ECLI:NL:RBGEL:2018:600

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
05/760002-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een (ex-)militair wegens schending van het ambtsgeheim en vrijspraak van het ontvangen van giften

Op 12 februari 2018 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland een 53-jarige (ex-)militair veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 106 dagen en een werkstraf van 80 uur. De verdachte was beschuldigd van het schenden van het ambtsgeheim door geheime informatie te verstrekken aan derden, terwijl hij als wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee werkte. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk schenden van een geheim, waarvan hij wist dat hij dit uit hoofde van zijn ambt moest bewaren. De verdachte is echter vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, namelijk het aannemen van giften in ruil voor deze informatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging.

De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon in 2016, waarbij de verdachte meerdere keren werd verhoord. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de verdachte onder druk was gezet door een man, aangeduid als [naam 1], die hem bedreigde en hem dwong om informatie te verstrekken. De militaire kamer oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor de claims van psychische overmacht en dat de verdachte, gezien zijn ervaring bij de KMar, in staat had moeten zijn om weerstand te bieden aan deze druk.

Bij de strafbepaling hield de militaire kamer rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De militaire kamer vond het belangrijk dat de verdachte zijn leven weer op de rit had gekregen en dat hij al negatieve gevolgen had ondervonden van zijn daden, waaronder het verlies van zijn baan. Uiteindelijk werd besloten om de gevangenisstraf gelijk te stellen aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht, met daarnaast een taakstraf van 80 uur.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760002-16
Datum uitspraak : 12 februari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
raadsvrouw: mr. H.H.M. Helleman, advocaat te Bussum.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2016, 25 september 2017 en van 29 januari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de militaire kamer toegewezen vordering nadere omschrijving, ten laste gelegd dat:
1.
Hij in of omstreeks de periode van 1 november 2013 t/m 26 oktober 2015 te
Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer en/of te Amstelveen, althans in
Nederland, een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat
hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wal van vroeger
ambt of beroep, te weten als wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee,
verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij een
of meermalen de uitkomsten van (malafide) raadplegingen (die niet relevant
was/waren voor de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de Marechaussee),
uit het Grens Controle systeem (GCS) en of GGS en/of OPS en/of NL-SL11 en/of
N-SIS-11, althans uit een of meer systemen, die voor hem verdachte, werkzaam
als wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee ter beschikking stonden,
heeft/hebben verstrekt aan (particuliere) derden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2013 t/m 26 oktober 2015 te
Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer en/of te Amstelveen, althans in
Nedderland, als ambtenaar een of meer giften of beloftes dan wel een of meer
diensten heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze
hem, verdachte, werd(en) gedaan, verleend of werd(en) aangeboden teneinde hem
te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of
na te laten te weten het (telkens) (malafide) raadplegen van het Grens
Controle systeem (GCS) en/of GGS en/of OPS en/of NL-SL11 en/of N-SIS-11,
althans een of meer systemen, die voor hem verdachte, werkzaam als
wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee ter beschikking stonden, terwijl
die raadplegingen niet relevant was/waren voor de uitoefening van zijn
werkzaamheden voor de Marechaussee en/of vervolgens het verstrekken van de
uitkomsten van die (niet voor zijn dienstbetrekking relevante) raadplegingen
aan of een of meer derden heeft verstrekt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p.5137-5138;
- het proces-verbaal van bevindingen 126nd, p.5186-5187;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p.5035-5042;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 januari 2018.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat maar een deel van de raadplegingen bewezen kunnen worden verklaard. De militaire kamer overweegt hierover dat de tenlastelegging slechts vermeldt dat verdachte meermalen de uitkomsten van raadplegingen heeft verstrekt, hetgeenverdachte ook heeft bekend, en dat hier geen aantallen of namen van de raadplegingen worden genoemd. Gelet hierop zal het verweer van de raadsvrouw slechts invloed kunnen hebben op de strafmaat, en niet op de bewezenverklaring. De militaire kamer zal dit verweer daarom pas bij de overwegingen ten aanzien van de straf bespreken.
Feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de militaire kamer van oordeel dat verdachte van het ten laste gelegde onder 2 dient te worden vrijgesproken. Het enige in het dossier waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte giften voor zijn raadplegingen heeft ontvangen, is de verklaring van verdachte zelf, inhoudende dat zijn drankrekening soms werd betaald door degene aan wie hij de geheime informatie doorgaf. Verdachte is later echter op deze verklaring terug gekomen. Verder bevat het dossier geen informatie die erop wijst dat verdachte giften heeft ontvangen. Hiermee is er dus onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
Hij in
of omstreeksde periode van 1 november 2013 t/m 26 oktober 2015 te
Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer
en/of te Amstelveen, althans in
Nederland, een geheim waarvan hij wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat
hij uit hoofde van ambt,
beroepen wettelijk voorschrift
dan wal van vroeger
ambt of beroep, te weten als wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee,
verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij
een
ofmeermalen de uitkomsten van (malafide) raadplegingen (die niet relevant
was/waren voor de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de Marechaussee),
uit het Grens Controle systeem (GCS) en
ofGGS
en/of OPS en/of NL-SL11 en/of
N-SIS-11, althans uit een of meer systemen, die voor hem verdachte, werkzaam
als wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee ter beschikking stonden,
heeft/hebbenverstrekt aan (particuliere) derden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
het opzettelijk schenden van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt en wettelijke voorschrift verplicht is het te bewaren, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte een beroep toekomt op de strafuitsluitingsgrond psychische overmacht. Volgens de verdediging kon van verdachte redelijkerwijs niet gevergd worden dat hij weerstand bood aan de acute van buiten komende psychische dwang die werd veroorzaakt door het handelen van [naam 1] , de man waaraan verdachte deze geheime informatie verstrekte. De dwang kwam voort uit de door [naam 1] tegen verdachte geuite bedreigingen betreffende het welzijn van verdachte en zijn gezin.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte geen beroep kan doen op psychische overmacht. Volgens haar bevindt zich niets in het dossier dat zijn verklaring, inhoudende dat hij onder druk is gezet, verankert. Zijn verhaal hieromtrent is dan ook niet aannemelijk geworden.
Beoordeling door de militaire kamer
Verdachte heeft in zijn zevende verhoor bij de politie verklaard dat hij onder druk is gezet tot het doen van de bevragingen. Er zou een man, die hij voor het gemak [naam 1] noemt, al jarenlang langs komen bij het eigen bedrijf van verdachte, dat hij vanuit zijn huis runt. Deze [naam 1] zou aan verdachte een aantal keren hebben gevraagd of verdachte kon natrekken of een bepaald persoon boetes open had staan. Verdachte heeft dat voor langere tijd afgehouden. Op een gegeven moment had [naam 1] een briefje aan verdachte gegeven met een naam erop. Uiteindelijk werd verdachte nieuwsgierig en heeft hij de naam opgezocht in het systeem van de Koninklijke Marechaussee (KMar). Later kwam de man weer langs en vroeg naar de naam. Toen verdachte zei dat [naam 1] hier niet meer om moest vragen, veranderde [naam 1] volgens verdachte in een ander persoon. Verdachte verklaart hierover dat [naam 1] zei: “Ik ken heel gevaarlijke mensen die willen weten of ze gezocht worden, jij moet ons helpen. Het is beter voor iedereen hier in huis, dat je hen hun zin heeft.” De zoon van verdachte, [naam 2] , kwam vervolgens zijn werkkamer binnen en toen gaf [naam 1] [naam 2] een zogenaamde stoeiknuffel, waarbij hij met een gewetenloze, psychopathische blik naar verdachte keek. [naam 1] zei toen: “ [naam 2] , je papa gaat goed voor je zorgen, toch.” Vanaf dat moment voelde verdachte zich bedreigd en was hij heel bang dat [naam 1] zijn gezin iets aan zou doen. Verdachte voelde onmacht en was heel angstig. Hij heeft uiteindelijk meerdere bevragingen gedaan en het resultaat hiervan aan [naam 1] , en nog twee andere mannen, doorgegeven.
De militaire kamer overweegt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor bovenstaand verhaal van verdachte. De vrouw van verdachte heeft verklaard dat zij niks aan verdachte heeft gemerkt in de periode dat dit gebeurd zou zijn, terwijl verdachte juist heeft aangegeven erg onder de indruk te zijn geweest van de vermeende bedreigingen, hetgeen zijn vrouw in dat geval had moeten merken. Ook heeft verdachte niet anderszins weten te onderbouwen dat hij contact heeft gehad met iemand die hem bedreigde. Daarnaast acht de militaire kamer deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig, nu verdachte voordat hij dit verklaarde in eerste instantie ontkende dat hij bevragingen heeft gedaan en vervolgens nog een aantal verhoren heeft vastgehouden aan een geheel ander verhaal over de reden waarom hij de bevragingen had gedaan. Verdachte heeft in zijn zevende verhoor zonder deugdelijke en te verifiëren reden het eerste verhaal (dat in de eerste zes verhoren steeds werd aangevuld) vervangen door de verklaringen in het zevende verhoor. De militaire kamer oordeelt dan ook dat de situatie dat van verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat hij weerstand bood aan een acute van buiten komende psychische dwang die werd veroorzaakt door het handelen van een ander, niet is komen vast te staan. Er komt verdachte dus geen beroep op psychische overmacht toe.
Ten overvloede overweegt de militaire kamer nog dat indien er sprake zou zijn geweest van enige dwang die op verdachte werd uitgeoefend, verdachte hier, juist gezien zijn opleiding en ervaring bij de KMar, weerstand aan had kunnen en moeten bieden.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de door verdachte ervaren dwang en de tegen hem gerichte bedreigingen mee te nemen in de bepaling van de strafmaat. Daarnaast heeft de verdediging verzocht er rekening mee te houden dat niet alle bevragingen bewezen kunnen worden verklaard. Ook heeft de verdediging verzocht acht te slaan op het tijdsverloop, en op het feit dat verdachte al veel negatieve gevolgen naar aanleiding van het feit heeft gehad, waaronder het lange voorarrest en het verliezen van zijn baan bij de KMar.
Beoordeling door de rechtbank
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 19 december 2017;
- een psychologisch onderzoek Pro Justitia van [psycholoog] , GZ-psycholoog, gedateerd 19 december 2017.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte, die als onderofficier werkzaam was in de functie van ICT-medewerker bij de KMar, heeft zich over een periode van bijna twee jaar meermalen schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim. Hij heeft meermalen in het GCS en het GGS systeem bevragingen gedaan die niet noodzakelijk waren voor zijn werkzaamheden, en deze informatie doorgegeven aan zware criminelen. Dat degenen die zijn geheime informatie gebruikten zware criminelen waren, wist verdachte blijkens zijn eigen verklaringen in elk geval op het moment dat hij op internet meer informatie zocht over de identiteit van een van te bevragen personen. Verdachte heeft informatie doorgegeven over boetes en over de vraag of iemand als gesignaleerd stond aangemerkt. Het was verdachte bekend dat het hier om geheime informatie ging, die niet aan derden mag worden verstrekt. Desondanks heeft hij telkens weer de systemen geraadpleegd en de informatie doorgegeven.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat niet van alle bevragingen die uit het onderzoek zouden blijken, bewezen kan worden dat verdachte deze heeft gedaan, noch dat hij deze informatie vervolgens ook heeft doorgegeven. Niet alle bevragingen zijn immers aan verdachte voorgelegd tijdens het verhoor. De militaire kamer gaat niet mee in dit verweer. Uit onderzoek is gebleken dat er vanaf het account van verdachte 32 bevragingen zijn gedaan in de ten laste gelegde periode. Dat niet alle bevragingen aan verdachte zijn voorgelegd in zijn verhoor leidt er niet toe dat minder bevragingen aan verdachte kunnen worden toegerekend. De militaire kamer mag er namelijk van uit gaan dat het onderzoek naar de bevragingen goed is verlopen. Door de verdediging is ook niet naar voren gebracht dat iemand anders deze bevragingen vanaf het account van verdachte zou hebben gedaan, noch zijn de resultaten van dit onderzoek door de verdediging anderszins gemotiveerd betwist. Voorts acht de militaire kamer het aannemelijk dat verdachte de informatie uit al deze bevragingen, met uitzondering van de bevragingen naar zijn eigen naam, ook heeft verstrekt, nu de bevragingen anders geen doel zouden dienen.
De militaire kamer neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als onderofficier bij de KMar en het in hem gestelde vertrouwen heeft geschonden. Hij is met zijn gedrag zware criminelen van dienst geweest, die op deze manier op de hoogte waren van geheime informatie. Zoals eerder overwogen gaat de militaire kamer ook niet uit van de situatie dat verdachte onder zodanige druk is gezet tot het doen van deze bevragingen dat hij daar geen weerstand aan kon bieden. De militaire kamer acht dit dan ook een zeer ernstig feit dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Anderzijds neemt de militaire kamer in de bepaling van de straf mee dat het hier om een relatief oud feit gaat, dat eerder op zitting had moeten worden ingepland. Daarnaast is verdachte, blijkens het uittreksel justitiële documentatie, nog niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld. Ook is verdachte door dit feit ontslagen bij de KMar, waar hij al vele jaren met plezier werkzaam was. Tot slot neemt de militaire kamer mee dat verdachte zijn leven sinds het ten laste gelegde ogenschijnlijk goed op de rit heeft, en hij weer nieuw werk heeft gevonden.
Gelet op alle omstandigheden zou de militaire kamer een gevangenisstraf van 5 maanden passend vinden. Naar aanleiding van het hiervoor overwogene acht de militaire kamer het echter niet wenselijk dat verdachte weer terug moet naar de gevangenis. In plaats daarvan zal de militaire kamer daarom een gevangenisstraf opleggen gelijk aan het voorarrest, waarbij de militaire kamer uitgaat van 106 dagen, en daarnaast een taakstraf van 80 uren.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 22c, 22d, 27, 57 en 272 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 Spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
106 (honderd zes) dagen;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 een
werkstrafgedurende
80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B.J. Driessen (voorzitter), en mr. Y.H.M. Marijs, rechters, en Kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 februari 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 3] van de Rijksrecherche, regio West II, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL20140053, gesloten op 28 januari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.