Op 25 januari 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. I.C.J.I.M. van Dorp, rechter in deze rechtbank. Het wrakingsverzoek was ingediend op 13 november 2017 en betrof een vermeende vooringenomenheid van de rechter. De verzoeker stelde dat er sprake was van een onderonsje tussen de rechter en de voorzieningenrechter, wat zou hebben geleid tot een onpartijdige behandeling van zijn zaak. De rechter had eerder een vonnis gewezen op 1 november 2017, waarin de vorderingen van de verzoeker deels werden afgewezen op grond van artikel 4:147, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. De verzoeker was van mening dat de rechter hem voor de gek hield en dat er geen objectieve rechtvaardiging was voor de afwijzing van zijn vorderingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2018 heeft de rechter verweer gevoerd tegen de beschuldigingen van de verzoeker. De rechtbank oordeelde dat wraking van een rechter alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing is genomen door mr. Van der Mei als voorzitter, en mr. C. Kleinrensink en mr. P.J.C. Cremers als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.J.M. Fransen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.