ECLI:NL:RBGEL:2018:636

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
05/740504-17 + 05/176755-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een 13-jarige jongen door een volwassene met recidive

Op 13 februari 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling van een 13-jarige jongen. De feiten vonden plaats op 14 oktober 2017 in Hattem, waar de verdachte, na een ruzie tussen de jongen en een groep meisjes, de jongen met kracht duwde, waardoor hij ten val kwam. Vervolgens heeft de verdachte de jongen meermalen geslagen en geschopt, terwijl het slachtoffer zich in een kwetsbare positie op de grond bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die eerder was veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf, de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van zeven maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer van € 480,75. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verplichting tot schadevergoeding opgelegd, evenals de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740504-17 + 05/176755-16 (TUL)
Datum uitspraak : 13 februari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem
raadsman: mr. K. Kok, advocaat te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 14 oktober 2017 te Hattem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] (14 jaar oud) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, die [slachtoffer] (nadat verdachte hem had geduwd en hij daardoor ten val was gekomen) met kracht meermalen, althans eenmaal, met de vuist op/tegen de schouders en/of het lichaam heeft geslagen en/of (terwijl die [slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond lag) meermalen, althans éénmaal, (met
geschoeide voet) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan (PR Arnhem 22/11/2016, ikvg 07/12/2016, 1 week vv gevangenisstraf ivm art. 300 Sr);
subsidiair:
hij op of omstreeks 14 oktober 2017 te Hattem [slachtoffer] (14 jaar oud) heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- met forse kracht te duwen, waarna die [slachtoffer] ten val kwam en/of
- meermalen, althans eenmaal, met de vuist op/tegen de schouders en/of het lichaam te slaan en/of
- met forse kracht meermalen, althans éénmaal, (met geschoeide voet) op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen
sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan
(PR Arnhem 22/11/2016, ikvg 07/12/2016, 1 week vv gevangenisstraf ivm art. 300 Sr);
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Aangever [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) bevond zich op 14 oktober 2017 samen met zijn vrienden in Hattem. Op enig moment ontstond er ruzie tussen aangever en zijn vrienden met een groep meisjes. Op enig moment kwam er een kleine rode auto (merk Hyundai, type Atos [2] ) aan. Uit deze auto stapte een mannelijke bijrijder. Toen aangever weg wilde rennen, kreeg hij van de man een forse duw in zijn rug waardoor hij ten val kwam. Aangever lag in elkaar gekropen op de grond terwijl de man aan het schoppen was tegen zijn hoofd. [3] Ook is aangever geslagen. [4] Aangever had hierdoor pijn aan zijn hoofd en knie en last van hoofdpijn, misselijkheid en duizeligheid. [5] Hij had drie hematomen op zijn schouder. [6] Voornoemde man was de bijrijder van een rode Hyundai Atos en had een ontbloot bovenlichaam. [7]
Verdachte is ter plaatse gekomen met een rode Hyundai Atos. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, zoals primair ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Volgens de verdediging bevinden zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De door de verdediging gevoerde verweren zullen hierna bij de beoordeling besproken worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de persoon is geweest die aangever heeft geduwd, getrapt en/of geschopt en geslagen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Getuige [getuige 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat de jongen wegrende en dat de vader van [naam] hem te pakken kreeg. De jongen probeerde los te komen, maar de vader van [naam] greep de jongen vast. [getuige 1] zag dat de vader van [naam] de jongen twee à drie keer sloeg ter hoogte van zijn schouders en zijn zij, terwijl hij op de grond lag.
De ouders van [naam] kwamen met een rood autootje. [9] De vader van [naam] droeg die avond een korte broek en had een blote buik. Volgens [getuige 1] zit de vader van [naam] er altijd zo bij. [10]
Verdachte heeft verklaard dat hij de vader van [naam] is. [11]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring die [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd onjuist is. Volgens de verdediging is de verklaring die [getuige 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd wel juist.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. De verklaring die [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd is gedetailleerd en stemt bovendien op doorslaggevende punten overeen met de aangifte en de verklaringen van getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . De rechtbank vindt het opvallend dat [getuige 1] haar verklaring bij de rechter-commissaris heeft gewijzigd, nadat zij de dochter van verdachte (een vriendin van [getuige 1] ) heeft gesproken en samen met haar stukjes uit haar verklaring heeft gelezen. De rechtbank hecht daarom meer waarde aan de door [getuige 1] bij de politie afgelegde verklaring en zal deze verklaring aan het bewijs van het ten laste gelegde feit laten bijdragen.
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte de bestuurder was en [getuige 5] de bijrijder. De verdediging heeft daartoe verwezen naar de tweede verklaringen van verdachte en de getuigen [getuige 6] en [getuige 5] . Nu door getuigen is verklaard dat de bijrijder de geweldpleger was, kan dit volgens de verdediging niet verdachte zijn geweest.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte en getuigen [getuige 6] en [getuige 5] , waarin zij verklaren dat verdachte de bestuurder was, niet geloofwaardig. Niet alleen hebben zij in hun eerste verklaring gelogen over hun aanwezigheid op de plaats delict, ook staan hun tweede verklaringen lijnrecht tegenover de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 7] en [getuige 8] . [12] Allen verklaren dat de bijrijder een ontbloot bovenlichaam had. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan hun verklaringen te twijfelen. Bovendien heeft getuige [getuige 4] verklaard dat er naast de man met het ontbloot bovenlichaam een man stond die een Ajax-shirt aan had en dat deze man niets deed. [13] [getuige 5] droeg die avond een Ajax-trainingspak. [14] De rechtbank ziet de verklaringen van verdachte en getuigen [getuige 6] en [getuige 5] niet anders dan als op elkaar afgestemde verklaringen en schuift hun verklaringen terzijde. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte de bijrijder met het ontblote bovenlichaam was en dat verdachte degene is geweest die aangever heeft geduwd, getrapt en/of geschopt en geslagen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd moet worden. De rechtbank overweegt als volgt.
Het hoofd is een kwetsbaar gedeelte van het lichaam. Door aangever te mishandelen zoals omschreven, daarbij kijkend naar de kwetsbare -liggende- positie waarin aangever zich bevond, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de opzet gehad om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht dan ook het primair tenlastegelegde bewezen, te weten de poging tot zware mishandeling.
Strafverzwarende omstandigheid
Aan verdachte is op grond van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht de recidive als strafverzwaringsgrond ten laste gelegd. Blijkens het uittreksel justitiële documentatie is verdachte op 22 november 2016 door de politierechter te Arnhem onherroepelijk veroordeeld voor mishandeling tot een gevangenisstraf voor de duur van één week voorwaardelijk. [15] Dit betreft een veroordeling voor een soortgelijk misdrijf. Nu er sinds deze veroordeling nog geen vijf jaren zijn verlopen, acht de rechtbank artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks14 oktober 2017 te Hattem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,[slachtoffer] (14 jaar oud) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, die [slachtoffer] (nadat verdachte hem had geduwd en hij daardoor ten val was gekomen) met kracht meermalen,
althans eenmaal,met de vuist op/tegen de schouders en/of het lichaam heeft geslagen en
/of(terwijl die [slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond lag) meermalen,
althans éénmaal, (met geschoeide voet)op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan (PR Arnhem 22/11/2016, i.k.v.g. 07/12/2016, 1 week vv gevangenisstraf i.v.m. art. 300 Sr).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
Ingeval de rechtbank toekomt aan een bewezenverklaring en strafoplegging heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de lagere straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft daarbij verwezen naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de LOVS.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 8 december 2017 en een (beknopt) voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 20 november 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als volwassene een 13-jarige jongen mishandeld door hem te duwen en vervolgens te slaan en te schoppen terwijl het slachtoffer in een kwetsbare positie op de grond lag. Verdachte heeft bewust de confrontatie met deze jongen gezocht, toen hij meende dat een vriendin van zijn dochter werd geslagen door twee volwassen mannen. Verdachte heeft, toen hij ter plaatse kwam, volgens zijn verklaring ter zitting geen enkele vraag gesteld, niet aan de aanwezigen en niet aan de bewuste vriendin van zijn dochter. Hij is direct een jongen van 13 jaar gaan schoppen en slaan. Dit is een zeer ernstig feit, waarbij een grove inbreuk is gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer had hieraan zwaar lichamelijk letsel kunnen overhouden. Dergelijke misdrijven veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en in de samenleving, nu de geweldpleging heeft plaatsgevonden op straat. De geweldpleging moet niet alleen voor het slachtoffer een schokkende ervaring zijn geweest, maar ook voor omstanders.
Uit het eerder aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte al eerder ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld. Alles afwegende acht de rechtbank – mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de LOVS – een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Een voorwaardelijk deel acht de rechtbank noodzakelijk om verdachte te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan. De rechtbank zal de proeftijd op drie jaren stellen.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 480,75.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot € 480,75 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 14 oktober 2017.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van één week gevangenisstraf die door de politierechter van de rechtbank Gelderland op 22 november 2016 voorwaardelijk is opgelegd.
Nu is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis van politierechter te Gelderland (locatie Arnhem) van 22 november 2016 (parketnummer 05/176755-16) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer gelegd te worden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 43a, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten
2 (twee) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 480,75 (vierhonderdtachtig euro en vijfenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 480,75 (vierhonderdtachtig euro en vijfenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 9 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van politierechter te Gelderland (locatie Arnhem) van 22 november 2016 (parketnummer 05/176755-16) te weten van:
1 (één) week gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en
mr. S.W. Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal van voorgeleiding, dossiernummer PL0600-2017476917, gesloten op 23 oktober 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 52.
3.Het proces-verbaal van aangifte, p. 35 en het proces-verbaal van verhoor getuige p. 52.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 43 en het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 44.
5.Het proces-verbaal van aangifte, p. 36.
6.Bijlage 3 bij het verzoek tot schadevergoeding van [slachtoffer] d.d. 13 november 2017.
7.Het proces-verbaal van aangifte, p. 35, het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 52, het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 42-43 en het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 44.
8.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 januari 2018.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 84.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 86.
11.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 januari 2018.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 52, het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 54 en het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 58.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 44.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 5] d.d. 18 januari 2018.
15.Het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte d.d. 8 december 2017, p. 2.