ECLI:NL:RBGEL:2018:745

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
C/05/331601/KG RK 18-26
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een rechter in civiele procedure afgewezen wegens te late indiening

In deze zaak hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. W.H. van Empel, rechter bij de Rechtbank Gelderland, in een civiele procedure tussen Stichting Woonstede en verzoekers. Het wrakingsverzoek is ingediend op 5 januari 2018, terwijl de laatste proceshandeling in de civiele zaak op 29 november 2017 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers vanaf begin december 2017 op de hoogte waren van de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag lagen. Verzoekers hebben verklaard dat zij zich eerst wilden beraden op verdere juridische stappen en dat er enige tijd overheen ging door een tussentijdse vakantie en de feestdagen.

De rechtbank oordeelt dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend en dat verzoekers geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd die deze late indiening rechtvaardigen. Hierdoor zijn verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot wraking. De rechtbank wijst erop dat de klachten van verzoekers in wezen gericht zijn tegen de wijze waarop hun zaak door de rechter is behandeld en dat dergelijke procedurele beslissingen niet door middel van een wrakingsverzoek kunnen worden aangevochten. Dit kan alleen door een rechtsmiddel, zoals verzet of hoger beroep, tegen de beslissing aan te wenden. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het wrakingsverzoek.

De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 februari 2018 door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/331601 / KG RK 18/26
Beschikking van 20 februari 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekers] wonende te [woonplaats verzoekers],
hierna te noemen: verzoekers,
strekkende tot de wraking van
mr. W.H. van Empel,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 5 januari 2018;
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 18 januari 2018.
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekers verschenen.
De rechter heeft voorafgaand aan de zitting laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot strekt tot wraking van de rechter als rechter in de zaak met nummer 4827280 CV 16-2818 tussen Stichting Woonstede en verzoekers.
2.2
Verzoekers hebben blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoekers hebben de rechter meerdere malen verzocht om een belangrijke getuige in hun zaak te horen. Deze getuige is, ondanks dat zij telkens bij aangetekende brief is opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Verzoekers achten het nalatig dat de rechter, ondanks dat zij daar ter zitting meerdere malen om hebben verzocht, niet is overgegaan tot het bij exploot oproepen van deze getuige. Daarnaast heeft de rechter geen gehoor gegeven aan hun verzoek om in de woning een waarneming ter plaatse uit te voeren en is de rechter niet ingegaan op hun verzoek om een voorlopige voorziening te treffen in verband met het leefklimaat in de woning. De rechter heeft de zaak naar rol verwezen voor vonnis, terwijl de getuigenverhoren nog niet waren afgerond en de diverse verzoeken nog niet waren behandeld. Volgens verzoekers blijkt hieruit dat de rechter niet voornemens is om hun belangen goed te behartigen. Ter zitting hebben verzoekers daar nog aan toegevoegd dat de rechter het verzoek van de wederpartij om de zaak te verwijzen naar rol voor vonnis heeft gehonoreerd zonder dat verzoekers daarbij aanwezig waren. Dit “één-tweetje” bevestigt volgens verzoekers de partijdigheid van de rechter in deze zaak.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
3.3
De rechtbank stelt vast dat laatste proceshandeling in de civiele zaak dateert van
29 november 2017 en dat verzoekers pas op 5 januari 2018 het wrakingsverzoek hebben ingediend. Desgevraagd hebben verzoekers ter zitting verklaard dat zij in de eerste week van december 2017 het proces-verbaal van de zitting hebben ontvangen en dat zij dus vanaf dat moment bekend waren met de feiten en omstandigheden die zij uiteindelijk aan het wrakingsverzoek ten grondslag hebben gelegd. Omdat verzoekers zich eerst wilden beraden op eventueel verder te nemen juridische stappen en zij daarbij niet werden bijgestaan door een rechtsbijstandsverlener, ging er enige tijd overheen voordat zij uiteindelijk besloten om de rechter te wraken. Ook vanwege een tussentijdse vakantie van ongeveer een week en de feestdagen waren verzoekers niet eerder in de gelegenheid om het wrakingsverzoek in te dienen.
3.4
Op grond van de hiervoor onder 3.3 geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het wrakingsverzoek is ingediend zodra de feiten en omstandigheden waarop de wraking is gegrond, aan verzoekers bekend zijn geworden. Immers, de feiten en omstandigheden zijn bekend geworden begin december 2017, terwijl het wrakingsverzoek pas op 5 januari 2018 bij de rechtbank is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verzoekers geen (bijzondere) omstandigheden aangevoerd die de late indiening van het wrakingsverzoek rechtvaardigen. Dit betekent dat verzoekers niet-ontvankelijk verklaard moet worden in hun verzoek. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de rechtbank daarom niet toe.
3.5
De rechtbank wijst er nog op dat de klachten van verzoekers in wezen zijn gericht tegen de wijze waarop hun zaak is behandeld door de rechter en tegen procedurele beslissingen die de rechter in hun zaak heeft genomen. Gelet op hetgeen onder 3.4 is geoordeeld, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van deze gronden van het wrakingsverzoek. In zijn algemeenheid wijst de rechtbank erop dat de juistheid van een procedurele beslissing op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals verzet of hoger beroep) tegen de beslissing aan te wenden. Dit kan anders zijn indien een inhoudelijke beslissing is genomen die zo zeer onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring voor te geven is dan dat deze mede is ingegeven door vooringenomenheid. Op basis van hetgeen hierover door verzoekers is aangevoerd kan thans niet worden vastgesteld dat een dergelijke situatie zich hier heeft voorgedaan, mede gezien het verweer van de rechter, kort gezegd inhoudende dat door verzoekers géén verzoeken zijn gedaan om een bevel medebrenging van de getuige te geven of om na afloop van het verhoor nog een nadere conclusie te mogen nemen en dat is medegedeeld dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, na afloop van de verhoren, in het dan te wijzen vonnis beoordeeld zal worden, waarmee verzoekers zouden hebben ingestemd.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. T.P.E.E. van Groeningen, voorzitter, en
D.S.M. Bak en mr. G.W.B. Heijmans, leden, in tegenwoordigheid van de griffier
[naam griffier] en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.