ECLI:NL:RBGEL:2018:639

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
05/840856-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag en werkstraf voor poging tot zware mishandeling

Op 15 februari 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 28 augustus 2016 in Ede, waar de verdachte betrokken was bij een woordenwisseling die escaleerde in geweld. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair tenlastegelegde, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit primair tenlastegelegde feit, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en camerabeelden die aantoonden dat de verdachte de benadeelde partij, terwijl deze op de grond lag, meerdere keren met kracht had geschopt. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 150 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en het advies van de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan de benadeelde partij voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk was in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840856-16
Datum uitspraak : 15 februari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres] , [woonplaats]
raadsvrouw: mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 1 februari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2016 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer] één of meerdere malen (met kracht)in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of (vervolgens)(terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd en/of het gezicht heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 28 augustus 2016 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk die [slachtoffer] één of meerdere malen (met kracht)in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of (vervolgens)(terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd en/of het gezicht heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 28 augustus 2016 omstreeks 4:30 uur heeft er een incident plaatsgevonden op de taxistandplaats aan de Telefoonweg in Ede. Er ontstond een woordenwisseling tussen twee groepen met personen. Daarbij is [slachtoffer] twee keer in zijn gezicht geschopt. [2] In het ziekenhuis is geconstateerd dat [slachtoffer] een lichte hersenschudding had en zwellingen in zijn gezicht. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde. Voor het primair tenlastegelegde heeft zij vrijspraak gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak voor het primair tenlastegelegde bepleit. Zij meent daarnaast dat er ook voor het subsidiair tenlastegelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, nu verdachte niet heeft geslagen. Het lijkt er dan wel op dat verdachte heeft geschopt, maar de conclusie dat met kracht zou zijn geschopt, gaat volgens de raadsvrouw te ver.
Beoordeling door de rechtbank
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat een jongen een vuistslag kreeg en op de grond viel. Een jongen met een zwart T-shirt gaf de jongen die op de grond lag in ieder geval twee schoppen. [4] Volgens getuige [getuige 2] is de jongen op de grond hard tegen zijn hoofd en/of gezicht geschopt. De persoon die schopte had een zwart T-shirt aan. [5]
Op camerabeelden van 28 augustus 2016, om 4:28 uur, is te zien dat er een persoon op de grond ligt. Een in het donker gekleed persoon maakt twee schoppende bewegingen naar de persoon die op de grond ligt. [6]
Getuige [getuige 1] heeft, toen de politie ter plaatsen kwam, verdachte aangewezen als de persoon die de op de grond liggende jongen meerdere malen tegen het hoofd heeft geschopt. Verdachte heeft op dat moment verklaard dat hij ruzie had gehad en dat er een gevecht was ontstaan. [7]
De rechtbank leidt uit voormelde bewijsmiddelen af dat verdachte [slachtoffer] twee keer met kracht heeft geschopt. Dat hij zich moest verdedigen, zoals verdachte bij zijn aanhouding aan de politie heeft verklaard, is niet aannemelijk geworden. Verdachte werd niet aangevallen en had weg kunnen lopen van het geweld.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen dan wel gestompt. Verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen hoe het met kracht schoppen dient te worden gekwalificeerd.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachtes opzet was gericht op de dood van [slachtoffer] . Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Wèl acht de rechtbank bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is een feit van algemene bekendheid dat veel (blijvende) schade in het gezicht kan worden toegebracht, evenals (blijvende) schade aan het hoofd dan wel de hersenen, als met kracht een schop met een geschoeide voet in het gezicht en/of tegen het hoofd wordt gegeven. Dat geldt zeker als het slachtoffer op de grond ligt en de dader staat.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen bij het incident. Dit leid ertoe dat de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen acht.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks28 augustus 2016 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk die [slachtoffer]
één of meerdere malen (met kracht) in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of (vervolgens) (terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag
)meerdere malen
(met kracht
)tegen het hoofd en/of het gezicht heeft
getrapt en/ofgeschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Subsidiair: Poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht zal worden toegepast en dat verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren en daarnaast een jeugddetentie voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor zover de rechtbank mocht komen tot een bewezenverklaring, verzocht het advies van de reclassering te volgen. Wat betreft de gevorderde werkstraf heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij heeft in dit verband naar voren gebracht dat verdachte een opleiding volgt en stage loopt en daarnaast werkt.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Hij is met vrienden wezen stappen in Ede. Toen zij naar huis gingen, is er bij de taxistandplaats een woordenwisseling ontstaan tussen de groep waar verdachte deel van uitmaakte en een andere groep. Toen een jongen van de andere groep was geslagen en op de grond viel, heeft verdachte hem twee keer in het gezicht en/of tegen het hoofd geschopt. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan uitgaansgeweld. Bijzonder kwalijk is dat verdachte die avond zoveel alcohol had gebruikt, dat hij zich van het incident zo goed als niets kan herinneren.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met informatie die over verdachte is uitgebracht door de reclassering, te weten:
  • een voortgangsverslag toezicht van 18 augustus 2017;
  • een reclasseringsadvies (beknopt) van 22 januari 2018.
Uit de informatie van de reclassering komt naar voren dat verdachte een leven leidt dat past bij zijn leeftijd. Hij functioneert goed en er zijn geen aanwijzingen voor een agressieregulatie-problematiek. Het toezicht in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft bijgedragen aan zijn bewustwording ten aanzien van zijn alcoholgebruik en assertiviteit. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Beschermende factoren zijn zijn relatie met zijn ouders, zus en oma en het volgen van een horecaopleiding. De reclassering heeft toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd. Verdachte maakt nog deel uit van het gezin van herkomst en leunt in belangrijke mate op zijn ouders. Hij is ontvankelijk voor emotionele en praktische ondersteuning van volwassenen. De reclassering ziet geen noodzaak om het reclasseringstoezicht voort te zetten.
De rechtbank ziet gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het incident en gelet op het advies van de reclassering aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen.
Gelet op de ernst van het feit en al het voorgaande in aanmerking nemend zal de rechtbank verdachte een werkstraf opleggen van 150 uren. Het aantal uren werkstraf is minder dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Daarnaast heeft de rechtbank bij de op te leggen werkstraf betrokken dat verdachte oprecht spijt heeft betuigd. Wel zal de rechtbank overeenkomstig de vordering van de officier van justitie een jeugddetentie opleggen van één maand voorwaardelijk om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt.

8. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[slachtoffer]heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor het ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.900,-, te verhogen met de wettelijke rente vanwege geleden immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 1.500,- toewijsbaar is. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft om matiging van de vordering verzocht.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht een bedrag van € 1.000,- redelijk. De rechtbank heeft dit gebaseerd op categorie 1 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. Voormeld bedrag dient vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2016 te worden toegewezen. Verdachte is daarvoor naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
  • bepaalt dat deze jeugddetentie
 legt als algemene voorwaarde op dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 veroordeelt verdachte tot een
werkstrafgedurende
150 (honderdvijftig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uren in mindering worden gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiaire feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

heft ophet - geschorste - bevel tot
voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. J.M. Klep en
mr. G.J.M. van Wijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2018.
Mr. Van Wijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016423692, gesloten op 1 september 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , p. 7.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 25.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 11.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 16-17.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
7.Proces-verbaal van aanhouding, p. 29-30.