ECLI:NL:RBGEL:2018:691

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
6117811 CV EXPL 17-9138
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling arbeidsomvang en betaling achterstallig loon in het kader van een oproepcontract

In deze zaak vorderde de eiseres, een gespecialiseerd verpleegkundige, vaststelling van haar arbeidsomvang en betaling van achterstallig loon van de Stichting Ziekenhuis Gelderse Vallei (ZGV). De eiseres was sinds 1 december 2010 in dienst bij ZGV op basis van een oproepcontract. In de procedure werd betwist of er sprake was van een arbeidsovereenkomst met een vast aantal uren, zoals de eiseres stelde op basis van artikel 7:610b BW. De kantonrechter oordeelde dat de referteperiode voor de vaststelling van de arbeidsomvang niet representatief was, maar dat er wel degelijk een arbeidsovereenkomst was ontstaan met een omvang van 62,7 uren per maand, inclusief vakantie-uren. De vordering tot betaling van achterstallig loon werd toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter oordeelde dat ZGV in verzuim verkeerde door de eiseres niet op te roepen voor werk, ondanks haar beschikbaarheid. De rechter verklaarde de vorderingen van de eiseres grotendeels gegrond en veroordeelde ZGV tot betaling van de gevorderde bedragen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 6117811 CV EXPL 17-9138 \ 520 \ 35147
uitspraak van 17 januari 2018
vonnis
in de zaak van
mevrouw
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. A.D.J. van Ruyven
tegen
stichting
Stichting Ziekenhuis Gelderse Vallei
gevestigd te Ede
gedaagde partij
gemachtigde mr. J.W. Koekebakker
Partijen worden hierna [eiseres] en ZGV genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 juni 2017 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de brief van 13 november 2017 van ZGV met producties;
- de comparitie van partijen van 21 november 2017;
- de brief van 22 november 2017 van [eiseres] met productie.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] is sinds 1 december 2010 werkzaam bij ZGV in de functie van gespecialiseerd verpleegkundige op grond van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht voor bepaalde tijd d.d. 15 november 2010. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 december 2011 omgezet in een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht voor onbepaalde tijd (hierna: “de arbeidsovereenkomst”).
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen van toepassing (hierna: de “cao Ziekenhuizen”). In de preambule van de cao Ziekenhuizen 2014-2016 die van kracht was tot 31 december 2016 is onder meer bepaald:
“Vanaf 31 december 2014 is voor werknemers met een nul-urencontract die een jaar binnen de instelling werkzaam zijn afgesproken dat zij de werkgever kunnen verzoeken om het nul-urencontract om te zetten in een contract als (flexpool)werknemer. (…) De werkgever zal dit verzoek honoreren tenzij een zwaarwegend economisch bedrijfsbelang zich daartegen verzet. De arbeidsovereenkomst van deze (flexpool)werknemer heeft de omvang van het aantal uren van het kalenderjaar waarin werknemer werkzaam is geweest.”
2.3.
Uit de salarisspecificaties van [eiseres] blijkt dat zij over de maanden januari tot en met december 2016 in totaal 770,5 uren heeft gewerkt voor ZGV. Dat houdt in een gemiddelde arbeidsduur van 69,1 uren (inclusief vakantie-uren) en 64,2 uren (exclusief vakantie-uren) per maand in 2016.
2.4.
Begin januari 2017 heeft [eiseres] aan ZGV medegedeeld dat zij voor het jaar 2017 aanspraak maakt op het aantal uren dat zij gemiddeld per maand in 2016 heeft gewerkt. Op 12 januari 2017 heeft daarover een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en de heer
[naam 1] (hierna: “ [naam 1] ”), werkzaam bij ZGV als manager OKC. Tijdens dat gesprek is aan [eiseres] medegedeeld dat er vooralsnog geen gebruik meer zal worden gemaakt van haar diensten.
2.5.
[naam 1] heeft dit in een e-mail van 16 januari 2017 schriftelijk aan [eiseres] bevestigd. Tevens is in deze e-mail medegedeeld dat de uren waarvoor [eiseres] reeds was ingepland in 2017 zijn komen te vervallen.
2.6.
In een reactie per e-mail van 19 januari 2017 heeft [eiseres] aan ZGV bericht beschikbaar te zijn voor het verrichten van werkzaamheden, alsmede aanspraak te maken op betaling van loon.
2.7.
Per e-mail van 6 februari 2017 heeft [naam 1] nogmaals het standpunt van ZGV uiteengezet. Onder meer wordt daarin gesteld:
“Daarnaast is er in juni 2016 een vacature opengesteld voor een gespecialiseerd recovery verpleegkundige voor de holding en recovery met een 24 uurs contract. Hier had je voor in aanmerking kunnen komen, maar je hebt niet intern gesolliciteerd. Voor een vast urencontract is er een minimum aantal uren per week van 24, dit om de kwaliteit en continuïteit van zorg goed te kunnen waarborgen. We nemen geen medewerkers aan op vast urencontract minder dan die van 24 uur per week.”
2.8.
Per e-mail van 6 februari 2017 heeft de gemachtigde van [eiseres] ZGV gesommeerd om (onder meer) het achterstallige loon van [eiseres] over januari 2017 uit te betalen.
2.9.
Per brief van 21 februari 2017 heeft ZGV [eiseres] een keuze gegeven om als voorheen op basis van een oproepcontract in een flexpool werkzaam te blijven als gespecialiseerd verpleegkundige, dan wel te solliciteren op een vacature voor een vast contract in een bepaalde functie op een bepaalde afdeling. Op deze brief heeft ZGV geen reactie ontvangen.
2.10.
Op 31 oktober 2017 en op 8 november 2017 heeft ZGV nogmaals brieven gestuurd aan [eiseres] met een uitnodiging voor een gesprek om de mogelijkheden te verkennen voor haar inzetbaarheid volgens het flex-contract of als (gespecialiseerd) verpleegkundige voor 24 uur per week. Op deze brieven heeft ZGV geen reactie ontvangen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. i) een verklaring voor recht dat er sprake is van een tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst met een omvang van 69,1 uur (inclusief vakantie-uren), althans 64,2 uur (exclusief vakantie-uren) per maand;
ii) veroordeling van ZGV tot betaling van een bedrag van € 8.357,65 bruto (inclusief vergoeding vakantie-uren), althans een bedrag van € 7.765,00 bruto (exclusief vergoeding vakantie-uren), althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata na
1 januari 2017 van het maandelijks aan [eiseres] verschuldigde loon tot aan de dag der algehele voldoening terzake van verschuldigd loon vanaf 1 januari 2017 tot en met mei 2017;
iii) veroordeling van ZVG tot betaling van de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW ter hoogte van 50% van de hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata na 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
iv) ZGV te veroordelen om [eiseres] vanaf 1 juni 2017, althans vanaf 5 werkdagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de dan geldende arbeidsovereenkomst na te komen en haar weer maandelijks in te roosteren op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per maand met een maximum van € 20.000,00, althans een dwangsom per dag en maximum dwangsom als de kantonrechter in goede justitie zal bepalen, subsidiair, ZGV te veroordelen tot betaling aan [eiseres] elke maand vanaf 1 juni 2017 van het equivalent van een bedrag gelijk aan 64,2 uren per maand netto (exclusief vergoeding vakantie-uren), althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata na 1 juni 2017 van het maandelijks aan [eiseres] verschuldigde loon tot aan de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente hierover vanaf de verschuldigde datum;
v) ZGV te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 833,00, zijnde de buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
vi) met veroordeling van ZGV in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Kort weergegeven legt [eiseres] aan haar vordering ten grondslag dat vanaf
1 januari 2017, gelet op het rechtsvermoeden in artikel 7:610b BW met als referteperiode het kalenderjaar 2016, alsmede gelet op de toepasselijke cao Ziekenhuizen 2014-2016, een arbeidsovereenkomst met ZGV is ontstaan met een omvang van gemiddeld 69,1 uur per maand (inclusief vakantie-uren), althans 64,2 uur per maand (exclusief vakantie-uren). [eiseres] is dan ook ten onrechte vanaf januari 2017 niet meer opgeroepen door ZGV om werkzaamheden te verrichten en ZGV heeft in strijd met art. 7:628 lid 1 jo 7:611 BW nagelaten het loon overeenkomstig dit aantal uren aan [eiseres] te betalen. [eiseres] maakt daarom aanspraak op betaling van achterstallig loon over de periode van 1 januari 2017 tot
1 juni 2017, wettelijke verhoging en wettelijke rente en om vanaf juni 2017 door ZGV te worden ingeroosterd, althans haar maandelijks verschuldigde loon uitbetaald te krijgen.
3.3.
ZGV heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Kort weergegeven stelt ZGV zich onder meer op het standpunt dat de referteperiode waarop [eiseres] zich baseert in het kader van haar verzoek ex art. 7:610b BW, niet representatief is. Volgens ZGV is er geen sprake van een rechtsvermoeden en een vast aantal uren waarop [eiseres] aanspraak kan maken. ZGV stelt zich voorts op het standpunt dat, zo begrijpt de kantonrechter althans, de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen omdat deze niet stroken met het interne beleid van ZGV. Voor zover relevant wordt hieronder nader ingegaan op de verweren van ZGV.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat artikel 7:610b BW van toepassing is. Partijen verschillen wel van mening over de vraag welke referteperiode dient te worden aangehouden, of het rechtsvermoeden is weerlegd door ZGV en in hoeverre [eiseres] aanspraak kan maken op een arbeidsovereenkomst met vaste uren en inroostering bij ZGV.
Wettelijk kader
4.2.
Voorop wordt gesteld dat artikel 7:610b BW een (weerlegbaar) rechtsvermoeden inhoudt met betrekking tot de omvang van een arbeidsovereenkomst. Het artikel bepaalt dat indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, de bedongen arbeid in enige maand vermoed wordt een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden (de ‘referteperiode’). Het rechtsvermoeden beoogt houvast te bieden in situaties waarin de arbeidsomvang niet (eenduidig) is overeengekomen, alsmede waarin de feitelijke omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur (Kamerstukken II 25 263, nr. 3, p. 22-23). Een verzoek tot vaststelling van de omvang van de arbeidsduur op grond van het rechtsvermoeden van 7:610b BW kan ook worden toegewezen voor een periode die ligt voor de datum waarop de oproepkracht dat verzoek heeft gedaan (HR 27 april 2012, JAR 2012/149).
Rechtsvermoeden
4.3.
ZGV stelt het rechtsvermoeden te hebben weerlegd. Volgens haar is [eiseres] , zoals ook de bedoeling is geweest van de arbeidsovereenkomst, steeds variabel, op verschillende afdelingen ingezet. Alleen in de periode van april tot en met december 2016 is zij, op grond van een aparte afspraak, vast ingezet, aldus ZGV. Dit betoog faalt. Weerlegging kan plaatsvinden indien het werken van meer uren dan is overeengekomen niet structureel van aard is. De aard van de arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht brengt echter juist mee dat de omvang van de arbeid bij voorbaat niet vastgesteld wordt. Voor zover ZGV heeft willen betogen dat [eiseres] alleen werkzaamheden van incidentele aard (bij “piek” en “ziek”) heeft verricht, faalt ook dit betoog. De vraag nog daargelaten of met een dergelijke fluctuerende inzet het rechtsvermoeden als weerlegd moet worden aangemerkt, geldt dat uit het overgelegde urenoverzicht niet van een zodanige flexibele inzet blijkt. Tot slot wordt opgemerkt dat het werken op verschillende afdelingen niet ter zake doet, nu de werkzaamheden steeds voor dezelfde werkgever zijn verricht.
4.4.
ZGV heeft nog aangevoerd dat zij een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang heeft bij de handhaving van haar (met ingang van 1 april 2017 geldende) parttime-beleid voor verpleegkundigen van de afdelingen IC/MC. Wat daar verder ook van zij, dit kan geen grond zijn voor het in casu niet toepassen van art. 7:610b BW.
Referteperiode en omvang arbeidsovereenkomst
4.5.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen een referteperiode van januari tot en met december 2016 ten grondslag gelegd. De kantonrechter oordeelt, met ZGV, dat deze referteperiode niet representatief is. Uit de e-mail van 14 april 2016 van de heer [naam 2] van het ZGV blijkt dat de vaste inzet van [eiseres] vanaf medio april 2016 tot 31 december 2016 op de holding voor twee dagen per week vanwege personele problemen slechts tijdelijk was en dat het ging om een aparte afspraak buiten het oproepcontract om. Deze periode kan daarom niet worden aangehouden als referteperiode.
4.6.
De kantonrechter acht de door ZGV voorgestelde referteperiode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 evenmin representatief. Niet alleen betreft dit een (te) lange periode nu dit nagenoeg het gehele dienstverband van [eiseres] omvat -waarbij overigens onduidelijk is waarom dan niet het gehele dienstverband vanaf 2010 wordt aangehouden-, maar ook is onweersproken door [eiseres] gesteld dat zij in 2013 en 2014 mantelzorg verleende aan haar echtgenoot en daarom minder heeft kunnen werken.
4.7.
Nu gesteld noch gebleken is dat er zich in het kalenderjaar 2015 bijzonderheden hebben voorgedaan bij of tussen partijen en gelet op het bepaalde in de cao Ziekenhuizen 2014-2016, zal de kantonrechter het kalenderjaar 2015 aanhouden als referteperiode voor het vaststellen van de omvang van de arbeidsovereenkomst van [eiseres] .
4.8.
Nu niet weersproken is gesteld dat [eiseres] over het jaar 2015 in totaal 699 uren heeft gewerkt, zal de kantonrechter uitgaan van de juistheid hiervan. Nu op grond van
art. 12.1.2 lid 1 van de cao Ziekenhuizen 2014-2016 een werknemer met een voltijd dienstverband recht heeft op 144 wettelijke vakantie-uren en een voltijd dienstverband volgens art. 6:1 van de cao in totaal 1878 uren betreft, heeft [eiseres] naar rato van haar dienstverband recht op 53,6 vakantie-uren op jaarbasis (te weten (699:1878) x 144 = 53,6). Daarmee is duidelijk dat het dienstverband van [eiseres] op jaarbasis een totaal van 752,6 uren betreft (te weten 699 + 53,6 vakantie-uren), waarmee een arbeidsovereenkomst is ontstaan van 62,7 uren per maand (te weten 752,6 : 12).
4.9.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter voor recht verklaren dat tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst met een omvang van 62,7 uren (inclusief vakantie-uren) per maand en in zoverre de vordering van [eiseres] toewijzen.
Loonvordering ex artikel 7:628 BW
4.10.
[eiseres] vordert op grond van art. 7:628 jo 611 BW betaling door ZGV van (achterstallig) loon vanaf 1 januari 2017 tot en met mei 2017, uitgaande van een uurloon van € 24,19 bruto per uur. Dat met terugwerkende kracht de omvang van de arbeidsovereenkomst is vastgesteld, betekent evenwel niet dat zonder meer aanspraak bestaat op betaling van (achterstallig) loon. Daarvoor dient te zijn voldaan aan de vereisten van art. 7:628 BW waarbij onder meer sprake dient te zijn van bereidheid van de werknemer om de overeengekomen arbeid te verrichten.
4.11.
ZGV betwist dat hiervan sprake is nu [eiseres] niet heeft gereageerd op haar brief van 21 februari 2017 en niet intern heeft gesolliciteerd op vacatures bij ZGV. Dit betoog slaagt niet. [eiseres] heeft ZGV per e-mail van 19 januari 2017 bericht op eerste afroep beschikbaar te zijn voor het verrichten van werkzaamheden en zij heeft per e-mail van
7 februari 2017 van haar gemachtigde zelfs wedertewerkstelling gevorderd. [eiseres] was bovendien niet verplicht om te reageren op de brief van ZGV van 21 februari 2017 en gesteld noch gebleken is dat ZGV haar in die brief of op enig ander moment heeft opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden. [eiseres] had voorts al een arbeidsovereenkomst met ZGV. Van haar kon dan ook, anders dan ZGV stelt, niet worden verwacht dat zij andere overeenkomsten met ZGV zou aangaan (door intern te solliciteren of door aanpassingen van haar arbeidsovereenkomst te accepteren) om daarmee aan te tonen dat zij bereid was om de werkzaamheden uit hoofde van (juist) haar reeds bestaande arbeidsovereenkomst te verrichten. Uit een en ander volgt dan ook niet dat [eiseres] niet bereid zou zijn geweest om de overeengekomen arbeid te verrichten.
4.12.
ZGV heeft er op 12 januari 2017 zelf voor gekozen om de uren waarvoor [eiseres] begin 2017 reeds was ingeroosterd, te laten vervallen. Ook heeft ZGV [eiseres] , ondanks haar bericht dat zij beschikbaar was voor werkzaamheden en haar sommatie van
7 februari 2017, niet meer opgeroepen voor werk. Dat betekent dat [eiseres] geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van ZGV dient te komen. Op de voet van art. 7:628 lid 1 BW heeft zij recht op betaling van loon. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter daarbij geen grond voor matiging. De loonvordering vanaf 1 januari 2017 tot en met mei 2017 zal worden toegewezen. Gelet op het uurloon van [eiseres] van € 24,19 bruto per uur en het feit dat [eiseres] sinds
1 januari 2017 voor 62,7 uren per maand in dienst is van ZGV, zal een totaalbedrag van
€ 7.583,57 bruto (inclusief vergoeding vakantie-uren) over de maanden januari 2017 tot en met mei 2017 worden toegewezen (te weten 62,7 uren x € 24,19 x 5 maanden). Nu de betaaldata van het maandelijkse loon over de periode januari 2017 tot en met mei 2017 zijn vervallen en ZGV op grond van de wet in verzuim verkeert met de voldoening van dit bedrag, zal de vordering tot vermeerdering van voornoemd bedrag met de wettelijke rente zoals gevorderd in de dagvaarding onder II (r.o. 3.2 punt ii) eveneens worden toegewezen.
Wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW
4.13.
[eiseres] vordert betaling van de wettelijke verhoging ter hoogte van 50% van de hoofdsom op grond van art. 7:625 BW, vermeerderd met wettelijke rente. Nu duidelijk is dat onder hoofdsom dient te worden verstaan het bedrag zoals gevorderd onder II van de dagvaarding (r.o. 3.2 punt ii) en zoals hierboven toegewezen, is deze vordering niet onbegrijpelijk, zoals ZGV stelt. Gelet op het voorgaande zal de vordering worden toegewezen over het bedrag zoals hierboven toegewezen. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt daarbij toegewezen. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter ook hier geen reden voor matiging.
Vordering tot inroostering, althans tot betaling van loon vanaf 1 juni 2017
4.14.
[eiseres] vordert primair veroordeling van ZGV om vanaf 1 juni 2017, althans vanaf 5 werkdagen na het in deze te wijzen vonnis de dan geldende arbeidsovereenkomst na te komen en haar maandelijks in te roosteren op straffe van een dwangsom, dan wel, subsidiair, maandelijks een bedrag te betalen zoals gevorderd onder IV in de dagvaarding.
4.15.
De primaire vordering tot veroordeling tot nakoming van de arbeidsovereenkomst door inroostering kan niet worden toegewezen. Gesteld noch gebleken is op welke grond ZGV gehouden is tot inroostering van [eiseres] . Dat tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst met een vaste arbeidsduur van 62,7 uren per maand, verplicht ZGV immers niet tot het daadwerkelijk oproepen c.q. inroosteren van [eiseres] . ZGV kan [eiseres] oproepen gedurende tenminste het aantal vastgestelde uren, althans is verplicht over dit aantal uren loon te betalen aan [eiseres] (vlg. Hof Amsterdam 5 augustus 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3164). Om die reden zal de primaire vordering worden afgewezen.
4.16.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering geldt dat deze zal worden toegewezen op basis van een arbeidsduur van 62,7 uren per maand vanaf 1 juni 2017 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal worden beëindigd. Voor zover het gaat om toekomstige – en dus nog niet verschuldigde – loontermijnen zullen de wettelijke rente en wettelijk verhoging worden afgewezen. Ter zake het ten tijde van deze uitspraak reeds verschuldigd geworden (achterstallige) loon zullen de wettelijke rente en wettelijke verhoging worden toegewezen als na te melden.
Kostenveroordelingen
4.17.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu tussen partijen niet in geschil is dat Donselaars gemachtigde op 6 februari 2017 per mail een aanmaning heeft verstuurd aan ZGV (zie punt 16 van de conclusie van antwoord), bestaat recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is, ingeval van een schuldenaar die geen consument is, niet relevant welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht, zodat in beginsel een enkele brief voldoende is. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,00 komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De hierover gevorderde rente wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten al zijn betaald.
4.18.
ZGV zal, als de meest in het ongelijk gestelde partij, in de proces- en nakosten worden veroordeeld.
4.19.
De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 100,00 zijnde een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 100,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat er sprake is van een tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst met een omvang van 62,7 uur (inclusief vakantie-uren) per maand;
5.2.
veroordeelt ZGV om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.583,57 bruto (inclusief vakantie-uren), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata na
1 januari 2017 van het maandelijks aan [eiseres] verschuldigde loon tot aan de dag der algehele voldoening ter zake van verschuldigd loon vanaf 1 januari 2017 tot en met mei 2017;
5.3.
veroordeelt ZGV om aan [eiseres] te betalen de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW ter hoogte van € 3.791,79 (te weten 50% van de hoofdsom van € 7.583,57), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata na 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt ZGV om vanaf 1 juni 2017 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd wordt aan [eiseres] het loon te betalen op basis van een arbeidsovereenkomst van 62,7 uren per maand en een uurloon van thans
€ 24,19 bruto en,
voor zover tot op heden verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging (van maximaal 50%), beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt ZGV om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 833,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.6.
veroordeelt ZGV in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiseres] begroot op € 103,11 aan dagvaardingskosten, € 470,00 aan griffierecht en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde (te weten 2 punten à € 300,00) en € 100,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.7.
verklaart de veroordelingen 5.2 tot en met 5.6 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2018