn, voor zover ze zijn afgelost, contant door verdachte terugbetaald. Dit is geen normale gang van zaken. [medeverdachte 1] heeft daarnaast bij het opstellen van de overeenkomsten van geldleningen het logo van [bedrijf 29] gebruikt, terwijl hij geen connectie heeft met dit kantoor. Verder is een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 19] en verdachte opgemaakt, die volgens [medeverdachte 1] ‘geleuter’ is. Verdachte had [medeverdachte 1] nodig om zijn contante gelden ‘kwijt’ te raken. Gelet op de wijze van de totstandkoming van de geldleningen en de wijze van terugbetalen door verdachte, is de rechtbank van oordeel dat ook [medeverdachte 1] wist dat hij mede een constructie heeft opgezet waardoor verdachte zijn contante geld in het normale financiële verkeer kon brengen. De rechtbank gaat onder feit 3 verder in op de bij het onderzoek aangetroffen vaststellingsovereenkomsten.
Met betrekking tot de rol van [medeverdachte 2] wijst de rechtbank op de inhoud van de hiervoor aangehaalde e-mailberichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het kader van de geldleningen van [bedrijf 19] aan verdachte. Daarnaast wijst de rechtbank op de (telefonische) uitlating van [medeverdachte 2] aan een verbalisant, inhoudende – kort gezegd – dat hij zelf wel wist waarvoor de politie hem zocht, dat het te maken had met [verdachte] uit [woonplaats] en dat het niet goed gegaan was. Hoewel [medeverdachte 2] gezien kan worden als een tussenpersoon, is de rechtbank van oordeel dat hij een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van de witwasconstructie en de uitvoering daarvan. Hij is betrokken geweest bij het opstellen van de overeenkomsten van geldlening tussen [bedrijf 19] en verdachte, hij heeft zijn bankrekening beschikbaar gesteld voor het doen van overboekingen aan verdachte en heeft deze overboekingen zelf verricht. Uit de e-mailberichten volgt dat hij daar financieel beter van werd. Doordat hij € 155.000,-- ontving van [medeverdachte 1] ( [bedrijf 31] ) en vervolgens € 154.000,-- overboekte naar verdachte, werd hij zelf immers € 1000,-- rijker.
Hoewel de officier van justitie niet heeft gesteld dat verdachte het feit heeft medegepleegd met [bedrijf 27] en [getuige 5] , overweegt de rechtbank nog het volgende.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het feit (voor wat betreft de geldleningen) samen met [bedrijf 27] heeft begaan. Zij acht de rol van [bedrijf 27] – het openen van een bankrekening en het verstrekken van de bankpassen en identifyer aan [medeverdachte 1] – onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking, nu uit de verklaring van [bedrijf 27] volgt dat zij niets van de aan verdachte verstrekte geldlening wist. Evenmin bevat het dossier aanwijzingen voor een grotere rol van [bedrijf 27] .
De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte het voorgaande samen met [getuige 5] heeft begaan. Uit de verklaring van [getuige 5] volgt dat hij (mede)eigenaar was van het geld van [bedrijf 28] en dat hij, zoals gebruikelijk bij een geldlening, rente en provisie kreeg. Hoewel [getuige 5] voor de giraal verstrekte geldlening contante terugbetalingen van verdachte heeft ontvangen, acht de rechtbank deze gang van zaken onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [getuige 5] opzet had op het witwassen van de gelden van verdachte. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat [getuige 5] betrokken is bij (slechts) één geldlening, en niet bij een hele reeks van (elkaar kort opvolgende) geldleningen.
Contante uitgaven
Door middel van een kasopstelling hebben verbalisanten onderzoek gedaan naar de contante geldstroom van verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot 16 juni 2012. De bevindingen van de verbalisanten leiden tot het volgende overzicht:
Begin saldo
€ 1.024,-- [113]
Contante geldopname bank
€ 173.036,-- [114]
Contante geldopname kas [bedrijf 2]
€ 910,-- [115]
Overige ontvangsten
€ 5.000,-- [116]
Totaal
€ 178.946,--
Eindsaldo (contant aangetroffen geld)
- € 80.000,--
Beschikbaar voor contante uitgaven
€ 99.970,-
Contante uitgaven voertuigen
€ 96.442,-- [117]
Contante uitgaven horloges
€ 73.812,85 [118]
Contant betaalde facturen
€ 285.092,79 [119]
Contante stortingen privérekeningen
€ 195.380,-- [120]
Contante privéstortingen in bedrijf [bedrijf 2]
€ 284.000,-- [121]
Totale contante uitgaven
€ 934.727,64
Gelet op het bovenstaande overzicht heeft verdachte een totaalbedrag van € 934.727,64 contant uitgegeven. De rechtbank is daarmee tot een lager bedrag gekomen dan het bedrag dat is berekend door verbalisanten en kennelijk op basis daarvan ten laste is gelegd. Het lagere bedrag is enerzijds verantwoord door een herberekening van de contant betaalde facturen en anderzijds door rekening te houden met het feit dat het bedrag van de aankoop van de Volkswagen Golf verantwoord is in het kasboek van [bedrijf 2] , waardoor deze aankoop niet als contante uitgave wordt meegenomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de contante gelduitgaven niet betwist. [122] De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte de contante uitgaven en de contante stortingen heeft gedaan.
De rechtbank concludeert uit het bovenstaande overzicht dat het verschil tussen het bedrag dat beschikbaar was voor contante uitgaven en het bedrag dat daadwerkelijk contant is uitgegeven een bedrag is van
€ 834.757,64. Hierboven is reeds geconcludeerd dat de rechtbank van oordeel is dat door of namens verdachte geen aannemelijke verklaring voor de herkomst van deze contante gelden is gegeven.
Zoals uit het voorgaande volgt, heeft verdachte de door hem verkregen contante gelden á
€ 195.300,-- op zijn privé rekening gestort. De gelden zijn daardoor vermengd met andere gelden. Deze stortingen hebben in de jaren 2007 tot en met 2010 plaatsgevonden. [123] In dezelfde periode zijn betalingen verricht vanaf de privérekening van verdachte, waaronder betalingen in de sfeer van [verdachte] B.V, zoals een betaling aan ‘aartsenfruit b.v.’ en diverse overboekingen naar de bankrekening van [bedrijf 2] [124] Door deze uitgaven te doen, heeft verdachte de contanten omgezet.
Door de door hem verkregen contante (privé) gelden á € 284.000,-- op de bedrijfsrekening van [bedrijf 2] te storten, heeft verdachte de gelden aangewend ten behoeve van zijn bedrijf. De contante gelden zijn immers in de -girale- liquiditeitsstroom van dit bedrijf gebracht. Verdachte heeft hiermee de gelden overgedragen. Door de door hem verkregen contanten (giraal) binnen zijn bedrijf te brengen, heeft verdachte de gelden naar het oordeel van de rechtbank ook omgezet. Het storten van de gelden op een andere rekening dan zijn privé rekening was, in het licht van het voorgaande, kennelijk gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de gelden.
Door uitgaven te doen voor auto’s, horloges en het betalen van andere facturen, heeft verdachte de gelden omgezet.
Verdachte heeft daarmee de gelden witgewassen.
Samenvattend acht de rechtbank bewezen dat verdachte in totaal een bedrag van
€ 4.847.767,60(
€ 3.024.093,96 + € 988.916,-- + € 834.757,64) heeft witgewassen. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van deze contante gelden, waardoor het – gelet op alle feiten en omstandigheden – volgens de rechtbank niet anders kan zijn dan dat de gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft de gelden verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet. Dit alles had betrekking op diverse en verschillende bedragen (samen oplopend tot het hiervoor vermelde forse geldbedrag) en vond plaats op diverse momenten in de periode van 1 januari 2007 tot en met 17 juni 2012. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen. Voor wat betreft de geldleningen heeft verdachte dit feit medegepleegd.
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen.
Feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft over de inhoud van de bijschrijvingen op de facturen gesteld dat het evident is dat die inhoud niet klopt. Tegen een bewezenverklaring van feit 2 verzet de verdediging zich dan ook niet. Ten aanzien van de factuur op naam van [bedrijf 7] heeft de verdediging aangevoerd dat de getuige verklaard heeft dat hij een bestelling heeft gedaan van ananassen, maar deze ananassen heeft geretourneerd vanwege de kwaliteit. De ananassen hebben dus bestaan en zijn geleverd, waardoor de op die grond opgemaakte factuur niet als vals kan worden bestempeld.
Ten aanzien van de facturen op naam van [naam 1] heeft de verdediging aangevoerd dat er geen valsheid te ontdekken valt. Het opstellen van opzettelijk fictieve facturen op naam van [naam 1] kan niet bewezen worden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft onder feit 1 “ facturen” geoordeeld dat de facturen op naam van [bedrijf 7] , [naam 1] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] , [bedrijf 13] , [bedrijf 14] , [bedrijf 15] , [bedrijf 16] , [bedrijf 17] , [bedrijf 10] , [bedrijf 12] , [bedrijf 11] en [naam 2] valselijk zijn opgemaakt door verdachte. De rechtbank verwijst dienaangaande naar de onder feit 1 “facturen” opgenomen bewijsmiddelen. De facturen zijn in de financiële administratie van [bedrijf 2] in Apeldoorn aangetroffen. Bedrijfsadministratie kan worden aangemerkt als een samenstel van geschriften met bewijsbestemming, ter zake van de daarin opgenomen gegevens. Nu verdachte valse facturen heeft opgenomen in de administratie van [bedrijf 2] is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van een geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde. De valse vaststellingsovereenkomsten zijn opgemaakt om de witwasconstructie te verhullen. Uit de e-mailwisseling tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] volgt dat tussen alle verdachten een nauwe en bewuste samenwerking is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe gesteld dat niet blijkt dat de vaststellingsovereenkomsten een rechtens te beschermen bewijsbestemming hebben gehad. De vaststellingsovereenkomst met [bedrijf 18] is enkel opgemaakt om vrees bij de vrouw van verdachte weg te nemen. Evenmin is gebleken dat de vaststellingsovereenkomsten zijn gebruikt.
De beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot de onder feit 1 genoemde geldleningen 1, 2, 3 en 7 bevat het dossier vaststellingsovereenkomsten. Deze overeenkomsten zijn op 17 juni 2012 bij de doorzoeking van het bedrijf van verdachte, [bedrijf 2] in Apeldoorn, aangetroffen. [125]
Ten aanzien van
lening 1bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 18] (als geldgever), vertegenwoordigd door [bedrijf 31] , en verdachte. De overeenkomst is gedateerd 14 januari 2014 en is in naam van [bedrijf 18] en verdachte ondertekend.
In de overeenkomst is opgenomen dat:
  • de geldgever in december 2010 een geldbedrag van € 170.000,-- heeft uitgeleend aan verdachte;
  • dat de vordering heden ten dage door achterstallige rente en boete is opgelopen tot minimaal
  • dat juridische incasso geen nut heeft, omdat verdachte per heden geen (on)roerende zaken op zijn naam heeft welke een substantiële overwaarde vertonen;
  • dat verdachte, als gevolg van diverse ontstane oorzaken, vandaag de dag (geestelijk) niet meer in staat is de aanwezige verdiencapaciteit uit te nutten, waardoor er per heden geen vooruitzicht op gehele dan wel gedeeltelijke terugbetaling van de door geldgever aan verdachte verstrekte middelen is;
  • dat partijen met elkaar in nader overleg zijn getreden en zich bewust zijn van de precaire financiële en geestelijke/labiele situatie waarin verdachte zich bevindt, alsmede van de gevolgen daarvan voor de geldgever.
Onder meer is beschreven dat het volgende is overeengekomen:
  • De geldgever stemt er onherroepelijk mee in om haar vordering op verdachte buiten vordering te stellen, teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst voor geldgever te realiseren;
  • Verdachte verplicht zich zodra hij er geestelijk toe in staat is, en indien en zodra de op te zetten handel en of import en export van roerende goederen weer rendabel is, € 500,-- per maand aan geldgever te betalen. Gezien de geestelijke en huidige labiele toestand van verdachte stelt geldgever reeds nu voor alsdan haar restant vordering buiten invordering.
Ten aanzien van
lening 2bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 19] (als geldgever), vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] , en verdachte. De overeenkomst is gedateerd 25 februari 2012 en is in naam van [bedrijf 19] en verdachte ondertekend.
In de overeenkomst is opgenomen dat:
  • geldgever een bedrag van € 170.000,-- aan verdachte heeft geleend, te vermeerderen met de reeds verschenen rentetermijnen;
  • deze geldlening is vastgelegd in een overeenkomst van geldlening van 27 december 2010;
  • verdachte te maken heeft gekregen met zakelijke tegenslagen, waardoor deze geen cashflow heeft om de rente te betalen en de lening in te lossen;
  • verdachte eigenaar is van onroerend goed, hetwelk hypothecair dusdanig belast is dat daar heden ten dagen geen overwaarde op zit en dat daarom beslaglegging of anderszins te maken executoriale maatregelen geen zin hebben. De te maken kosten overstijgen de te realiseren baten;
  • geldgever zich bewust is van het feit dat heden ten dage de OG markt in Nederland ernstig onder druk staat en dat daarom gewacht zal dienen te worden op betere tijden;
  • verdachte verder geen bezittingen heeft welke door geldgever te gelde kunnen worden gemaakt;
  • partijen met elkaar in nader overleg zijn getreden en dat zij zich bewust zijn van de precaire financiële situatie waarin verdachte zich bevindt, alsmede de gevolgen daarvan voor verdachte;
  • verdachte bereid is zich maximaal in te spannen teneinde voor geldgever een maximale haalbare opbrengst te genereren, echter onder de voorwaarde dat verdachte een periode van minimaal 10 jaren wordt gegund om de betere toekomstige tijden op de onroerend goed markt af te wachten.
Onder meer is beschreven dat het volgende is overeengekomen:
  • Geldgever stemt er onherroepelijk mee in om haar vordering op verdachte buiten invordering te stellen, teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst te realiseren, tot dat het onroerend goed door verdachte is verkocht.
  • Verdachte verplicht zich indien en zodra de onroerend goed markt weer is aangetrokken naar het prijsniveau van eind 2007 om al het onroerend goed waarvan zij de economische en juridische eigendom bezit, te verkopen en de netto opbrengst na betaling van de huidige hypotheekhouders aan geldgever te doen uitbetalen. Indien onverhoopt mocht blijken dat alsdan de netto opbrengst te laag is, stelt geldnemer (
- Indien de huidige hypotheeknemer(s) mocht(en) besluiten over te gaan tot een openbare verkoop van de aan haar/hun hypothecair verbonden onroerende goeder(en) van verdachte, dan zal geldgever reeds nu voor alsdan haar vordering op verdachte buiten invordering stellen, omdat haar vordering dan praktisch gezien oninbaar is geworden. Het vorenstaande geldt ook indien de huidige hypotheekhouder niet bereid is de door haar verstrekte lening(en) te verlengen en een derde partij niet bereid is deze lening(en) over te sluiten en verdachte zodoende gedwongen wordt zijn onroerend goed in de huidige slechte OG markt te verkopen. [127]
Ten aanzien van
lening3 bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 19] (geldgever) (
de rechtbank begrijpt: [bedrijf 19]), vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] , en verdachte. De overeenkomst is gedateerd 25 februari 2012 en is in naam van [bedrijf 19] en verdachte ondertekend.
In de overeenkomst is opgenomen dat:
  • geldgever een bedrag van € 357.000,-- heeft geleend, te vermeerderen met de reeds verschenen rente termijn(en);
  • de geldlening is vastgelegd in een overeenkomst van geldlening van 7 mei 2011.
De rechtbank constateert dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst voor het overige overeenkomt met de vaststellingsovereenkomst die in het kader van lening 2 is opgemaakt.
Ten aanzien van
lening 7bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 19] (geldgever) (
de rechtbank begrijpt: [bedrijf 19]), vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] , en verdachte. De overeenkomst is gedateerd 25 februari 2012 en is in naam van [bedrijf 19] en verdachte ondertekend.
In de overeenkomst is opgenomen dat:
- geldgever een bedrag van € 154.000,-- (
opmerking rechtbank: dit is het geleende geldbedrag exclusief afsluitprovisie en behandelkosten fee [129] )heeft geleend, te vermeerderen met de reeds verschenen rente termijn(en);
- de geldlening is vastgelegd in een overeenkomst van geldlening van 8 november 2011. [130]
De rechtbank constateert dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst voor het overige overeenkomt met de vaststellingsovereenkomst die in het kader van lening 2 is opgemaakt.
Zoals de rechtbank onder feit 1 ten aanzien van ‘geldleningen’ heeft overwogen, acht zij mede gelet op de verklaring van verdachte bewezen dat geldleningen 1, 2, 3 en 7 contant door verdachte zijn afgelost. De inhoud van bovenvermelde vaststellingsovereenkomsten – die kortgezegd telkens gaan over betalingsonmacht aan de zijde van verdachte en het om die reden buiten invordering stellen van (het restant van) de geldlening door de geldgever – is daarmee vals. Dat de vaststellingsovereenkomsten vals zijn, wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 1] , die heeft verklaard dat de vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 18] en verdachte een ‘flauwekul document’ is en dat de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van lening 7 ‘geleuter’ is. [131] Bovendien is de in de vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 18] en verdachte vermelde datum van opmaak gelegen ná het moment waarop de overeenkomsten bij de doorzoeking op 17 juni 2012 in het bedrijf van verdachte zijn aangetroffen.
Verdachte ontkent de vaststellingsovereenkomsten zelf te hebben opgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat voor het feit dat verdachte de tekst van de overeenkomsten zelf heeft opgesteld. Uit de manier waarop verdachte verder over de vaststellingsovereenkomsten heeft verklaard, waarmee hij zijn betrokkenheid bij de totstandkoming van de overeenkomst met [bedrijf 18] erkent en – naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte – doet voorkomen alsof de overeenkomsten met [bedrijf 19] echt zijn, leidt de rechtbank echter wel af dat de in zijn naam gezette handtekeningen op de overeenkomsten door verdachte zijn gezet. Verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat de vaststellingsovereenkomst met [bedrijf 18] op zijn verzoek is opgemaakt, om thuis de gemoederen rustig te houden. [132] De andere vaststellingsovereenkomsten (
opmerking rechtbank: de overeenkomsten met [bedrijf 19]) zijn volgens verdachte wel echt. [133] Daarbij zien de vaststellingsovereenkomsten op geldleningen die verdachte zelf is aangegaan en had hij, zoals hierna aan de orde zal komen, een groot belang bij het opstellen van de overeenkomsten doordat hiermee werd geprobeerd een witwasconstructie te verhullen. Het voorgaande maakt dat kan worden bewezen dat verdachte de vaststellingsovereenkomsten heeft ondertekend, terwijl hij wist dat de inhoud daarvan vals was.
Met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst van lening 1 heeft [medeverdachte 1] , overeenkomstig de daarover door verdachte afgelegde verklaring, verklaard dat hij de vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 18] en verdachte op verzoek van verdachte heeft opgemaakt. [134] Daarnaast bevat het dossier met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van lening 2 een e-mailwisseling tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waaruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] betrokken was bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Op 27 december 2010 stuurde [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] een e-mail. De tekst van de e-mail luidde: ‘Leesbaar?’. Bij de e-mail is een bijlage gevoegd, inhoudende een geparafeerd document. [135] De rechtbank constateert dat het document overeen komt met de eerste pagina van de hiervoor vermelde vaststellingsovereenkomst met betrekking tot lening 2.
Op de vraag van [medeverdachte 2] : ‘Leesbaar?’, antwoordde [medeverdachte 1] : ‘Uitstekend’. [medeverdachte 2] verstuurde daarop de tekst: ‘Ok, dan ga ik de rest tekenen en scannen. Dit is helaas een hele klus, omdat elke pagina met de hand gescand en daarna verkleind moet worden. Over enkele uren heb je de zaak compleet’, waarop [medeverdachte 1] antwoordde: ‘Ok’. [136] Onder feit 1 is ten aanzien van ‘geldleningen’ al overwogen dat de rechtbank van oordeel is dat [medeverdachte 1] , naast dat hij de geldverstrekker van lening 1 was, ook de geldverstrekker van leningen 2, 3 en 7 was. Daarnaast is onder feit 1 aan de orde gekomen dat [medeverdachte 1] ten aanzien van alle geldleningen de overeenkomsten van geldlening met verdachte heeft opgemaakt. In dit licht kan naar het oordeel van de rechtbank, op grond van het voorgaande, ook worden bewezen dat de vaststellingsovereenkomsten tussen [bedrijf 19] en verdachte door [medeverdachte 1] zijn opgesteld.
Uit de hiervoor vermelde e-mailwisseling tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] volgt tevens dat de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot geldlening 2 namens [bedrijf 19] is ondertekend door [medeverdachte 2] . Zij acht daarom, gelet ook op de onder feit 1 besproken betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij het verstrekken van geldleningen 3 en 7, aannemelijk dat [medeverdachte 2] ook de andere vaststellingsovereenkomsten tussen [bedrijf 19] en verdachte heeft ondertekend.
De rechtbank is van oordeel dat een vaststellingsovereenkomst naar haar aard een bewijsbestemming heeft, namelijk het (aan derden) kunnen tonen van wat tussen de partijen bij de overeenkomst is vastgesteld. Daarmee kan een vaststellingsovereenkomst worden aangemerkt als een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend dat sprake is van een geschrift dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen als bedoeld in artikel 225 Sr. De rechtbank is van oordeel dat de vaststellingsovereenkomsten zijn opgemaakt om te verhullen dat verdachte de giraal aan hem verstrekte geldleningen met contant geld heeft afgelost. Daarmee is (geprobeerd) te verhullen dat verdachte zijn contante geld heeft witgewassen. Dat de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot geldlening 1 ook met een ander doel is opgesteld, namelijk het temperen van de gemoederen thuis, kan zo zijn, maar doet niet af aan het voorgaande. Evenmin staat, anders dan de raadsman stelt, aan een bewezenverklaring in de weg dat (nog) geen gebruik is gemaakt van de documenten.
[medeverdachte 1] heeft de vaststellingsovereenkomsten opgemaakt en verdachte en (in het geval van [bedrijf 19] ) [medeverdachte 2] hebben ze ondertekend. De rechtbank heeft onder feit 1 ten aanzien van het witwassen van contanten door middel van geldleningen uitvoerig gemotiveerd waarom zij vindt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Gelet daarop en gelet op wat hiervoor onder feit 3 is overwogen, alles in samenhang bezien, is de rechtbank ook van oordeel dat met betrekking tot het opmaken van de vaststellingsovereenkomsten een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen deze drie personen. Het kan niet anders dan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten dat de vaststellingsovereenkomsten met dit doel, het verhullen van witwashandelingen, valselijk werden opgesteld.
De overeenkomst van geldlening met betrekking tot lening 1 is gedateerd 8 december 2010. [137] Zoals hierboven vermeld, zijn de vaststellingsovereenkomsten op 27 juni 2012 onder verdachte aangetroffen. De rechtbank acht daarmee bewezen dat de vaststellingsovereenkomsten in de ten laste gelegde periode zijn opgemaakt.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde bewezen.
Feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van feit 4.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 januari 2018;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 9284; en
- het proces-verbaal WWM, p. 9285 en 9286.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2007 tot en met 17 juni 2012,
in
de gemeente Apeldoorn, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte
heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of verdachtes mededader(s)
(telkens
) (een)voorwerp
(en
), te weten
(in totaal) (ongeveer) 5.006.981,16
Euro (3.121.486,92 Euro aan contante betalingen van fictieve factu(u)r(en)
en/of 854.657,24 Euro aan contante betalingen bij de aankoop van horloges
en/of sieraden en/of voertuigen en/of contant betaalde facturen en/of contante
kasstortingen en/of contante stortingen op bankrekeningen en/of (andere)
goederen en/of 1.030.837 Euro aan contante aflossingen van diverse
geldleningen), in ieder geval eenhoeveelheden
(contant
)geld, verworven en/of
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans van (een)
voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 5.006.981,16 Euro, in ieder
geval een hoeveelheid (contant) geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst en/of
vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel
verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van de geld is en/of gebruik gemaakt,
terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp
(en
) (telkens
)- onmiddellijk of middellijk -
afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2007
tot en met 17 juni 2012, in de gemeente Apeldoorn,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens
) een of meer (fictieve
)factu
(u)r
(en
)aan [bedrijf 7]
en/of [naam 1] en/of [bedrijf 8] en/of [bedrijf 9]
en/of [bedrijf 10] , en/of [bedrijf 11] en/of [bedrijf 12]
en/of [bedrijf 13] en/of [bedrijf 14]
en/of [bedrijf 15] en/of [bedrijf 16] en/of [bedrijf 17]
en/of [naam 2]
en/of andere (fictieve) factu(u)r(en),-
(elk
)
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers heeft verdachte
en/of
verdachte's mededader(s) (telkens
)valselijk die
(fictieve
)factu
(u)r
(en
)
opgemaakt, zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt
en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 27 november 2010 tot en met 17 juni 2012,
te Laren, gemeente Laren en/of in de gemeente Apeldoorn, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 18] en [verdachte]
en/of
een of meervaststellingsovereenkomst
(en
)tussen [bedrijf 19]
en [verdachte] , -
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was
om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of vervalst,
immers hebben verdachte en
/ofzijn mededader(s)
(telkens
)valselijk -zakelijk
weergegeven- in die overeenkomst
(en)vermeld dat [verdachte] als gevolg van
diverse ontstane oorzaken en/of door malaise in het onroerend goed, niet meer
in staat is de lening terug te betalen en/of dat de geldgever er
onherroepelijk mee instemt om zijn vordering op [verdachte] (tijdelijk) buiten
invordering te stellen teneinde geldnemer in de gelegenheid te stellen een
optimale opbrengst voor geldnemer te realiseren tot dat het onroerend goed
door geldnemer is verkocht en
/ofdie overeenkomst hebben ondertekend en daarbij
als datum vermeld 14 januari 2014 en/of op 25 februari 2012, zulks
(telkens
)met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
hij op
of omstreeks17 juni 2012, te Apeldoorn, een wapen van categorie III,
te weten een gaspistool (Jet, type protector, type H9112) en
/ofmunitie, te
weten 2 patronen (Piexon kal. 14mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, primair:
Medeplegen van gewoontewitwassen
en
gewoontewitwassen.
Ten aanzien van feit 2, primair:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
Overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.5. De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.6. De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.7. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ten aanzien van het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met het tijdsverloop van de zaak. Aan de andere kant heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte door zijn handelen de concurrentiepositie van andere handelaren heeft ondermijnd en met het feit dat zulk handelen ondermijnend werkt voor de maatschappij. Verdachte heeft geen inzicht getoond in de strafbaarheid van zijn gedragingen en heeft jarenlang zijn behoefte aan snel geldgewin laten prevaleren. Hij is niet uit eigen beweging gestopt, maar door ingrijpen van politie en justitie.
De officier van justitie heeft verder gesteld dat het ondermijnende karakter van de ten laste gelegde handelingen de reden is dat in deze zaak is gekozen voor een actieve persstrategie. Alleen door in zaken als deze de publiciteit te zoeken kan het Openbaar Ministerie ondermijning zichtbaar en herkenbaar maken voor een breder publiek. Er is volgens de regels en met respect voor de privacybelangen van verdachte gehandeld.
Het standpunt van de verdediging
In het geval van bewezenverklaring van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat het feit, mede gelet op het tijdsverloop, niet meer strafwaardig is.
Voor het overige heeft de raadsman aangevoerd dat het Openbaar Ministerie welbewust heeft willen uitdragen dat het kon straffen en afpakken zonder daarvoor een rechter nodig te hebben. Het is dan ook niet meer passend om nu aan de rechter die bestraffing te vragen.
De raadsman acht – zo begrijpt de rechtbank – de eis van de officier van justitie niet proportioneel. Hij heeft gesteld dat de eis zelfs hoog zou zijn in een zaak waarin (ook) handel in harddrugs ten laste is gelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 11 december 2017; en
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 18 januari 2018.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van een contant geldbedrag van € 4.847.767,--. Hij heeft door middel van valse facturen contante gelden met een criminele herkomst in zijn bedrijf laten vloeien, heeft giraal verstrekte geldleningen contant afgelost, heeft contante stortingen gedaan op zijn privé- en bedrijfsbankrekening en heeft in privé overige contante uitgaven gedaan, bijvoorbeeld aan dure horloges en auto’s. Verdachte heeft zeker meer dan vijf jaar geprofiteerd van zijn gedragingen. Om voor de buitenwereld te verhullen over hoeveel (crimineel) geld verdachte in werkelijkheid kon beschikken, heeft hij, al dan niet met anderen, allerlei schijnconstructies opgezet en zich daarmee ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Daarnaast had hij in zijn woning een gaspistool met bijbehorende munitie voorhanden.
Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken. Het handelen van verdachte is daarom ondermijnend voor de maatschappij. Door forse geldbedragen in de liquiditeitsstroom van zijn bedrijf te brengen, heeft verdachte daarnaast zijn concurrentiepositie in de fruithandel vervalst. Verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door eigen financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor de samenleving. Verder heeft verdachte, al dan niet samen met een ander of anderen, gedurende een periode van ruim vijf jaar fictieve facturen en valse vaststellingsovereenkomsten opgemaakt. Daarmee heeft verdachte het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van geschriften moet kunnen worden gesteld.
Gelet op de duur van het witwassen en het plegen van de valsheid in geschrifte en gelet op het grote geldbedrag dat verdachte heeft witgewassen, neemt de rechtbank als uitgangspunt voor de strafmaat een gevangenisstraf van vijf jaren. De rechtbank houdt evenwel rekening met het volgende.
Er is sprake van een groot tijdsverloop. Tussen de doorzoeking op 17 juni 2012 en de datum van de uitspraak is bijna zes jaar verstreken. Aan de doorzoeking kon verdachte in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. Weliswaar is de duur van de zaak mede afhankelijk geweest van de ingewikkeldheid van de zaak en van het feit dat de eerdere raadsman van verdachte in november 2015 het verzoek deed om twintig getuigen te laten horen, maar dat neemt niet weg dat de zaak ook aanzienlijke periodes heeft stilgelegen. Het proces-verbaal is immers gesloten op 19 juli 2013 en pas in januari 2015 werd een regiebijeenkomst gepland. Daarnaast heeft de zaak ruim een jaar stilgelegen nadat de door de verdediging verzochte getuigen waren gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank is met het tijdsverloop van bijna zes jaar de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM overschreden.
Op 17 juni 2012 hebben – op verzoek van het Openbaar Ministerie in aanwezigheid van media – doorzoekingen plaatsgevonden. De rechtbank heeft onder ‘de ontvankelijkheid van de officier van justitie’ overwogen dat de mate van media-aandacht voor deze zaak een beschadigend karakter heeft voor verdachte. Hoewel verdachte vanaf 17 juni 2012 in de media in verband werd gebracht met deze strafzaak, is hij pas vijf maanden later, op 23 november 2012, aangehouden en als verdachte verhoord. Door de wijze waarop het Openbaar Ministerie de media actief betrokken heeft bij de doorzoeking is verdachte nodeloos beschadigd, zoals ook volgt uit het reclasseringsrapport van 18 januari 2018.
De raadsman heeft aangevoerd dat aan verdachte geen straf moet worden opgelegd. De rechtbank is, zoals uit het voorgaande volgt, echter van oordeel dat sprake is van ernstige feiten. De rechtbank ziet in de ernst van de feiten geen reden om toepassing te geven aan artikel 9a Sr. De rechtbank ziet ook geen redenen daartoe in de persoon van de verdachte, de omstandigheden waaronder het feit is begaan of omstandigheden die zich na het feit hebben voorgedaan, waaronder de aandacht die de zaak in de media heeft gekregen. Wel zal het grote tijdsverloop van de zaak en de media-aandacht die de zaak (en daarmee verdachte) in die tijd heeft gekregen, met name in de periode tussen de doorzoeking en verdachtes aanhouding, leiden tot strafvermindering.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren opleggen. De tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt daarop in mindering gebracht.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57, 91, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. C. Kleinrensink en mr. C.J.M. van Apeldoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme en mr. M. Kolkman, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 februari 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de nationale politie, eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2012079829, gesloten op 19 juli 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Uittreksel van de Kamer van Koophandel, betreffende [bedrijf 2] , p. 604.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4329.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4329.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 771, p. 777, laatste zin en p. 778, eerste zin.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2016, p. 8.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 533.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 533.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 848.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2016, p. 7 en de bijlage, genummerd 10k, inhoudende e-mail namens [bedrijf 20] .nl en proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , p. 544.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] bij de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2016, p. 14.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 45 en proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] bij de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2016, p. 14..
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2016, p. 8.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4341 t/m 4345.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4345 t/m 4350.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4350 en 4351.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4353 t/m 4355.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4356 t/m 4360.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4360 t/m 4364.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4364 en 4365.
21.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 779.
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 451 en 452.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 459.
24.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 januari 2018.
25.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 744 en de bijlagen, inhoudende stortingsbewijzen, p. 745 t/m 749.
26.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 7405, een beslaglijst, p. 7406 en fotobladen, p. 7408 en 7409.
27.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 849.
28.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4760; een beslaglijst, p. 4776 e.v..
29.HKFIN2011.xlsx, p. 8024; factuur 1128791, p. 8030.
30.HKFIN2007.xlsx, p. 8094; HKFIN2008.xlsx, p. 8098; HKFIN2009.xlsx, p. 8103; HKFIN2010.xlsx, p. 8109; HKFIN2011.xlsx, p. 8113; het proces-verbaal van bevindingen debiteur [naam 1] , p. 8258-8260.
31.HKFIN2011.xlsx, p. 8428; factuur 1128987, p. 8433.
32.HKFIN2010.xlsx, p. 8459; factuur 1022676, p. 8462.
33.HKFIN2010.xlsx, p. 8485; factuur 1025661, p. 8495.
34.HKFIN2011.xlsx, p. 8511; factuur 1128990, p. 8518; factuur 1130975, p. 8519.
35.HKFIN2011.xlsx, p. 8541; factuur 1129232, p. 8544.
36.HKFIN2008.xlsx, p. 8563; HKFIN2009.xlsx, p. 8564; HKFIN2011.xlsx, p. 8565; handgeschreven briefje, p. 8591; handgeschreven briefje, p. 8590; factuur 1128557, p. 8589.
37.Totaal databestand.xlsx, p. 8610-8622; het proces-verbaal debiteur [bedrijf 17] , p. 8673-8678.
38.HKFIN2008.xlsx, p. 8958; HKFIN2009.xlsx, p. 8959-8960; HKFIN2010.xlsx, p. 8961-8962; HKFIN2011.xlsx, p. 8963-8965; HKFIN2012, p. 8966; het proces-verbaal van bevindingen debiteur [bedrijf 10] , p. 8956.
39.HKFIN2008.xlsx, p. 9068; HKFIN2009.xlsx, p. 9069; HKFIN2010, p. 9070; HKFIN2011.xlsx, p. 9071; HKFIN2012.xlsx, p. 9072; het proces-verbaal van bevindingen debiteur [bedrijf 12] , p. 9086-9087.
40.HKFIN2008.xlsx, p. 8148; het proces-verbaal van bevindingen debiteur [bedrijf 11] , p. 9153.
41.HKFIN2007.xlsx, p. 9205; HKFIN2008.xlsx, p. 9206; HKFIN2009.xlsx, p. 9207; HKFIN2010.xlsx, p. 9208; HKFIN2011.xlsx, p. 9209; grootboekkaart 2007, p. 9223; facturen, p. 9224-9243.
42.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , p. 8079.
43.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] , p. 8448.
44.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 8469.
45.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] , p. 8497.
46.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] , p. 8550.
47.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] , p. 9056-9057.
48.Het proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige 11] , p. 9131-9132.
49.Het proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige 12] , p. 9160.
50.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 9248-9249.
51.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] , p. 8531.
52.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 14] , p. 8880.
53.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 15] , p. 8598-8599.
54.Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. debiteur [naam 1] , p. 8088-8089.
55.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 januari 2018.
56.Factuur 1128557, p. 8589.
57.Factuur 1129232, p. 8555.
58.Factuur 1128990, p. 8518.
59.Bijlage 11, overeenkomst van geldlening, p. 7173 t/m 7175
60.Bijlage 13, bankafschrift van [bedrijf 18] , p. 7178 en 7179 en bijlage 14, bankafschrift van [verdachte] , p. 7180.
61.Bijlage 19, overeenkomst van geldlening, p. 7194 t/m 7199.
62.Bijlage 21, bankafschrift van [medeverdachte 2] , p. 7202 en 7203 en bijlage 22, bankafschrift [verdachte] , p. 7204.
63.Bijlage 37, overeenkomst van geldlening, p. 7244 t/m 7249.
64.Bijlage 39, bankafschrift van [medeverdachte 2] , p. 7252 en 7253 en bijlage 40, bankrekeningafschrift [verdachte] , p. 7255.
65.Bijlage 47, overeenkomst van geldlening, p. 7281 t/m 7286.
66.Bijlage 48, bankafschrift [bedrijf 25] , p.7287 en bijlage 49, bankafschrift [verdachte] , p. 7288.
67.Bijlage 52, overeenkomst van geldlening, p. 7298 t/m 7303.
68.Bijlage 53, bankafschrift [bedrijf 26] , p. 7304 en bijlage 54, bankafschrift [verdachte] , p. 7305.
69.Bijlage 58, overeenkomst van geldlening, p. 7314 t/m 7319.
70.Bijlage 59, bankafschrift van [getuige 16] , p. 7320 en bijlage 60, bankafschrift van [verdachte] , p. 7321.
71.Bijlage 64, overeenkomst van geldlening, p. 7332 t/m 7337.
72.Bijlage 65, bankafschrift van [medeverdachte 2] , p. 7338 en bijlage 66, bankafschrift van [verdachte] , p. 7339.
73.Bijlage 72, overeenkomst van geldlening, p. 7348 t/m 7353.
74.Bijlage 73, bankafschrift [bedrijf 28] , p. 7354 en 7355 en bijlage 74, bankafschrift [verdachte] en/of [naam 4] , p. 7356 en 7357.
75.Bijlage 76, overeenkomst van geldlening, p. 7359 t/m 7364.
76.Bijlage 77, bankafschrift [bedrijf 26] , p. 7365 en 7366 en bijlage 78, bankafschrift F&B, p. 7367 en 7368.
77.Bijlage 10, overeenkomst van geldlening, p. 7377 t/m 7382.
78.Bijlage 83, bankafschrift van [bedrijf 18] , p. 7383 t/m 7385 en bijlage 84, rekeningafschrift F&B, p. 7386 en 7387.
79.Uittreksel van de Kamer van Koophandel, betreffende [bedrijf 18] , p. 7147 en uittreksel van de Kamer van Koophandel, betreffende [bedrijf 26] , p. 7150 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 5158.
80.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 januari 2018.
81.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 7242 en 7243.
82.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 5126.
83.Uittreksel van Kamer van Koophandel en Fabrieken, betreffende [bedrijf 19] , p. 7153 en 7154.
84.Bijlage 26, e-mail met daarbij horende bijlage, p. 7210 t/m 7216.
85.Bijlage 28, e-mail, p. 7229.
86.Bijlage 29, e-mail met daarbij horende bijlage, p. 7230 en 7231 en bijlage 30, e-mail met daarbij horende bijlage, p. 7232 en 7233.
87.Bijlage 46, e-mail met daarbij horende bijlage, p. 7272 t/m 7280.
88.Bijlage 64, overeenkomst van geldlening, p. 7332 t/m 7337.
89.Bijlage 70, e-mailwisseling tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , p. 7345 en 7346.
90.Bijlage 65, bankafschrift van [medeverdachte 2] , p. 7338 en bijlage 67, bankafschrift [bedrijf 31] , p. 7340.
91.Bijlage 65, bankafschrift van [medeverdachte 2] , p. 7338 en bijlage 66, bankafschrift van [verdachte] , p. 7339.
92.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 5117.
93.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5820 en 5821.
94.Proces-verbaal van verhoor getuige [bedrijf 27] , p. 359.
95.Proces-verbaal van verhoor getuige [bedrijf 27] , p. 361.
96.Bijlage 63, proces-verbaal van bevindingen, p. 7326 en 7327 en het document op p. 7330.
97.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 396.
98.Bijlage 16, grootboek [bedrijf 18] , p. 7183 en bijlage 17, grootboek [bedrijf 18] , p. 7184.
99.Bijlage 55, grootboek [bedrijf 26] , p. 7306.
100.Bijlage 51, bankafschriften van [bedrijf 25] , p. 7290 t/m 7297.
101.Bijlage 62, bankafschriften van [bedrijf 27] , p. 7323 t/m 7325.
102.Bijlage 75, kwitantie, p. 7358.
103.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 396.
104.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 januari 2018.
105.Bijlage 68, vaststellingsovereenkomst, p. 7341 en 7342.
106.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 5310.
107.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 5127 en p. 5158.
108.Bijlage 55, grootboek [bedrijf 26] , p. 7306 en bijlage 56, bankafschrift [bedrijf 26] , p. 7307 t/m 7312.
109.Bijlage 62, bankafschriften van [bedrijf 27] , p. 7323 t/m 7325 en bijlage 61, grootboekstaat [bedrijf 18] over 2011, p. 7322.
110.Bijlage 79, kwitantie, p. 7369 en bijlage 80, grootboekkaart [bedrijf 26] , p. 7370.
111.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 januari 2018.
112.Algemeen proces-verbaal zaaksdossiers geldleningen, p. 7104.
113.Algemeen proces-verbaal overzicht contante uitgaven, p. 7399; het proces-verbaal van verstrekking gevorderde gegevens, p. 7403.
114.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 7416.
115.Het proces-verbaal van overzicht contante privéstortingen bedrijf, p. 7418-7419.
116.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 17] , p. 7436.
117.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 7638-7640; het proces-verbaal van bevindingen, p. 7668-7671; het proces-verbaal van bevindingen, p. 7723-7724; het proces-verbaal van bevindingen, p. 7775; het proces-verbaal van bevindingen, p. 7789-7790.
118.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 7922-7926.
119.Het proces-verbaal contant betaalde facturen, p. 7441-7442; het proces-verbaal van contant betaalde facturen, p. 7471-7472.
120.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 7510-7512.
121.Het proces-verbaal van overzicht contante privéstortingen bedrijf, p. 7418-7419.
122.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 januari 2018.
123.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 7510-7512.
124.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 7516-7517.
125.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4759 en 4760 en een beslaglijst, p. 4790, laatste regel en p. 4791, eerste drie regels.
126.Bijlage 12, vaststellingovereenkomst, p. 7176 en 7177.
127.Bijlage 20, vaststellingsovereenkomst, p. 7200 en 7201.
128.Bijlage 38, vaststellingsovereenkomst, p. 7250 en 7251.
129.Bijlage 64, overeenkomst van geldlening, p. 7334 en 7335.
130.Bijlage 68, vaststellingsovereenkomst, p. 7341 en 7342.
131.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 5310 en 5311.
132.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 januari 2018.
133.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 januari 2018.
134.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 5311.
135.Bijlage 24, e-mail met daarbij horende bijlage, p. 7207 en 7208.
136.Bijlage 25, e-mail, p. 7209.
137.Bijlage 11, overeenkomst van geldlening, p. 7173 t/m 7175.