ECLI:NL:RBGEL:2018:816

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4917
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie door waardevermindering bedrijfspand als gevolg van tracébesluit Rijksweg 31

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over nadeelcompensatie als gevolg van waardevermindering van een bedrijfspand door het tracébesluit van de Rijksweg 31 in Leeuwarden. Eiseres, een eigenaar van het bedrijfspand, had in 2016 een schadevergoeding van € 463.440 toegekend gekregen, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 497.450. Eiseres ging echter in beroep tegen deze beslissing, omdat zij vond dat de berekeningswijze van de waardedaling onjuist was aangepast door verweerder, de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

De rechtbank oordeelde dat voor een juiste schadevergoeding zowel een correcte taxatie van de waarde van het pand als een juiste berekening van de waardedaling noodzakelijk zijn. De rechtbank stelde vast dat de berekeningswijze van de waardevermindering door de taxateur De Waard, die door verweerder was ingeschakeld, niet in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. Eiseres had betoogd dat de eerdere taxatie door Bruining niet had moeten worden verworpen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht twijfels had over deze taxatie en de berekening door De Waard had mogen volgen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de beslissing op bezwaar, voor zover deze de hoogte van de schadevergoeding betrof, vernietigd moest worden. De rechtbank stelde de schadevergoeding vast op € 497.700, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in een nadeliger positie was gekomen door de beslissing van verweerder, aangezien de schadevergoeding was verhoogd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4917

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.F. van der Goot),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2016 heeft verweerder aan eiseres een schadevergoeding toegekend van € 463.440.
Bij besluit van 12 juli 2017 heeft verweerder op het bezwaar van eiseres beslist. Het bezwaar van eiseres is gegrond verklaard, en de schadevergoeding verhoogd naar € 497.450.
Eiseres heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2018. Namens eiseres is verschenen [eiseres] , bijgestaan door gemachtigde mr. E.F. van der Goot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. T. Bilker en mr. ir. M.A. Drapers.

Overwegingen

1. Eerst een opmerking vooraf. In de bijlage bij deze uitspraak zijn de wettelijke bepalingen opgenomen.
2. Op 26 februari 2010 heeft de minister het tracébesluit “Rijksweg 31 [woonplaats] ” vastgesteld. Ten gevolge van het tracébesluit ligt het bedrijfspand van eiseres aan de [locatie] te [woonplaats] niet meer op een zichtlocatie aan een drukke doorgaande route, maar aan een weg met uitsluitend bestemmingsverkeer. Het bedrijfspand is daardoor in waarde gedaald. Op 13 mei 2015 heeft eiseres daarom een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Verweerder heeft advies gevraagd aan de Adviescommissie Nadeelcompensatie. Daarnaast heeft verweerder Ing. J.J. Bruining ingeschakeld om de hoogte van de schade te berekenen. De peildatum voor die berekening is 7 april 2010. Dat is de datum waarop het tracébesluit in werking is getreden.
De Adviescommissie heeft advies uitgebracht. In dat advies zegt zij dat eiseres schade heeft geleden als gevolg van het tracébesluit in de vorm van waardevermindering van het pand. Bruining heeft de waardevermindering berekend. De waarde van het bedrijfspand bedroeg volgens de taxatie van Bruining € 972.000. Door het tracébesluit is de waarde van het pand verminderd met € 492.600, aldus Bruining. Volgens de Adviescommissie dient uitgegaan te worden van een normaal maatschappelijk risico van 3 % van de door Bruining getaxeerde waarde van het bedrijfspand. Dit bedrag, € 29.160, dient te worden afgetrokken van de door Bruining berekende waardevermindering. Na aftrek resteert een schadevergoeding van € 463.440, aldus de Adviescommissie. Dit bedrag is vervolgens door verweerder aan eiseres toegekend.
Eiseres was het daar niet mee eens en heeft een bezwaarschrift ingediend. Zij heeft zelf een eigen deskundige ingeschakeld. Deze deskundige betoogde dat de door Bruining uitgevoerde taxatie van de waarde van het bedrijfspand niet deugde. Het pand was veel meer waard. Daarna begon ook verweerder te twijfelen aan de juistheid van het advies van Bruining.
Verweerder heeft daarom J. de Waard van De Waard Makelaars B.V. gevraagd om de hoogte van de schade te berekenen.
Op 1 juni 2017 heeft De Waard zijn advies uitgebracht. Hij heeft de waarde van het bedrijfspand getaxeerd op € 1.185.000. Aansluitend heeft hij de waardevermindering ten gevolge van het tracébesluit berekend. De Waard heeft aangegeven dat de gemiddelde gronduitgifteprijs in [woonplaats] voor het [locatie] in 2010 op een zichtlocatie € 80 per m² bedroeg, en op een niet-zichtlocatie € 55 per m². Volgens De Waard blijkt hieruit een meerwaarde van 45 % voor een zichtlocatie ten opzichte van een niet-zichtlocatie. Omdat het pand door de wegafsluiting niet langer op een zichtlocatie ligt heeft De Waard een aftrek van 45 % op de waarde van het pand (45 % van 1.185.000 = € 533.000) in mindering gebracht.
Verweerder heeft deze berekening van De Waard overgenomen. Hij heeft op het bedrag van € 533.000 het normaal maatschappelijk risico van 3 % van € 1.185.000 (= € 35.550) in mindering gebracht. Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar een schadevergoeding toegekend van € 497.450 (€ 533.000 – € 35.550).
3. Eiseres betoogt dat verweerder in de beslissing op bezwaar ten onrechte de berekeningswijze van de waardedaling ten opzichte van het toekenningsbesluit van 15 september 2016 heeft aangepast. Zij heeft de berekening van de waardedaling door Bruining in haar bezwaarschrift niet betwist. Zij heeft alleen de taxatie van de waarde van het bedrijfspand door Bruining betwist. De berekeningswijze van Bruining is voor eiseres veel gunstiger dan die van De Waard, waarvoor verweerder nu kennelijk heeft gekozen. De berekeningsmethode van Bruining levert een waardedaling op van € 663.000, die van De Waard een waardedaling van slechts € 533.000. Volgens eiseres had verweerder voor de berekening van de waardedaling de methode van Bruining moeten aanhouden. Door dat niet te doen handelt verweerder in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aldus eiseres. Afgezien van de strijdigheid met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, valt volgens eiseres niet in te zien dat de berekeningswijze van de waardevermindering van De Waard beter is dan die van Bruining. Bovendien heeft verweerder door voor de berekeningswijze van De Waard te kiezen eiseres in een nadeliger positie gebracht ten opzichte van verweerders eerdere opstelling. Deze zogenoemde reformatio in peius is niet toegestaan, aldus eiseres.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Voor een berekening van de schadevergoeding is zowel een juiste taxatie van de waarde van het bedrijfspand als een juiste berekening van de waardedaling ten gevolge van het tracébesluit noodzakelijk. Deze twee componenten kunnen niet los van elkaar worden gezien. Omdat er twijfels waren over de taxatie van Bruining, heeft verweerder daarom kunnen besluiten de gehele berekening van de schadevergoeding te laten overdoen door De Waard. In het advies van De Waard is begrijpelijk uiteengezet waarop de waardevermindering van het bedrijfspand van 45 % is gebaseerd. Verweerder heeft door het advies van De Waard te volgen niet gehandeld in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb.
Voorts is eiseres door de handelwijze van verweerder in bezwaar niet in een nadeliger positie komen te verkeren. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar namelijk een hogere schadevergoeding toegekend dan hij eerder had toegekend. Van een reformatio in peius is geen sprake.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
5. Eiseres betoogt dat verweerder de waardedaling van 45 % van € 1.185.000, zijnde € 533.250, ten onrechte naar € 533.000 heeft afgerond.
6. Naar het oordeel van de rechtbank bestond – anders dan bij een afronding in het kader van de taxatie van een pand – geen aanleiding om de waardedaling naar beneden af te ronden. De Waard heeft ter zitting ook aangegeven dat dit een fout is.
Deze beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond. De beslissing op bezwaar, voor zover deze ziet op de hoogte van het toe te kennen schadebedrag, komt voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Zij zal de hoogte van de schadevergoeding bepalen op een bedrag van € 497.700 (€ 533.250 – € 35.550).
8. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
Verder komen de door eiseres opgegeven reiskosten voor vergoeding in aanmerking (retour [woonplaats] -Arnhem, 2e klasse, € 35,20).
9. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar voor wat betreft de hoogte van de toegekende schadevergoeding, en stelt deze vast op € 497.700;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 1.037,20;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, voorzitter, mr. A.G.A. Nijmeijer en mr. M.J.M. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Artikel 7:11 van de Awb
“1 Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2 Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.”