Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
Op 12 mei 2011 kwam er bij Meld Misdaad Anoniem (MMA) een melding binnen ten aanzien van een op handen zijnde liquidatie van de dieven van honderden kilo’s cocaïne.
Op 14 mei 2011 kwam er een MMA-melding binnen over de betrokkenheid van de gebroeders [naam 3] , werkzaam bij [bedrijf 3] , bij de smokkel van de cocaïne. Volgens de melding bestaat verder het vermoeden dat [verdachte] (verdachte), de directeur van [bedrijf 3] , betrokken is geweest bij de smokkel.
Op 14 mei 2011 kwam nog een MMA-melding binnen. In die melding staat dat verdachte het afgelopen jaar € 500.000,- contant heeft uitgegeven, al enige tijd met geld smijt en meelift op de naam van anderen om zijn criminele activiteiten wit te wassen. Ook komt uit deze laatste melding naar voren dat verdachte een luchtballon heeft gekocht.
[medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). De contante gelden kunnen niet vanuit de bedrijfsvoering worden verklaard en uit het onderzoek is van een andere legale inkomstenbron niet gebleken. De ter terechtzitting door verdachte gegeven verklaring over de herkomst van de gelden is niet verifieerbaar en niet waarschijnlijk. Het dossier bevat aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte bij de handel in cocaïne, maar direct bewijs voor inkomsten uit die handel ontbreekt. Nu voor de contante gelden grotendeels geen aannemelijke verklaring is kan het evenwel niet anders dan dat de gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf, zodat witwassen kan worden bewezen.
Hoewel de omschrijving van verkochte goederen op de door verdachte opgemaakte facturen overwegend niet klopt, is voor de gefactureerde bedragen daadwerkelijk fruit verkocht. Ook de geldleningen hebben een bedrijfseconomische achtergrond. Het waren echte geldleningen, vanuit een reëel bestaande kredietbehoefte. De aflossingen zijn te relateren aan de bedrijfsvoering van verdachte en niet aan criminele activiteiten. In totaal is een bedrag van
€ 200.000,-- niet op de geldleningen afgelost. Het niet aflossen zou in een witwasconstructie niet voor de hand liggen.
De verklaring van verdachte, dat de stijging van de brutowinstmarge van [bedrijf 2] een bedrijfseconomische oorzaak heeft, namelijk de overname van de bedrijven [bedrijf 20] en [bedrijf 21] , is verifieerbaar en aannemelijk. Van een witwastypologie is daarom geen sprake.
€ 3.741.137,-- in 2009 en € 3.759.406,-- in 2010. [4] Van grote verschillen in de inkoop was dus geen sprake. Deze kosten zijn over de periode 2006 tot en met 2010 bezien zelfs licht afgenomen.
Uit het dossier volgt allereerst dat de afzet aan markthandelaren al voor 2007 steeds meer terugliep. Zo heeft verdachte verklaard dat [bedrijf 2] zich steeds meer ging richten op supermarkten en dat de markthandel minder en minder werd. [5] Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de markthandel minder werd en dat verdachte daarom op zoek is gegaan naar nieuwe bronnen. Volgens haar is toen in september of oktober 2007 [bedrijf 20] binnen gekomen. [6] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het aantal markthandelaren dat aan de zaak kwam sterk is afgenomen. Voorheen waren het dertig handelaren en nu nog maar ongeveer tien. [7] Uit het dossier volgt daarnaast dat de winstmarges in de markthandel niet hoog waren. Zo verklaarde getuige [getuige 2] dat markthandelaren ‘niets gevers’ zijn, die voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten. [8]
facturen’nader ingaan op de wijze waarop verdachte contante gelden, ruim
€ 3.024.000,--, in de liquiditeitsstroom van [bedrijf 2] heeft gebracht. Verdachte heeft daarnaast vanaf eind 2010 tot en met medio 2012 op giraal verstrekte geldleningen in totaal ruim € 988.000 euro contant (buiten de administratie om) afgelost en heeft daarnaast gedurende de ten laste gelegde periode privé uitgaven gedaan van in ieder geval in totaal ruim € 834.000,--. Dat zou in de visie van verdachte betekenen dat de hierboven besproken geldstroom ter hoogte van ruim € 4.589.000 (€ 7.613.464 - € 3.024.093), afkomstig uit
– “legale” – contante handel met marktkooplui, nog met ruim € 1.822.000 (€ 988.000 +
€ 834.000) vermeerderd zou moeten worden. Dat is gezien het bovenstaande volstrekt onaannemelijk. Niet gesteld is dat verdachte een andere legale inkomstenbron had. Evenmin bevat het dossier aanwijzingen daarvoor.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte hieromtrent ongeloofwaardig. Allereerst is het onaannemelijk dat een markthandelaar vanuit de handel in groente en fruit beschikt over biljetten van € 500,--. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat op de markt, zeker als het gaat om groente en fruit, betaald wordt met kleine coupures. Daarnaast is niet zonder meer begrijpelijk waarom autohandelaren de biljetten wilden wisselen, nu in de autohandel grote geldbedragen omgaan en biljetten van € 500 juist handig zijn. Verder is niet zonder meer begrijpelijk waarom de biljetten van € 500,-- juist bij verdachte moesten worden gewisseld. Op deze wijze hoefden immers niet de autohandelaren de voor hen gangbare biljetten van € 500,-- af te storten bij de bank, maar verdachte, in wiens bedrijfsvoering zulke biljetten juist ongebruikelijk waren.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte over de herkomst van het geld in het licht van het voorgaande niet geloofwaardig. Zij neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat het nieuwe biljetten in grote coupures betrof. Daarbij heeft verdachte belet dat de herkomst van die biljetten gecontroleerd kon worden en is niet zonder meer begrijpelijk waarom verdachte 400 biljetten zou willen wisselen in een coupure die, zoals hij ook zelf heeft verklaard, minder gangbaar is.
De rechtbank gaat hieronder nader in op de ‘
facturen’, ‘
geldleningen’en ‘
contante uitgaven’.
opmerking rechtbank: De inbeslaggenomen goederen werden opgenomen op de beslaglijst en kregen een beslagcode beginnend met de letter B.
‘B’ staat voor het vestigingsadres van [bedrijf 2]). [28] In de financiële administratie zijn ten aanzien van dertien afnemers facturen aangetroffen, die een beslagcode hebben gekregen beginnend met de letter B. Ten aanzien van die facturen zijn in de periode van 2007 tot en met 2012 contante stortingen gedaan op de zakelijke rekening van het bedrijf. Dit leidt tot het volgende overzicht:
€ 3.024.093,96contant gestort in [bedrijf 2] op basis van facturen.
Hierboven is reeds geconcludeerd dat de rechtbank van oordeel is dat door of namens verdachte geen aannemelijke verklaring voor de herkomst van de contante gelden is gegeven. Verdachte heeft ten aanzien van de facturen nog specifiek het volgende verklaard.
Verdachte heeft verklaard dat er binnen [bedrijf 2] veel kasstortingen plaatsvonden vanwege twee redenen. De eerste reden is dat veel afnemers van groente en fruit geen belasting wilden betalen over hun aankopen. De factuur werd in dat geval later opgemaakt, alsnog met inachtneming van de belasting. De betaling van de afnemer zonder de belasting werd onder de later opgemaakte factuur in de kas gestort en kwam op die manier alsnog ten goede aan het bedrijf. Verdachte hield zowel in zijn hoofd als in een schriftje bij wat hij ontvangen had van een afnemer.
Daarnaast had verdachte potjes die bestonden uit openstaande schulden bij verschillende afnemers. In de boeken stond niet van wie verdachte nog geld kreeg, hij hield dat bij in een schriftje. Als een afnemer zijn schuld betaalde, liet verdachte dat geld terugvloeien in het bedrijf.
Het in het bedrijf storten van de betaalde vordering deed verdachte naar eigen zeggen op zo een manier dat niet altijd de betaling van X op een factuur van X terecht kwam, maar dat een betaling van X ook wel op een factuur van Y werd geboekt.
De verklaring van verdachte over de afnemers [naam 1] , [bedrijf 10] en [bedrijf 11] acht de rechtbank ook niet geloofwaardig, omdat verdachte bij zijn politieverhoor over [naam 1] heeft verklaard dat [naam 1] een meneer is die regelmatig groente en fruit koopt en dan contant betaalt. Verdachte is pas ter zitting met de verklaring gekomen dat [naam 1] eigenlijk een verzamelnaam is voor een groep afnemers. Weliswaar heeft [getuige 3] ook verklaard dat [naam 1] een verzamelnaam is, maar pas bij de rechter-commissaris nadat hij zich bij de politie op dit punt op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Ook overigens heeft verdachte deze verklaring niet onderbouwd. Voorts valt niet in te zien waarom het nodig zou zijn een verzamelnaam te gebruiken; een factuur hoeft per slot van rekening niet per se op naam gesteld te worden en voorts is onduidelijk waarom het nodig zou zijn méérdere verzamelnamen te gebruiken.
€ 2.246,35 [57] en een doos ananassen € 9.600,--. [58] Niet alleen de tenaamstelling, maar ook de productomschrijving is daarmee fictief. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op deze manier gefactureerd heeft om te verhullen wat de werkelijke aard is van het contante geld dat op deze manier in het bedrijf gestort is. De inkoopadministratie ligt immers vast en daaruit valt af te leiden welke hoeveelheden zijn ingekocht door het bedrijf. Om te voorkomen dat het bedrijf op papier meer zou verkopen dan voorradig was, moest verdachte wel de prijs van een product op de factuur aanpassen. Als de contante gelden daadwerkelijk afkomstig zouden zijn uit de groente- en fruithandel, dan had verdachte de werkelijke productomschrijvingen en hoeveelheden kunnen gebruiken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de facturen die ten grondslag liggen aan de afboeking op de openstaande vordering op [bedrijf 23] niet fictief. De vertegenwoordiger van [bedrijf 23] heeft namelijk verklaard dat de openstaande facturen niet zijn betaald door [bedrijf 23] vanwege een zakelijk geschil tussen [bedrijf 23] en [bedrijf 2] Het bedrag van deze facturen, € 19.946,96, moet dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
Daarnaast heeft de vertegenwoordiger van [bedrijf 24] verklaard dat hij in overleg met verdachte een overeenkomst met betrekking tot een persoonlijke lening heeft afgesloten voor een bedrag van € 45.000,-- aan openstaande facturen. Voor zover de vertegenwoordiger weet, heeft hij eenmalig een bedrag van € 5.000,-- betaald aan [verdachte] , zodat er nog
€ 40.000,-- open zou moeten staan. Volgens de administratie van 2008 van [bedrijf 2] zou [bedrijf 24] € 45.000,-- contant hebben betaald. De rechtbank is van oordeel dat er geen fictieve factuur ten grondslag ligt aan de kasstorting van € 45.000,--, maar dat de administratie op dit punt vals is. Het bedrag van € 45.000,-- moet om die reden buiten beschouwing worden gelaten.
(hierna: [bedrijf 25] )
(hierna: [bedrijf 27] )
(hierna: [bedrijf 28] )
Leningen 2, 3 en 7[medeverdachte 2] is directeur van [bedrijf 19] . [83] Het dossier bevat diverse e-mailwisselingen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die betrekking hebben op de geldleningen aan verdachte. Zo zond [medeverdachte 2] op 27 december 2010 een e-mail aan [medeverdachte 1] , met als onderwerp ‘ovk geldlening’. Bij de e-mail is een bijlage gevoegd. Het document komt in grote mate overeen met de overeenkomst van geldlening van € 170.000,-- (lening 2) tussen [bedrijf 19] en verdachte. [84] Daarnaast stuurde [medeverdachte 1] op 29 december 2010 een e-mail met het onderwerp ‘ [verdachte] ’ aan [medeverdachte 2] . De tekst van de e-mail was als volgt: ‘Kun je deze nog tekenen en naar mij mailen? Groet F’. Diezelfde datum antwoordde [medeverdachte 2] : ‘Moet jij die originelen per post hebben? Zo ja, dan kijk ik even wie er binnenkort naar NL vliegt om ze mee te nemen en daar te posten. Ik ben al een aantal keren post kwijtgeraakt als ik het hier vandaan verstuur’. [medeverdachte 1] antwoordde daarop: ‘Als het kan graag, anders bewaar maar’. [85] Op 5 januari 2011 mailde [medeverdachte 2] twee bankafschriften van zijn privébankrekening met nummer 54.55.38.319 aan [medeverdachte 1] . Op de bankafschriften is onder meer te zien dat in totaal € 161.000,-- is gestort op de rekening van [medeverdachte 2] en dat enkele dagen daarna een gelijk bedrag van de rekening van [medeverdachte 2] is overgemaakt op de rekening van verdachte. [86] Op 16 april 2012 heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] nog een e-mail gestuurd. Als bijlage was een in naam van [medeverdachte 2] geparafeerde en ondertekende overeenkomst van geldlening gevoegd. [87] De rechtbank constateert dat de inhoud van die overeenkomst gelijk is aan de overeenkomst van geldlening van € 357.000,-- tussen [bedrijf 19] en verdachte (lening 3). Ook ten aanzien van de lening van € 160.000,-- (
met aftrek van afsluitprovisie en behandelkosten fee: € 154.000,-- [88] )hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] contact (lening 7). Op 16 november 2011 mailde [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] : ‘Er is 155k geleend aan [bedrijf 19] vanuit de ING, als jij morgen na overleg zal rond 15.30 uur Ned tijd zijn, 154k doorboekt is dat klaar’. [medeverdachte 2] antwoordt daarop: ‘Akkoord. € 1000,-- voor mij?’, waarop [medeverdachte 1] mailt: ‘Daarom 155k en straks na fiat 154 doorboeken’. [89] Uit bankafschriften van de rekening van [medeverdachte 2] en van het bedrijf [bedrijf 31] (hierna: [bedrijf 31] ) volgt dat op 17 november 2011 van rekeningnummer 66.47.81.195 door [bedrijf 31] een geldbedrag van
€ 155.000,-- is overgemaakt aan [medeverdachte 2] . [90] Eén dag later, op 18 november 2011, is door [medeverdachte 2] een bedrag van
€ 154.000,-- overgemaakt naar de rekening van verdachte. [91] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij gemachtigd is voor de rekening van [bedrijf 31] . [92] De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat [medeverdachte 1] de feitelijke geldverstrekker was voor leningen 2, 3 en 7. Dit wordt bevestigd door een proces-verbaal bevindingen van een verbalisant die telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] vroeg in dat gesprek waarom de politie hem zocht, maar gaf daarna aan dat hij het zelf wel wist. Hij zei dat het te maken had met [verdachte] uit [woonplaats] . [medeverdachte 2] zei daarop dat het niet goed gegaan was en dat hij alleen maar een tussenstation was geweest. Als het goed is kon de politie zien dat hij het geld van een ander gestort had gekregen. [93] Lening 6Getuige [bedrijf 27] heeft verklaard dat zij van oktober 2010 tot en met augustus 2011 een relatie heeft gehad met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vertelde haar dat hij een probleem had met bankrekeningen. Hij vroeg aan haar of zij een bankrekening wilde openen. [medeverdachte 1] wilde de rekening gebruiken voor betalingen. [bedrijf 27] heeft bij de ABN Amro een privérekening geopend op haar naam. Zij heeft toen twee pasjes en een identifyer gekregen. Deze privérekening met pasjes heeft zij beschikbaar gesteld aan [medeverdachte 1] . [bedrijf 27] heeft met deze pasjes geen transacties verricht. Na het afsluiten van de privérekening heeft ze alles aan [medeverdachte 1] gegeven. Ze heeft zelf nooit over het password van de rekening beschikt. [medeverdachte 1] deed alle transacties vanaf de rekening. [94] [bedrijf 27] weet niet wat het geldbedrag van € 48.000,-- van 18 november 2011 is. Ze heeft die € 48.000,-- nooit in bezit gehad en ook niet uitgeleend aan anderen. [95] Onderzocht is met welk IP-adres de transactie € 48.000,-- in naam van [bedrijf 27] van is verricht. Het IP-adres waarmee de transactie is verricht is [nummer] . Dit IP-adres straat geregistreerd bij [medeverdachte 1] , [adres 3] in [plaats 2] . [96] De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat [medeverdachte 1] de geldverstrekker van lening 6 was.
Lening 8[getuige 5] heeft verklaard dat hij verdachte in april 2012 via [medeverdachte 1] heeft leren kennen. [getuige 5] runt het bedrijf [bedrijf 28] samen met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft hem gevraagd of hij voor een relatie, verdachte, een lening wilde verstrekken. [getuige 5] wilde wel zekerheid krijgen dat hij het geld terug zou krijgen. Volgens [medeverdachte 1] was dat geen enkel probleem. [getuige 5] is de overeenkomst aangegaan zoals in de overeenkomst van geldlening staat. [getuige 5] heeft het geld via bancaire transactie overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. Hij kreeg er provisie en rente voor. [medeverdachte 1] heeft [getuige 5] het bankrekeningnummer gegeven en het bedrag vermeld dat hij moest overmaken. [97] Hieruit volgt dat [medeverdachte 1] ook betrokkenheid had bij de geldlening tussen [bedrijf 28] en verdachte.
€ 178.300,-- op lening 1, € 52.000,-- op lening 4, € 25.466,-- op lening 5, € 14.250,-- op lening 6, € 16.000,-- op lening 8 en € 15.900,-- op lening 9. De aflossingen van lening 5 en 6 die afkomstig zijn van DeBesteGoudprijs.nl zijn niet meegenomen, omdat dit geen contant geld betreft). Verdachte heeft ter terechtzitting echter verklaard dat hij van het totale geleende geldbedrag nog
rond de € 200.000,-- moet afbetalen. Dit geldbedrag staat volgens hem ten aanzien van de laatst verstrekte geldleningen open, naar de rechtbank begrijpt de leningen met de nummers 8, 9 en 10. Hij heeft lening 3 van [bedrijf 19] volledig cash afbetaald. [104] Hoewel uit het dossier niet volgt dat de geldleningen van [bedrijf 19] (leningen 2, 3 en 7) zijn afgelost, gaat de rechtbank er gelet op voorgaande verklaring van verdachte vanuit dat hij deze leningen wel heeft afbetaald. De verklaring van verdachte vindt steun in het volgende.
Het dossier bevat ten aanzien van lening 7 een vaststellingsovereenkomst tussen verdachte en [bedrijf 19] . Daarin is – kort gezegd – opgenomen dat verdachte zakelijke tegenslagen heeft gehad en daarom geen cashflow heeft om de rente te betalen en de lening in te lossen en dat [bedrijf 19] er daarom onherroepelijk mee instemt om haar vordering op verdachte tijdelijk buiten invordering te stellen. [105] [medeverdachte 1] heeft echter verklaard dat deze vaststellingsovereenkomst tussen verdachte en [bedrijf 19] ‘geleuter’ is. [106] De rechtbank heeft hiervoor geconcludeerd dat [medeverdachte 1] de geldverstrekker van leningen 2, 3 en 7 is geweest. [medeverdachte 1] heeft daarna, in mei 2012, via zijn bedrijven [bedrijf 26] en [bedrijf 18] nog twee keer € 61.500,-- (leningen 9 en 10) aan verdachte verstrekt en is betrokken geweest bij de totstandkoming van de geldlening door [bedrijf 28] (lening 8). De rechtbank acht het, gelet op het voorgaande en in het licht van de verklaring van verdachte, aannemelijk dat geldlening 7 is afbetaald door verdachte. Het is immers niet zonder meer begrijpelijk dat [medeverdachte 1] nieuwe geldleningen aan verdachte verstrekt, wanneer een eerder verstrekte (forse) geldlening nog niet is afgelost en niet te verwachten valt dat in de nabije toekomst aflossingen worden gedaan. De rechtbank acht daarmee eveneens aannemelijk dat de eerder namens [bedrijf 19] verstrekte geldlening 2 is afbetaald, zeker nu verdachte heeft verklaard dat hij de daarop volgende lening van [bedrijf 19] , geldlening 3, volledig contant heeft afgelost.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte in totaal een bedrag van
€ 988.916,--heeft afgelost, bestaande uit € 301.916,-- voor geldleningen 1, 4, 5, 6, 8 en 9 en € 687.000,-- voor geldleningen 2, 3 en 7. Dit bedrag sluit aan bij de verklaring van verdachte dat hij nog ongeveer € 200.000,-- moet afbetalen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat leningen 1 en 4 contant zijn afbetaald. [107] Daarnaast volgt uit een grootboekkaart en een bankafschrift van [bedrijf 26] dat aflossingsgelden van lening 5 contant door verdachte zijn betaald. Zo is een bedrag contant gestort op de rekening van [bedrijf 26] en is dat bedrag vervolgens als aflossing in de administratie opgenomen. Andere omschrijvingen op het bankafschrift luiden: ‘doorstorting cash ontvangst [verdachte] ’ en ‘doorstorting contante ontvangst van de heer [verdachte] ’. [108] In het kader van lening 6 is een geldbedrag contant op de rekening van [bedrijf 27] gestort, voordat het overgrote deel ervan werd doorgestort naar de rekening van [bedrijf 18] en in de administratie werd opgenomen onder ‘lening [bedrijf 27] ’. [109] Ook zijn de met betrekking tot lening 9 gedane aflossingen contant gedaan. Het dossier bevat in dat kader een kwitantie van een contante betaling van € 7.500,-- en daarnaast is onder vermelding van ‘storting’ een bedrag van
€ 8.400,-- als aflossing in de boekhouding van [bedrijf 26] opgenomen. [110] Verdachte zelf heeft verklaard dat hij leningen 1 en 3 contant heeft afbetaald en dat hij de op lening 8 afgeloste € 16.000,-- contant heeft voldaan. Verder heeft hij in het kader van het afbetalen van geldleningen ter terechtzitting verklaard dat hij ‘zeker nog cash moet betalen’. [111] Tot slot zijn bij het onderzoek aan bankrekeningen van verdachte en de aan hem verbonden rechtspersonen geen transacties aangetroffen die wijzen op aflossingen en/of rentebetalingen die horen bij de hiervoor vermelde tien geldleningen. [112] De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat alle aflossingen contant zijn gedaan.
[medeverdachte 1] heeft diverse forse geldleningen verstrekt. Voor de buitenwereld leken de geldleningen afkomstig te zijn van diverse geldverstrekkers, terwijl het geld in de meeste gevallen (in ieder geval leningen 1 tot en met 7 en de leningen 9 en 10) van [medeverdachte 1] afkomstig was. De rechtbank verwijst in dit verband naar de verklaring van [bedrijf 27] en de e-mailwisselingen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De betalingen aan verdachte zijn veelal kort na elkaar – of zelfs op dezelfde dag – gedaan. De leningen zijn giraal verstrekt en zijn, voor zover ze zijn afgelost, contant door verdachte terugbetaald. Dit is geen normale gang van zaken. [medeverdachte 1] heeft daarnaast bij het opstellen van de overeenkomsten van geldleningen het logo van [bedrijf 29] gebruikt, terwijl hij geen connectie heeft met dit kantoor. Verder is een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 19] en verdachte opgemaakt, die volgens [medeverdachte 1] ‘geleuter’ is. Verdachte had [medeverdachte 1] nodig om zijn contante gelden ‘kwijt’ te raken. Gelet op de wijze van de totstandkoming van de geldleningen en de wijze van terugbetalen door verdachte, is de rechtbank van oordeel dat ook [medeverdachte 1] wist dat hij mede een constructie heeft opgezet waardoor verdachte zijn contante geld in het normale financiële verkeer kon brengen. De rechtbank gaat onder feit 3 verder in op de bij het onderzoek aangetroffen vaststellingsovereenkomsten.
Met betrekking tot de rol van [medeverdachte 2] wijst de rechtbank op de inhoud van de hiervoor aangehaalde e-mailberichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het kader van de geldleningen van [bedrijf 19] aan verdachte. Daarnaast wijst de rechtbank op de (telefonische) uitlating van [medeverdachte 2] aan een verbalisant, inhoudende – kort gezegd – dat hij zelf wel wist waarvoor de politie hem zocht, dat het te maken had met [verdachte] uit [woonplaats] en dat het niet goed gegaan was. Hoewel [medeverdachte 2] gezien kan worden als een tussenpersoon, is de rechtbank van oordeel dat hij een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van de witwasconstructie en de uitvoering daarvan. Hij is betrokken geweest bij het opstellen van de overeenkomsten van geldlening tussen [bedrijf 19] en verdachte, hij heeft zijn bankrekening beschikbaar gesteld voor het doen van overboekingen aan verdachte en heeft deze overboekingen zelf verricht. Uit de e-mailberichten volgt dat hij daar financieel beter van werd. Doordat hij € 155.000,-- ontving van [medeverdachte 1] ( [bedrijf 31] ) en vervolgens € 154.000,-- overboekte naar verdachte, werd hij zelf immers € 1000,-- rijker.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het feit (voor wat betreft de geldleningen) samen met [bedrijf 27] heeft begaan. Zij acht de rol van [bedrijf 27] – het openen van een bankrekening en het verstrekken van de bankpassen en identifyer aan [medeverdachte 1] – onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking, nu uit de verklaring van [bedrijf 27] volgt dat zij niets van de aan verdachte verstrekte geldlening wist. Evenmin bevat het dossier aanwijzingen voor een grotere rol van [bedrijf 27] .
De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte het voorgaande samen met [getuige 5] heeft begaan. Uit de verklaring van [getuige 5] volgt dat hij (mede)eigenaar was van het geld van [bedrijf 28] en dat hij, zoals gebruikelijk bij een geldlening, rente en provisie kreeg. Hoewel [getuige 5] voor de giraal verstrekte geldlening contante terugbetalingen van verdachte heeft ontvangen, acht de rechtbank deze gang van zaken onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [getuige 5] opzet had op het witwassen van de gelden van verdachte. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat [getuige 5] betrokken is bij (slechts) één geldlening, en niet bij een hele reeks van (elkaar kort opvolgende) geldleningen.
€ 834.757,64. Hierboven is reeds geconcludeerd dat de rechtbank van oordeel is dat door of namens verdachte geen aannemelijke verklaring voor de herkomst van deze contante gelden is gegeven.
€ 195.300,-- op zijn privé rekening gestort. De gelden zijn daardoor vermengd met andere gelden. Deze stortingen hebben in de jaren 2007 tot en met 2010 plaatsgevonden. [123] In dezelfde periode zijn betalingen verricht vanaf de privérekening van verdachte, waaronder betalingen in de sfeer van [verdachte] B.V, zoals een betaling aan ‘aartsenfruit b.v.’ en diverse overboekingen naar de bankrekening van [bedrijf 2] [124] Door deze uitgaven te doen, heeft verdachte de contanten omgezet.
Verdachte heeft daarmee de gelden witgewassen.
€ 4.847.767,60(
€ 3.024.093,96 + € 988.916,-- + € 834.757,64) heeft witgewassen. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van deze contante gelden, waardoor het – gelet op alle feiten en omstandigheden – volgens de rechtbank niet anders kan zijn dan dat de gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft de gelden verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet. Dit alles had betrekking op diverse en verschillende bedragen (samen oplopend tot het hiervoor vermelde forse geldbedrag) en vond plaats op diverse momenten in de periode van 1 januari 2007 tot en met 17 juni 2012. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen. Voor wat betreft de geldleningen heeft verdachte dit feit medegepleegd.
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van de facturen op naam van [naam 1] heeft de verdediging aangevoerd dat er geen valsheid te ontdekken valt. Het opstellen van opzettelijk fictieve facturen op naam van [naam 1] kan niet bewezen worden.
lening 1bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 18] (als geldgever), vertegenwoordigd door [bedrijf 31] , en verdachte. De overeenkomst is gedateerd 14 januari 2014 en is in naam van [bedrijf 18] en verdachte ondertekend.
- de geldgever in december 2010 een geldbedrag van € 170.000,-- heeft uitgeleend aan verdachte;
- dat de vordering heden ten dage door achterstallige rente en boete is opgelopen tot minimaal
- dat juridische incasso geen nut heeft, omdat verdachte per heden geen (on)roerende zaken op zijn naam heeft welke een substantiële overwaarde vertonen;
- dat verdachte, als gevolg van diverse ontstane oorzaken, vandaag de dag (geestelijk) niet meer in staat is de aanwezige verdiencapaciteit uit te nutten, waardoor er per heden geen vooruitzicht op gehele dan wel gedeeltelijke terugbetaling van de door geldgever aan verdachte verstrekte middelen is;
- dat partijen met elkaar in nader overleg zijn getreden en zich bewust zijn van de precaire financiële en geestelijke/labiele situatie waarin verdachte zich bevindt, alsmede van de gevolgen daarvan voor de geldgever.
- De geldgever stemt er onherroepelijk mee in om haar vordering op verdachte buiten vordering te stellen, teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst voor geldgever te realiseren;
- Verdachte verplicht zich zodra hij er geestelijk toe in staat is, en indien en zodra de op te zetten handel en of import en export van roerende goederen weer rendabel is, € 500,-- per maand aan geldgever te betalen. Gezien de geestelijke en huidige labiele toestand van verdachte stelt geldgever reeds nu voor alsdan haar restant vordering buiten invordering.
lening 2bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 19] (als geldgever), vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] , en verdachte. De overeenkomst is gedateerd 25 februari 2012 en is in naam van [bedrijf 19] en verdachte ondertekend.
- geldgever een bedrag van € 170.000,-- aan verdachte heeft geleend, te vermeerderen met de reeds verschenen rentetermijnen;
- deze geldlening is vastgelegd in een overeenkomst van geldlening van 27 december 2010;
- verdachte te maken heeft gekregen met zakelijke tegenslagen, waardoor deze geen cashflow heeft om de rente te betalen en de lening in te lossen;
- verdachte eigenaar is van onroerend goed, hetwelk hypothecair dusdanig belast is dat daar heden ten dagen geen overwaarde op zit en dat daarom beslaglegging of anderszins te maken executoriale maatregelen geen zin hebben. De te maken kosten overstijgen de te realiseren baten;
- geldgever zich bewust is van het feit dat heden ten dage de OG markt in Nederland ernstig onder druk staat en dat daarom gewacht zal dienen te worden op betere tijden;
- verdachte verder geen bezittingen heeft welke door geldgever te gelde kunnen worden gemaakt;
- partijen met elkaar in nader overleg zijn getreden en dat zij zich bewust zijn van de precaire financiële situatie waarin verdachte zich bevindt, alsmede de gevolgen daarvan voor verdachte;
- verdachte bereid is zich maximaal in te spannen teneinde voor geldgever een maximale haalbare opbrengst te genereren, echter onder de voorwaarde dat verdachte een periode van minimaal 10 jaren wordt gegund om de betere toekomstige tijden op de onroerend goed markt af te wachten.
- Geldgever stemt er onherroepelijk mee in om haar vordering op verdachte buiten invordering te stellen, teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst te realiseren, tot dat het onroerend goed door verdachte is verkocht.
- Verdachte verplicht zich indien en zodra de onroerend goed markt weer is aangetrokken naar het prijsniveau van eind 2007 om al het onroerend goed waarvan zij de economische en juridische eigendom bezit, te verkopen en de netto opbrengst na betaling van de huidige hypotheekhouders aan geldgever te doen uitbetalen. Indien onverhoopt mocht blijken dat alsdan de netto opbrengst te laag is, stelt geldnemer (
lening3 bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 19] (geldgever) (
de rechtbank begrijpt: [bedrijf 19]), vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] , en verdachte. De overeenkomst is gedateerd 25 februari 2012 en is in naam van [bedrijf 19] en verdachte ondertekend.
- geldgever een bedrag van € 357.000,-- heeft geleend, te vermeerderen met de reeds verschenen rente termijn(en);
- de geldlening is vastgelegd in een overeenkomst van geldlening van 7 mei 2011.
lening 7bevat het dossier een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 19] (geldgever) (
de rechtbank begrijpt: [bedrijf 19]), vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] , en verdachte. De overeenkomst is gedateerd 25 februari 2012 en is in naam van [bedrijf 19] en verdachte ondertekend.
opmerking rechtbank: dit is het geleende geldbedrag exclusief afsluitprovisie en behandelkosten fee [129] )heeft geleend, te vermeerderen met de reeds verschenen rente termijn(en);
opmerking rechtbank: de overeenkomsten met [bedrijf 19]) zijn volgens verdachte wel echt. [133] Daarbij zien de vaststellingsovereenkomsten op geldleningen die verdachte zelf is aangegaan en had hij, zoals hierna aan de orde zal komen, een groot belang bij het opstellen van de overeenkomsten doordat hiermee werd geprobeerd een witwasconstructie te verhullen. Het voorgaande maakt dat kan worden bewezen dat verdachte de vaststellingsovereenkomsten heeft ondertekend, terwijl hij wist dat de inhoud daarvan vals was.
Op de vraag van [medeverdachte 2] : ‘Leesbaar?’, antwoordde [medeverdachte 1] : ‘Uitstekend’. [medeverdachte 2] verstuurde daarop de tekst: ‘Ok, dan ga ik de rest tekenen en scannen. Dit is helaas een hele klus, omdat elke pagina met de hand gescand en daarna verkleind moet worden. Over enkele uren heb je de zaak compleet’, waarop [medeverdachte 1] antwoordde: ‘Ok’. [136] Onder feit 1 is ten aanzien van ‘geldleningen’ al overwogen dat de rechtbank van oordeel is dat [medeverdachte 1] , naast dat hij de geldverstrekker van lening 1 was, ook de geldverstrekker van leningen 2, 3 en 7 was. Daarnaast is onder feit 1 aan de orde gekomen dat [medeverdachte 1] ten aanzien van alle geldleningen de overeenkomsten van geldlening met verdachte heeft opgemaakt. In dit licht kan naar het oordeel van de rechtbank, op grond van het voorgaande, ook worden bewezen dat de vaststellingsovereenkomsten tussen [bedrijf 19] en verdachte door [medeverdachte 1] zijn opgesteld.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde bewezen.
3.Bewezenverklaring
of omstreeksde periode van 1 januari 2007 tot en met 17 juni 2012,
in
) (een)voorwerp
(en
), te weten
(in totaal) (ongeveer) 5.006.981,16
(contant
)geld, verworven en/of
althans van (een)
(en
) (telkens
)- onmiddellijk of middellijk -
was/waren uit enig misdrijf;
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2007
althans in Nederland,
) een of meer (fictieve
)factu
(u)r
(en
)aan [bedrijf 7]
en/of andere (fictieve) factu(u)r(en),-
(elk
)
of vervalst, immers heeft verdachte
en/of
)valselijk die
(fictieve
)factu
(u)r
(en
)
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt
of omstreeksde periode van 27 november 2010 tot en met 17 juni 2012,
althans alleen, meermalen,
)een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 18] en [verdachte]
een of meervaststellingsovereenkomst
(en
)tussen [bedrijf 19]
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was
of vervalst,
/ofzijn mededader(s)
(telkens
)valselijk -zakelijk
(en)vermeld dat [verdachte] als gevolg van
/ofdie overeenkomst hebben ondertekend en daarbij
)met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te
of omstreeks17 juni 2012, te Apeldoorn, een wapen van categorie III,
/ofmunitie, te
4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde
5.5. De strafbaarheid van het feit
6.6. De strafbaarheid van de verdachte
7.7. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met het tijdsverloop van de zaak. Aan de andere kant heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte door zijn handelen de concurrentiepositie van andere handelaren heeft ondermijnd en met het feit dat zulk handelen ondermijnend werkt voor de maatschappij. Verdachte heeft geen inzicht getoond in de strafbaarheid van zijn gedragingen en heeft jarenlang zijn behoefte aan snel geldgewin laten prevaleren. Hij is niet uit eigen beweging gestopt, maar door ingrijpen van politie en justitie.
De officier van justitie heeft verder gesteld dat het ondermijnende karakter van de ten laste gelegde handelingen de reden is dat in deze zaak is gekozen voor een actieve persstrategie. Alleen door in zaken als deze de publiciteit te zoeken kan het Openbaar Ministerie ondermijning zichtbaar en herkenbaar maken voor een breder publiek. Er is volgens de regels en met respect voor de privacybelangen van verdachte gehandeld.
De raadsman acht – zo begrijpt de rechtbank – de eis van de officier van justitie niet proportioneel. Hij heeft gesteld dat de eis zelfs hoog zou zijn in een zaak waarin (ook) handel in harddrugs ten laste is gelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat aan verdachte geen straf moet worden opgelegd. De rechtbank is, zoals uit het voorgaande volgt, echter van oordeel dat sprake is van ernstige feiten. De rechtbank ziet in de ernst van de feiten geen reden om toepassing te geven aan artikel 9a Sr. De rechtbank ziet ook geen redenen daartoe in de persoon van de verdachte, de omstandigheden waaronder het feit is begaan of omstandigheden die zich na het feit hebben voorgedaan, waaronder de aandacht die de zaak in de media heeft gekregen. Wel zal het grote tijdsverloop van de zaak en de media-aandacht die de zaak (en daarmee verdachte) in die tijd heeft gekregen, met name in de periode tussen de doorzoeking en verdachtes aanhouding, leiden tot strafvermindering.
8.De toegepaste wettelijke bepalingen
9.De beslissing
gevangenisstrafvoor de duur van