ECLI:NL:RBGEL:2018:724

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
05/881263-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een voormalig marechaussee voor het invoeren en verkopen van valse merkgoederen en ongeoorloofde afwezigheid

Op 19 februari 2018 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland een 38-jarige man uit 's-Hertogenbosch veroordeeld voor het invoeren, verkopen, en in voorraad hebben van een grote hoeveelheid valse en vervalste merkgoederen, alsook voor ongeoorloofde afwezigheid als militair. De man, die eerder werkzaam was bij de Koninklijke Marechaussee op Schiphol, kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar, en een werkstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk valse merkgoederen had ingevoerd en verkocht tussen 1 januari 2012 en 13 augustus 2015, en dat hij in de periode van 11 tot en met 18 maart 2015 ongeoorloofd afwezig was geweest. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en het bewijs dat tijdens het onderzoek was verzameld. De verdachte had een aanzienlijke voorraad valse merkgoederen en had deze op grote schaal verhandeld, wat de rechtbank als bedrijfsmatig handelen beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn functie als opsporingsambtenaar, zich bewust moest zijn van de strafbaarheid van zijn handelen. De verdediging pleitte voor een lagere straf, maar de rechtbank vond de geëiste straf passend, gezien de ernst van de feiten. De rechtbank besloot ook dat een deel van het in beslag genomen geld aan de verdachte moest worden teruggegeven, omdat de officier van justitie niet de juiste stappen had ondernomen voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881263-15
Datum uitspraak : 19 februari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] .
raadsman: mr. B. Kurvers, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 05 februari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 13 augustus 2015 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland (telkens) opzettelijk a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of
c. waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, waren voorzien, en/of
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of
een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking,
was nagebootst,
heeft ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd, verkocht, te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd, uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad, zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt en/of het plegen van dit misdrijf/misdrijven bedrijf heeft uitgeoefend;
2.
hij als militair, in tijd van vrede, in of omstreeks de periode van 11 maart 2015 tot en met 18 maart 2015, in elk geval in de periode van 14 maart 2015 tot en met 18 maart 2015, van verdachtes te of nabij Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,, in elk geval in Nederland, gelegen onderdeel opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, ongeoorloofd afwezig is geweest gedurende langer dan vier dagen, althans in genoemd tijdvak of een gedeelte daarvan
gedurende een of meer perioden van langer dan vier dagen;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op meerdere tijdstippen in Nederland telkens opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken en/of waren waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, ingevoerd, verkocht, te koop aangeboden en/of afgeleverd, uitgedeeld en in voorraad gehad. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde waarbij de officier van justitie tevens bewezen acht dat verdachte zich daar beroepsmatig mee bezig heeft gehouden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich wat de bewezenverklaring betreft, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de militaire kamer
Op 25 maart 2017 heeft verdachte een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst inhoudende dat het inkomen van verdachte over de jaren 2014 en 2015 is aangepast, inhoudende dat het inkomen over 2014 is verhoogd met € 8.739,-- en over 2015 met € 4.292,--. De grondslag voor deze met de Belastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst zijn de inkomsten die verdachte over de jaren 2014 en 2015 heeft genoten als gevolg van het via marktplaats verkopen van horloges en andere goederen door verdachte. [3]
Zowel ten overstaan van de marechaussee als ter terechtzitting verklaart verdachte dat alles het gevolg is van een uit de hand gelopen hobby. Op de vraag wanneer er een kentering heeft plaatsgevonden, dat niet meer gesproken kan worden van een “hobby”, geeft verdachte aan dat hij dat niet weet. Verdachte betwist niet dat hij in de jaren 2014 en 2015 veelvuldig advertenties op marktplaats heeft gezet waarin hij diverse goederen, zoals bij hem in beslag zijn genomen, te koop heeft aangeboden. Daarnaast ontkent verdachte niet dat: wanneer hij in het buitenland verbleef en namaakhorloges kocht, deze mee terugnam naar Nederland, hij horloges verkocht, onder meer aan collega’s, hij horloges en andere goederen te koop heeft aangeboden en afgeleverd, goederen cadeau gaf en in voorraad heeft gehad. [4]
Dat de Belastingdienst zich voor wat betreft het bijstellen van het inkomen van verdachte beperkt heeft tot de jaren 2014 en 2015, wil niet zeggen dat de militaire kamer gebonden is aan die periode. Met name omdat verdachte zelf niet kan aangeven wanneer er een omslagpunt was dat de hobby uit de hand liep, is de militaire kamer van oordeel dat de bewezenverklaring zich uitstrekt over de gehele ten laste gelegde periode. De rechtbank baseert dit op de eigen verklaring van verdachte dat hij “altijd” al oude exemplaren verkocht om zo geld te krijgen voor de aanschaf van nieuwe horloges om zijn verzameling uit te breiden. In dit verband heeft hij ook verklaard dat hij de horloges ook ruilde als hij ze niet kon verkopen. Hierbij werden ook wel eens horloges geruild tegen goederen waarvan verdachte wist dat de goederen die hij ontving geen originele goederen (veelal kleding, schoenen, jassen) betrof. [5] Vorenstaande verklaring van verdachte geeft aan dat hij dus ook voor 2014 al bezig is geweest met de hem ten laste gelegde gedragingen.
De officier van justitie heeft aangegeven bewezen te achten dat verdachte van het verkopen van valse merkgoederen een beroep heeft gemaakt.
Wanneer gekeken wordt naar de uiterlijke verschijningsvorm over de jaren 2014 en 2015, dan zou gezegd kunnen worden dat verdachte, gelet op het grote aantal advertenties en transacties, beroepsmatig bezig is geweest. De militaire kamer is echter van oordeel dat niet van beroepsmatig maar bedrijfsmatig handelen gesproken moet worden. Ten tijde van het ten laste gelegde had verdachte een fulltime baan bij de KMar. Dat, zoals verdachte verklaart, sprake is geweest van een uit de hand gelopen hobby is niet op voorhand onaannemelijk te meer nu uit het onderzoek over de jaren 2014 en 2015 (tot 13 augustus 2015) blijkt dat er 191 advertenties op marktplaats zijn gezet door verdachte betreffende het te koop aanbieden van horloges en 23 advertenties voor overige goederen. Daarbij komt ook dat de militaire kamer het niet onaannemelijk acht dat, zoals verdachte verklaart, het aantal geplaatste advertenties feitelijk lager uitkomt indien dubbeltellingen (het meer dan eens omhoog plaatsen van een advertenties) geschrapt worden.
Voor wat betreft het bedrijfsmatig handelen acht de militaire kamer het volgende van belang.
Verdachte had een voorraad van in totaal 167 valse merkhorloges. Van meerdere merkhorloges had verdachte meer dan één exemplaar voorhanden. Zo zijn er 28 horloges van het merk [naam 1] , 25 van het merk [naam 2] , 19 van het merk [naam 3] , 17 van het merk [naam 4] , 13 van het merk [naam 5] en 12 van het merk [naam 6] in beslag genomen. Daarnaast nog van diverse ander merken meerdere horloges. Voor wat betreft de overige goederen valt op dat verdachte meerdere verschillende maten in voorraad had. Zo had hij onder meer (valse) merkjassen in de maten M, L, XL en XXL in voorraad en (valse) merkschoenen in de maten 38, 39, 40, 42 en 43. [6] Het voorhanden hebben van een dergelijke (handels)voorraad, maakt dat daaruit kan worden vastgesteld dat verdachte bedrijfsmatig bezig is geweest.
Ten aanzien van feit 2.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 maart 2015 heeft verdachte zich ziek gemeld en op 19 maart 2015 is verdachte teruggekeerd van zijn ziek thuis periode. Op het moment van zijn ziekmelding was verdachte wachtmeester der 1e klasse en tewerk gesteld op de luchthaven Schiphol. Tijdens zijn ziek thuis periode is verdachte, van 14 maart 2015 tot en met 18 maart 2015, naar Marokko afgereisd zonder zijn werkgever daarvan in kennis te stellen. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk ongeoorloofde afwezigheid.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich wat de bewezenverklaring betreft, gerefereerd aan het oordeel van de militaire kamer en slechts de vraag gesteld of wel voldaan is aan de in artikelen 96 en 98 van het Wetboek van Militair Strafrecht genoemde minimale afwezigheidstermijn van vier dagen.
Beoordeling door de militaire kamer
In artikel 114, derde lid van het Wetboek van Militair Strafrecht staat: “onder ongeoorloofde afwezigheid wordt mede verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van de bij algemene maatregel van rijksbestuur opgelegde verplichtingen of de door Onze Minister van Defensie vastgestelde regelen voor het geval van verhindering tot dienstverlening.”
In artikel 93, eerste lid van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement, een algemene maatregel van rijksbestuur zoals bedoeld in artikel 114 van het Wetboek van Militair Strafrecht bedoeld, staat: “de militair in werkelijke dienst die wegens ziekte geheel of gedeeltelijk verhinderd is dienst te verrichten, is verplicht naar regels bij ministeriële regeling te stellen, daarvan kennis te geven aan zijn commandant en een (tand)arts te consulteren.”
Iedere militair wordt geacht kennis te hebben van de regeling over hoe te handelen ingeval van afwezigheid door ziekte. Ook verdachte was op de hoogte van de regeling. [8] Verdachte verklaart dat hij gedurende zijn ziekmelding geen arts heeft geconsulteerd. [9] Door dit na te laten heeft verdachte willens en wetens de verplichte procedure niet doorlopen. Verdachte heeft overigens ter zitting ook verklaard dat hij, toen hij op reis ging op Schiphol een slinkse route heeft genomen om maar niet gezien te worden door zijn collega’s. Dit alles maakt dat de militaire kamer van oordeel is dat het ten laste gelegde voor wat betreft in de opzettelijke variant en in de periode 11 maart 2015, datum ziekmelding, tot en met 18 maart 2015 (laatste ziek thuis dag), en dus een periode van langer dan vier dagen, bewezen is.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
meerderetijdstippen
althans op enig tijdstipin
of omstreeksde periode van 01 januari 2012 tot en met 13 augustus 2015
te 's-Hertogenbosch, althansin Nederland
(telkens
)opzettelijk a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of
c. waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, waren voorzien, en/of
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of
een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking,
was nagebootst,
heeft ingevoerd,
doorgevoerd, uitgevoerd,verkocht, te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd, uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad, zulks terwijl verdachte
van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt en/ofhet plegen van dit misdrijf
/misdrijvenals bedrijf heeft uitgeoefend;
2.
hij als militair, in tijd van vrede, in
of omstreeksde periode van 11 maart 2015 tot en met 18 maart 2015,
in elk geval in de periode van 14 maart 2015 tot en met 18 maart 2015,van verdachtes te
of nabijSchiphol, gemeente Haarlemmermeer,
in elk geval in Nederland,gelegen onderdeel opzettelijk,
althans in ernstige mate nalatig,ongeoorloofd afwezig is geweest gedurende langer dan vier dagen,
althans in genoemd tijdvak of een gedeelte daarvan
gedurende een of meer perioden van langer dan vier dagen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken en waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking is nagebootst, invoeren, verkopen, te koop aanbieden, afleveren, uitdelen en in voorraad hebben, terwijl de schuldige het plegen van het misdrijf als bedrijf uitoefent, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Als militair, in tijd van vrede, opzettelijk ongeoorloofd afwezig zijn, terwijl de afwezigheid langer dan vier dagen duurt.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede het verrichten van een werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast vordert de officier van justitie de verbeurdverklaring van het beslag waaronder ook het in beslag genomen geld nu dit afkomstig is uit de handel en verdient is met het plegen van strafbare feiten. Het in beslag genomen verlopen paspoort kan aan verdachte worden teruggegeven.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop. Ook moet rekening worden gehouden met het bestuursrechtelijk traject en de omstandigheid dat verdachte inmiddels is ontslagen. Verdachte heeft 16 jaar bij Defensie gewerkt en is van de ene op de andere dag op non-actief gesteld. Weliswaar heeft hij dat zelf veroorzaakt, maar toch dient de militaire kamer daar rekening mee te houden. Ook de belasting is afgewikkeld en verdachte heeft een naheffing gekregen van ruim € 6.000,00 waarvoor hij een lening heeft moeten afsluiten. Op grond van het voorgaande verzoekt de verdediging de eis te matigen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de verdediging nu niet meer opportuun.
Voor wat betreft het beslag heeft de verdediging opgemerkt dat verdachte afstand doet van de kleding. De horloges wil verdachte graag terug. Wat dit punt betreft refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voor wat betreft het geld is de verdediging van oordeel dat dit aan verdachte moet worden teruggegeven. Verdachte heeft tekst en uitleg gegeven over de herkomst van het in beslag genomen geld welke uitleg aannemelijk is. Er is al eerder aan het Openbaar Ministerie verzocht het geld terug te geven, maar dat werd geweigerd omdat gedacht werd aan het opleggen van een boete. Mede omdat nu geen boete gevorderd wordt, verzoekt de verdediging het geld aan verdachte terug te geven.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 28 december 2017;
- een voorlichtingsrapportage de Reclassering Nederland, gedateerd 2 februari 2018.
De militaire kamer overweegt als volgt.
In de ten laste gelegde periode, bijna 4 jaar, was verdachte werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee en gestationeerd op Schiphol. Als gevolg van een uit de hand gelopen hobby heeft verdachte op grote schaal valse merkgoederen gekocht, verkocht, te koop aangeboden, afgeleverd, uitgedeeld en in voorraad gehad. Met name verdachte, een opsporingsambtenaar, had moeten weten dat zijn handelen een strafbaar feit opleverde. Weliswaar blijft verdachte min of meer volhouden dat er sprake was van een hobby, maar de militaire kamer is van oordeel dat, gelet op de grote hoeveelheid valse goederen die bij verdachte is aangetroffen, er enig moment een omslag moet zijn geweest en er niet langer van een hobby sprake was maar van bedrijfsmatig handelen.
Ook feit 2 neemt de militaire kamer verdachte bijzonder kwalijk. Het mag zo zijn dat verdachte privé problemen had en zich als gevolg van die problemen heeft moeten ziek melden. Tot zover zou de militaire kamer zijn ziekmelding kunnen begrijpen. Wat verdachte dan vervolgens doet, het tijdens zijn ziekmelding afreizen naar Marokko waarbij hij oneigenlijk gebruik maakt van zijn als marechaussee beschikbaar gesteld toegangspasje om collega’s op Schiphol te ontlopen, rekent de militaire kamer verdachte zwaar aan.
De verdediging pleit voor een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De militaire kamer is van oordeel dat, ook al zijn de feiten enigszins gedateerd, een straf in de modaliteit zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden is. Anders dan de verdediging is de militaire kamer van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur nodig en noodzakelijk is nu verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zich kennelijk nog steeds niet de ernst van de door hem gepleegde feiten inziet. Omdat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, wel rekening houdt met het ontslag door defensie , zal de op te leggen werkstraf worden gematigd.
Het beslag.
Onder verdachte is een grote hoeveelheid valse merkgoederen en bijbehorende goederen, zoals verpakkings- en opbergmateriaal, aangetroffen. Nu de rechtbank feit 1 bewezen heeft geacht en hij daarvoor zal worden veroordeeld, het goederen betreft met betrekking tot welke het feit is begaan en het ongecontroleerde gebruik daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang zal de rechtbank al deze goederen als een gezamenlijkheid onttrekken aan het verkeer.
Het in beslag genomen verlopen paspoort kan aan verdachte worden teruggegeven.
Tot slot het in beslag genomen geld.
Anders dan de officier van justitie is de militaire kamer van oordeel dat het in beslag genomen geld aan verdachte moet worden teruggeven. De officier van justitie heeft het geld in beslag genomen met het voornemen dit als boetebeslag aan te merken. Wil sprake zijn van boetebeslag zoals door de officier van justitie bedoeld, dan had aan de rechter-commissaris machtiging moeten worden gevraagd conservatoir beslag te leggen op dit geldbedrag zoals bedoeld in artikel 94a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Een dergelijke machtiging is niet aangevraagd door de officier van justitie. Daarbij komt ook dat thans, ondanks de aankondiging vooraf, geen boete is gevorderd.
De officier van justitie stelt dat het in beslag genomen geld, verdiend is met de handel in valse merkgoederen en dus voor verbeurdverklaring in aanmerking komt.
De militaire kamer merkt hierover op dat verdachte naar het oordeel van de militaire kamer een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor wat betreft de herkomst van het geld. Weliswaar behelst deze door verdachte gegeven verklaring niet het volledige bedrag, maar de militaire kamer is van oordeel dat wanneer iets in beslag genomen wordt, door de officier van justitie zo spoedig mogelijk na die inbeslagname, zeker wanneer namens verdachte om teruggave van dat geld wordt verzocht, een duidelijk standpunt ingenomen moet worden om vervolgens daarnaar te handelen. De officier van justitie heeft op enig moment aangegeven aan boetebeslag te denken, maar onderneemt daartoe niet die stappen die nodig zijn om een en ander te verwezenlijken zoals hiervoor omschreven. Dit maakt dat de militaire kamer van oordeel is dat het volledig onder verdachte in beslag genomen geld aan hem moet worden teruggegeven.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57, 91 en 337 van het Wetboek van Strafrecht alsmede artikel 98 van het Wetboek van Militair Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 veroordeelt verdachte voorts tot een
werkstrafgedurende
100 (eenhonderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen zoals genoemd in de kennisgeving inbeslagneming (pagina’s 134 t/m 153 van het proces-verbaal) welke aan dit vonnis zijn gehecht.
 Gelast de teruggave aan verdachte van een onklaar gemaakt paspoort met nummer Nw2d88f78 alsmede van een geldbedrag, groot € 8.790,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B.J. Driessen, voorzitter, mr. P.C. Quak, rechter en kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2018, zijnde mr. Quak buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Kabinet / Cluster Integriteit, sectie Interne onderzoeken, opgemaakt proces-verbaal, mutatienummer PL27AZ/15-000199, gesloten op 14 april 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een proces-verbaal van bevindingen (pag. 216 e.v.); de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 februari 2018.
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een vaststellingsovereenkomst (nagezonden door de advocaat van verdachte);
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 5 februari 2018;
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 5 februari 2018;
6.Kennisgeving inbeslagneming (pag. 134 e.v.);
7.Een proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van de majoor, brigade grensbewaking [naam 7] (pag. 20 e.v.); de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 februari 2018;
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 5 februari 2018;
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 5 februari 2018;