ECLI:NL:RBGEL:2018:832

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
05/760116-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor mishandeling met vrijspraak voor poging tot zware mishandeling

Op 12 februari 2018 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige militair, die werd beschuldigd van mishandeling. De verdachte was vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, maar werd wel veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit van mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 13 september 2015 in Venlo, waar de verdachte in contact kwam met het slachtoffer en een medeverdachte. Tijdens dit incident heeft de medeverdachte het slachtoffer al mishandeld, waarna de verdachte het slachtoffer een trap tegen de borst gaf en hem een duw gaf terwijl hij op de grond lag. De militaire kamer oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op zwaar lichamelijk letsel. De militaire kamer concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling, omdat hij het slachtoffer pijn had gedaan, en legde een werkstraf van 20 uren op. De militaire kamer hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn goede functioneren bij Defensie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760116-16
Datum uitspraak : 12 februari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman: mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn.
Officier raadsman tweede-luitenant J. de Waard.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 september 2015 te Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk
- voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met geschoeide voet (met kracht) in de richting van het gezicht, althans het hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of tegen/rond de borststreek, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt, en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft geduwd ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, hebbende verdachte als militair voormeld misdrijf gepleegd tegen genoemd persoon, terwijl die toen militair was, althans terwijl die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 13 september 2015 te Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met geschoeide voet (met kracht) tegen/rond de borststreek, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen, en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen,
hebbende verdachte als militair voormeld misdrijf gepleegd tegen genoemd persoon, terwijl die toen militair was, althans terwijl die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 13 september 2015 bevond verdachte zich in Venlo, en kwam hij in contact met [medeverdachte] en aangever [slachtoffer] , die in een auto aan kwamen rijden. [2] Uiteindelijk heeft [medeverdachte] aangever uit de auto gehaald, kwam aangever op de grond terecht, en heeft verdachte aangever met geschoeide voet hem tegen de borststreek getrapt. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie is hierbij sprake van medeplegen, nu er door zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] geweld op aangever is uitgeoefend, hun rollen vergelijkbaar waren en hun samenwerking misschien kort, maar wel intens was. De officier van justitie heeft daarnaast gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet is gebleken dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel had. Tevens heeft de officier van justitie gesteld dat niet gebleken is dat aangever ten tijde van het delict militair was, waardoor verdachte voor dat deel van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel had. Ook voor het subsidiair ten laste gelegde moet verdachte volgens de verdediging worden vrijgesproken. Er is geen sprake van medeplegen, omdat verdachte geen opzet op de samenwerking met medeverdachte had. Nu in de tenlastelegging niet de woorden staan “althans alleen”, en de tenlastelegging aldus slechts op medeplegen is gericht, moet verdachte ten gevolge daarvan volgens de verdediging voor het gehele subsidiaire feit worden vrijgesproken.
Beoordeling door de militaire kamer
Uit voorgaande vaststaande feiten volgt dat kan worden bewezen dat verdachte aan aangever een trap heeft gegeven tegen de borststreek. Kijkend naar de camerabeelden kan volgens de militaire kamer niet worden vastgesteld dat dit met kracht is gegaan. Daarnaast volgt geenszins uit de bewijsmiddelen dat verdachte in de richting van het gezicht/hoofd van aangever heeft getrapt.
De militaire kamer is voorts van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft geduwd ten gevolge waarvan aangever ten val is gekomen. Hoewel verdachte heeft bekend aangever een duw te hebben gegeven, staat niet vast dat aangever daardoor ten val is gekomen. Op de camerabeelden is immers te zien dat aangever al aan het vallen was voordat verdachte hem een duw gaf. Aannemelijk is hierdoor dat aangever ook zonder de duw van verdachte gevallen zou zijn. De militaire kamer kan aldus slechts vaststellen dat verdachte een duw heeft gegeven. Nu uit het dossier niet volgt dat aangever aan deze duw, zonder de val, pijn of letsel heeft overgehouden, kwalificeert deze handeling niet als een mishandeling, en zal de militaire kamer verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Poging tot zwaar lichamelijk letsel
De militaire kamer dient vervolgens te beoordelen of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Van vol opzet op zwaar lichamelijk letsel is niet gebleken. Voor voorwaardelijk opzet is het noodzakelijk dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De militaire kamer overweegt hieromtrent dat van het trappen tegen de borstkas niet zonder meer kan worden gezegd dat dit een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Gelet hierop is de militaire kamer met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het trappen tegen het bovenlichaam geen poging tot zware mishandeling oplevert, en dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Medeplegen
De militaire kamer overweegt met betrekking tot het medeplegen als volgt. Uit het dossier volgt dat aangever in de auto al flink was mishandeld door medeverdachte [medeverdachte] . Uiteindelijk heeft [medeverdachte] de auto gestopt, en heeft hij tegen verdachte, een voor hem onbekende, gezegd dat aangever een pedofiel was. Hij heeft hem niet gevraagd om hem te helpen met de mishandeling. Vervolgens heeft [medeverdachte] aangever de auto uit gesleurd en hebben zowel [medeverdachte] als verdachte geweldshandelingen gepleegd ten aanzien van aangever. De militaire kamer is van oordeel dat onvoldoende uit de bewijsmiddelen volgt dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking. Niet blijkt dat het opzet van verdachte en de medeverdachte gericht was op samenwerking bij de mishandeling, waarbij de militaire kamer ook in aanmerking neemt dat zij elkaar vooraf niet kenden. Daarnaast waren hun rollen niet inwisselbaar. Voorafgaand aan het moment dat verdachte er bij kwam staan, had de medeverdachte aangever immers al meermalen geslagen. Slechts staat vast dat verdachte en de medeverdachte op een gegeven moment allebei bij aangever stonden en geweldshandelingen hebben gepleegd. Dit enkele feit acht de militaire kamer onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken.
Dat niet kan worden bewezen dat verdachte het feit “tezamen en in vereniging met een ander” gepleegd heeft, leidt er naar het oordeel van de militaire kamer niet toe dat verdachte van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Dit deel van de tenlastelegging kan immers worden weggestreept, zonder dat de tenlastelegging hierdoor wordt gedenatureerd.
De militaire kamer zal verdachte nog wel vrijspreken van het ten laste gelegde deel dat hij de mishandeling als militair tegen een andere militair zou hebben gepleegd, nu niet uit het dossier blijkt dat aangever een militair zou zijn.
Concluderend is de militaire kamer van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, nu verdachte aangever tegen de borststreek heeft getrapt, en de militaire kamer aanneemt dat aangever hiervan pijn heeft ondervonden.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks13 september 2015 te Venlo,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,[slachtoffer] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer]
meermalen, althanseenmaal met geschoeide voet
(met kracht)tegen
/rondde borststreek,
althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en/ofte trappen
, en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen,
hebbende verdachte als militair voormeld misdrijf gepleegd tegen genoemd persoon, terwijl die toen militair was, althans terwijl die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 38 uren werkstraf, te vervangen door 19 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om gelet op de jeugdige leeftijd en de onvoltooide ontwikkeling van verdachte ten tijde van het feit, het adolescentenstrafrecht toe te passen. Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de Beleidsregel Veiligheidsonderzoeken Defensie, en dus een straf op te leggen onder de 40 uur taakstraf, 20 dagen hechtenis of geldboete van
€ 1000,-. Verdachte is nog steeds werkzaam bij defensie en doet zijn werk erg goed. Door de officier raadsman is benadrukt dat verdachte goed functioneert bij defensie en in de periode tussen het voorval en nu zeker gegroeid is in zijn volwassenheid en ontwikkeling.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 19 december 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 14 september 2015.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een voor hem onbekend persoon. Hij liep ’s nachts, toen hij alcohol gedronken had, langs een auto, toen de bestuurder van deze auto tegen hem zei dat hij een pedofiel in de auto had, doelende op het slachtoffer. Een meisje rende op dat moment ook uit de auto. De bestuurder heeft het slachtoffer toen mishandeld. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens ook een trap tegen de borststreek gegeven, terwijl het slachtoffer op de grond lag, en daarna heeft verdachte hem ook nog een duw gegeven.
Dit is een ernstig feit. Verdachte kende zowel de medeverdachte als het slachtoffer niet, en heeft zich met hen bemoeid terwijl hij niets met hen te maken had. Zelfs al had de medeverdachte de waarheid over het slachtoffer gesproken en was hij een pedofiel geweest, dan nog had verdachte op geen enkele manier het recht om geweld tegen hem te plegen. Wat het gedrag van verdachte nog kwalijker maakt, is dat het slachtoffer vooraf al flink was toegetakeld door medeverdachte, en dat dit ook aan hem te zien was. Het was een hulpbehoevende man, en in plaats van hem te helpen, zoals van een militair mag worden verwacht, heeft verdachte het alleen maar erger gemaakt. Zelfs toen zijn vriend hem tegen probeerde te houden, vond verdachte het nodig om het slachtoffer nog een duw te geven. De militaire kamer neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij dit feit heeft gepleegd, des te meer omdat van een militair ander gedrag mag worden verwacht.
Anderszins neemt de militaire kamer in de bepaling van de straf mee dat het gaat om een feit dat al bijna tweeënhalf jaar geleden is gepleegd, en het feit eerder op zitting had moeten worden ingepland. Verdachte is daarnaast niet eerder voor een geweldsdelict met politie en justitie in aanraking geweest. De militaire kamer overweegt dat onvoldoende is gebleken dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Daarbij komt dat de militaire kamer toepassing hiervan bij een militair niet passend acht, gelet op hetgeen van een militair mag worden verwacht qua besluitvormingscapaciteiten. Wel houdt de militaire kamer bij de strafoplegging rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het feit, en met de omstandigheid dat verdachte het nu erg goed doet bij Defensie. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de militaire kamer een werkstraf van 20 uur passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het overige ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
werkstrafgedurende
20 (twintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), en mr. J.B.J. Driessen, rechters, alsmede Kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 februari 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Limburg, afdeling recherche van het District Noord- en Midden-Limburg, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2015171560, gesloten op 20 oktober 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p.54, 57, proces-verbaal van bevindingen p.15 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 januari 2018.
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 januari 2018 en proces-verbaal van bevindingen, p.15.