ECLI:NL:RBGEL:2018:631

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
C/05/329072/KZ RK 17/206
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in civiele procedure met betrekking tot onpartijdigheid

Op 25 januari 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, rechter in deze rechtbank. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechter in een civiele procedure, waarin de verzoeker zich benadeeld voelde door de beslissingen van de rechter. De verzoeker had onder andere geklaagd over de wijze van tegeldemaking van zijn woning en de overwegingen van de rechter met betrekking tot de vordering in reconventie. De rechter had in haar verweer aangegeven dat de klachten van de verzoeker niet konden leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat wraking van een rechter alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De klachten van de verzoeker werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd, en de rechtbank concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, omdat de verzoeker geen concrete feiten had aangedragen die duidden op partijdigheid van de rechter. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd op gewezen dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND

Locatie Zutphen
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/05/329072/KZ RK 17/206
Beslissing van 25 januari 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende aan de [adres],
[postcode] [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 13/14 november 2017;
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 5 december 2017;
  • e-mails van verzoeker van 15 januari 2018;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 januari 2018; en
  • informatie op een ter zitting door verzoeker aan de rechtbank overgelegde USB-stick.
Het wrakingsverzoek is op 15 januari 2018 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer in aanwezigheid van verzoeker. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als (voorzieningen)rechter in de zaak
met nummer [zaaknummer 1] tussen verzoeker enerzijds en [tegenpartij 1], [tegenpartij 2] en [tegenpartij 3] anderzijds.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, kort gezegd het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Bij vonnis van deze rechtbank, team kanton en handelsrecht, van 26 september 2017, heeft de rechter onder meer besloten dat als verzoeker bezwaar heeft tegen de wijze van tegeldemaking door de wederpartij van de door hem bewoonde woning hij binnen drie weken de gang naar de kantonrechter dient te maken. De rechter heeft hierbij gewezen op de bepaling in artikel 4:147, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. Vervolgens heeft de kantonrechter bij vonnis van deze rechtbank van 1 november 2017 de zaak opnieuw verwezen en geoordeeld dat genoemd artikel
nietvan toepassing is, aldus verzoeker.
Daarnaast laakt verzoeker met betrekking tot de vordering in reconventie de overweging van de rechter betreffende het afleggen van rekening en verantwoording van de executeurs van de nalatenschap van zijn moeder. Volgens verzoeker houdt de rechter hem met deze beslissingen voor de gek, is sprake van doorgestoken kaart, samenspel, verschuilen achter een andere rechtbank en worden hem hierdoor rechten ontnomen ten gunste van de executeurs.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Daarin heeft de rechter zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, in haar visie niet kan leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484).
Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
De klachten van verzoeker zijn onder meer gericht tegen de beslissing van de rechter om, indien hij bezwaar heeft tegen de voorgenomen keuze en wijze van tegeldemaking van de door hem bewoonde woning, hij de weg moet volgen als bedoeld in artikel 4:147, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank begrijpt dat bovenstaande klachten van verzoeker samenhangen met het oordeel van de kantonrechter bij vonnis van 1 november 2017 gewezen in de procedure met zaaknummer [zaaknummer 2], dat de vorderingen van verzoeker niet vallen onder de werking van genoemd artikel, dat die vorderingen van onbepaalde waarde zijn zodat de kantonrechter overweegt de zaak ambtshalve te verwijzen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken, over welk voornemen partijen zich blijkens dat vonnis eerst bij akte ter rolle kunnen uitlaten.
Daarnaast richten de klachten van verzoeker zich tegen de overweging van de rechter bij vonnis van 26 september 2017, dat het geschil omtrent het afleggen van rekening en verantwoording van de executeurs, niet geschikt is om in kort geding te worden beslecht.
3.3
De rechtbank stelt voorop dat de wrakingskamer geen appelinstantie is, zodat de wrakingskamer niet treedt in de vraag of de beslissing van de rechter een juiste is geweest. Uit het vonnis van 26 september 2017 en het door de rechter gevoerde verweer volgt dat de reden dat de rechter als voorzieningenrechter verzoeker op de voet van artikel 4:147, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, heeft verwezen naar de kantonrechter, geheel juridisch inhoudelijk van aard is. Niet gebleken is dat de beslissing zo onbegrijpelijk is dat het niet anders kan zijn dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
3.4.
Voor zover verzoeker klaagt over het oordeel van de rechter in voormeld vonnis van 26 september 2017 dat het afleggen van rekening en verantwoording van de executeurs zich niet leent voor een procedure in kort geding, kan dit niet leiden tot het door verzoeker beoogde gevolg. Voor zover verzoeker met deze wrakingsgrond al niet te laat is, betreft het een inhoudelijke beslissing waarover verzoeker bij de wrakingskamer niet kan klagen te minder nu de beslissing niet onbegrijpelijk is.
3.4
Verder overweegt de rechtbank dat verzoeker geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat de rechter bij het geven van bovenstaande beslissing vooringenomen was tegen verzoeker of dat de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond. Van enig samenspel of doorgestoken kaart, zoals verzoeker beweert, dan wel van andere omstandigheden die wijzen op partijdigheid van de rechter dan wel de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, is de rechtbank evenmin gebleken.
3.5.
Het wrakingsverzoek is daarom ongegrond en moet dan ook worden afgewezen. Wat meer of anders door verzoeker is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

4.De beslissing

De rechtbank:
-wijst het wrakingsverzoek van verzoeker af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Van der Mei, voorzitter, en mr. C. Kleinrensink en
mr. P.J.C. Cremers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen als griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier en door hen ondertekend.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.