ECLI:NL:RBGEL:2018:5818

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
05-720304-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en poging tot doodslag in Zutphen met een mes

Op 11 december 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 augustus 2018 in Zutphen betrokken was bij een steekincident. De verdachte had een mes gebruikt tijdens een confrontatie met twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen aan [slachtoffer 1] door meerdere keren met een mes naar hem uit te halen terwijl hij op de grond lag. Voor [slachtoffer 2] was er sprake van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel, aangezien de verdachte met het mes naar zijn hoofd en hals uithaalde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2]. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan beide slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720304-18
Datum uitspraak : 11 december 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. I. Vreeken, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 14 augustus 2018 in Zutphen in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meermalen met een mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, van korte afstand, stekende en/of hakkende en/of snijdende bewegingen in (de richting van) het
lichaam en/of het been/de benen van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gemaakt (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 14 augustus 2018 in Zutphen in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, eenmaal of meermalen, van korte afstand, in/tegen een (rechter) been en/of de benen van voornoemde [slachtoffer 1] te steken en/of te prikken en/of te snijden en/of te slaan (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag).
2.
Primair
hij op of omstreeks 14 augustus 2018 in Zutphen in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, een of meermalen onverhoeds, van een korte afstand, met een mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, naar/in (de richting van) de hals(streek) van voornoemde [slachtoffer 2] heeft
gestoken en/of geprikt en/of gesneden en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 14 augustus 2018 in Zutphen in elk geval in Nederland aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ontsierend litteken in/aan de wang en/of de kin en/of het gezicht en/of het oor, heeft toegebracht door een of meermalen onverhoeds, van korte afstand, met een mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het gezicht en/of het
hoofd en/of wang en/of het oor van voornoemde [slachtoffer 2] te steken en/of te prikken en/of te snijden en/of te slaan;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 14 augustus 2018 in Zutphen in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meermalen onverhoeds, van een korte afstand, met een mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of wang en/of het oor van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het eerste feit heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake was van een poging tot zware mishandeling, maar van een eenvoudige mishandeling. Verdachte wilde [slachtoffer 1] niet steken. Hij wilde hem duidelijk maken dat hij moest ophouden met verdachte lastig te vallen en aan te vallen. Verdachte heeft geen opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het tweede feit heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake was van een poging tot doodslag, maar van een poging tot zware mishandeling. Verdachte handelde in een reflex en raakte [slachtoffer 2] per ongeluk in zijn gezicht. Verdachte richtte niet op het gezicht. Er was geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 2] .
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaande feiten
Vooropgesteld wordt dat het volgende niet ter discussie staat.
Op 14 augustus 2018 heeft in het vogelpark in Zutphen een confrontatie plaatsgevonden tussen enerzijds verdachte en anderzijds [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft hierbij een mes gebruikt. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben letsel opgelopen. [2] [slachtoffer 1] had onder meer een snijwond onder zijn rechter knie [3] en [slachtoffer 2] een snijwond in zijn linker wang/oor [4] . Deze snijwonden zijn toegebracht door verdachte met het mes. [5]
De te boordelen vragen
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte – in het geval van [slachtoffer 2] – opzet had op de dood van die [slachtoffer 2] en – in het geval [slachtoffer 1] – opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Alvorens die vragen te beantwoorden volgt hierna eerst een overzicht van de (redengevende) bewijsmiddelen.
Overwegingen over de bewijsmiddelen
Uit de telefonische 112-melding die verdachte op 14 augustus 2018 bij de politie heeft gedaan komt naar voren dat er een incident tussen drie jongens en verdachte heeft plaatsgevonden. Verdachte zou door drie jongens zijn geslagen. Vervolgens zegt verdachte tegen de centralist: “als jullie niet komen ik pak de mes walha. Ik maken zij dood”. [6]
[slachtoffer 1] verklaarde dat hij op 14 augustus 2018 om 18:45 uur met zijn vrienden in het vogelpark was. Verdachte stapte van zijn fiets af en pakte een groot keukenmes uit zijn fietstas. [7] Verdachte rende op hem af zonder iets te zeggen. Hij wilde wegrennen, maar hij struikelde en viel op de grond. [slachtoffer 1] draaide zich direct op zijn rug. Verdachte hing half boven hem met het mes in zijn rechterhand. Verdachte maakte met het mes een soort van hakbeweging en verdachte probeerde hem op die manier te steken. [slachtoffer 1] kon dit voorkomen door met zijn beide benen van zich af te trappen. [8] Verdachte verwondde hem toen aan zijn been. Hij zag dat verdachte ontzettend boos was. [9] Verdachte probeerde hem op dezelfde manier nog een keer te steken. Op dat moment kwam [slachtoffer 2] hem helpen. [slachtoffer 2] duwde verdachte weg en daardoor kon [slachtoffer 1] opstaan. Verdachte haalde vervolgens met het mes uit in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] werd door het mes geraakt aan de linkerzijde ter hoogte van zijn oor/wang. [10] Toen [slachtoffer 1] thuis was zag hij dat hij een messteek in zijn been had.
[slachtoffer 2] verklaarde dat hij op 14 augustus 2018 in het vogelpark was. Hij zag dat de man waar ze eerder ruzie mee hadden gehad op hen af kwam rennen. Hij zag dat verdachte daarbij een mes te voorschijn haalde. Verdachte rende met het mes voor zich uit naar [slachtoffer 1] toe. Verdachte haalde met het mes van boven naar beneden een aantal keren naar [slachtoffer 1] uit. [slachtoffer 1] kwam ten val. [slachtoffer 1] draaide zich zo dat hij de man met zijn benen kon afweren. Hij zag dat die man de voet van [slachtoffer 1] hierbij raakte. [slachtoffer 2] ging er naartoe om [slachtoffer 1] te helpen. Hij sprong er tussen en duwde verdachte man aan zijn achterzijde. Verdachte draaide zich om en zwaaide met zijn mes naar het gezicht van [slachtoffer 2] . Hierbij raakte verdachte [slachtoffer 2] met het mes aan de linkerkant van zijn hoofd. [11]
Uit de geneeskundige verklaring komt naar voren dat de snee in de wang en het oor tamelijk diep was, tot op de speekselklier, met mogelijk (waarschijnlijk) een blijvend litteken op de linkerwang. De geschatte duur van genezing is 2 weken tot 3 maanden, maar de genezing van het litteken kan nog een jaar duren. [12]
Op de plaats van de snijwond bevinden zich geen vitale structuren, zodanig dat de dood zou hebben opgetreden als er iets dieper zou zijn gesneden. De snee doorklieft de hele huid en onderhuid en vermoedelijk ook een klein deel van de daaronder liggende speekselklier. Veel dieper had de snee niet kunnen worden, omdat daaronder het harde onderkaakbot ligt. Als eenzelfde snee, met ongeveer dezelfde oriëntatie en evenveel kracht, drie centimeter meer naar beneden zou zijn gemaakt, dan zou deze onder de onderkaak in de hals terecht gekomen zijn. Op die plaats bevindt zich de carotis-driehoek, waarin zeer kwetsbare structuren liggen zoals met name grote halsslagaders en halsaders. Bovendien liggen daar onder de huid geen harde (bot)structuren die diepe insneden zou kunnen hebben voorkomen. Als de genoemde bloedvaten waren geraakt, dan zou er wel sprake zijn geweest van potentieel dodelijk letsel. [13]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte een groot mes in zijn handen had. De verdachte was heel erg boos. Eén van de jongens lag op de grond. De verdachte probeerde de jongen neer te steken met het mes, terwijl die jongen op de grond lag. De verdachte maakte met het mes een slaande beweging van boven naar beneden richting de jongen op de grond. De verdachte heeft drie tot vier keer geprobeerd om de jongen op deze manier te steken. Een andere jongen uit het groepje kwam erbij. De man zwaaide vervolgens met het mes rond en heeft die jongen in zijn gezicht geraakt. [14] Het mes was een groot keukenmes. [15]
Oordeel over het tegen [slachtoffer 1] gerichte geweld
Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte het opzet heeft gehad om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Tegen de medewerker van de meldkamer heeft verdachte gezegd dat de politie moest komen omdat hij – zakelijk weergegeven – anders een mes zou pakken en “hen” dood maken. Verdachte heeft verklaard dat hij 112 had gebeld naar aanleiding van een eerdere confrontatie die dag met onder meer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte met “hen” doelde op diezelfde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] was de grootste kwelgeest van verdachte; ook in de weken en dagen voorafgaand aan het steekincident in het Vogelpark heeft verdachte immers meerdere keren incidenten gehad met [slachtoffer 1] en zijn vrienden. Verdachte ging na zijn melding bij 112 doelbewust met een mes naar het Vogelpark. Toen verdachte [slachtoffer 1] en zijn vrienden zag, pakte hij het mes uit zijn fietstas en rende hij in de richting van [slachtoffer 1] , die tijdens het wegrennen van verdachte ten val kwam. Verdachte maakte met het mes meerdere – getuige [getuige 1] verklaart drie tot vier keer – stekende bewegingen van boven naar beneden in de richting van het lichaam van de op de grond liggende [slachtoffer 1] , die zelf spreekt van hakbewegingen.
Op grond van het aantal steekbewegingen met het mes, de intensiteit van de steekbewegingen en het feit dat deze direct op het lichaam gericht waren stelt de rechtbank vast dat het opzet van verdachte erop was gericht om minstgenomen aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat verdachte uiteindelijk geen ernstiger letsel heeft kunnen toebrengen dan alleen een snijwond aan de knie, komt naar het oordeel van de rechtbank enkel door de afwerende trapbewegingen van [slachtoffer 1] en door het ingrijpen door [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
Oordeel over het tegen [slachtoffer 2] gerichte geweld
De rechtbank stelt voorop dat het opzet van een verdachte op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood van [slachtoffer 2] – ook aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Dat [slachtoffer 2] van geluk mag spreken dat het mes bij zijn oor/in zijn wang terecht is gekomen, blijkt uit de letselbeschrijving betreffende [slachtoffer 2] : was het mes een paar centimeter lager terecht gekomen en had [slachtoffer 2] een verwonding in de halsstreek opgelopen, dan had het letsel ernstiger kunnen zijn, zelfs dodelijk. Door het uithalen met het mes in de richting van het hoofd en de hals van [slachtoffer 2] is er dus een aanmerkelijke kans ontstaan op dodelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat zich in de halsstreek dan wel het hoofd vitale slagaders bevinden.
Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Immers, op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en getuige [getuige 1] kan worden vastgesteld dat verdachte zich – nadat [slachtoffer 2] hem probeerde weg te duwen van [slachtoffer 1] – heeft omgedraaid en vervolgens in het aangezicht van [slachtoffer 2] direct met het mes heeft uitgehaald in de richting het hoofd en hals van [slachtoffer 2] .
Van contra-indicaties waaruit zou blijven dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. De verklaring van verdachte dat hij in een reactie een afwerende beweging naar achteren heeft gemaakt om aan zijn belager te ontkomen, vindt de rechtbank onaannemelijk gelet op de aangiftes en de verklaring van getuige [getuige 1] . Bovendien spoort zo’n beweging niet met de aard en locatie van het letsel.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 2] en dat hij daarmee schuldig is aan een poging tot doodslag op die [slachtoffer 2] .

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Primair
hij op
of omstreeks14 augustus 2018 in Zutphen
in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
een ofmeermalen met een mes,
althans enig scherp en/of puntig voorwerp,van korte afstand, stekende en/of hakkende en/of snijdende bewegingen in (de richting van) het
lichaam en/of het been/de benen van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gemaakt (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Primair
hij op
of omstreeks14 augustus 2018 in Zutphen
in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
een of meermalenonverhoeds, van een korte afstand, met een mes,
althans enig scherp en/of puntig voorwerp,
naar/in (de richting van) de hals(streek) van voornoemde [slachtoffer 2] heeft
gestoken en/of geprikt en/ofgesneden
en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 2 primair:
Poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Over verdachte is een rapport uitgebracht door GZ-psycholoog [psycholoog] . Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, licht en in de zin van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is hij lijdende aan epilepsie en is er sprake van diverse andere problemen die reden voor zorg kunnen zijn. De psycholoog komt op grond van haar bevindingen tot de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
De rechtbank kan zich verenigen met deze conclusie. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat hij rekening heeft gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Gelet op de ernst van de feiten ziet de officier van justitie geen ruimte meer voor een voorwaardelijk strafdeel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht – rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte – een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een intensief reclasseringscontact, anti-agressie-training, een intensievere woonbegeleiding en outreaching zorg, dit alles in een ambulante vorm en zoals geadviseerd door de deskundige.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Daarnaast is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 23 oktober 2018;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering, gedateerd 15 november 2018;
- een psychologisch rapport van [psycholoog] , GZ-psycholoog, gedateerd 21 oktober 2018.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 2] met een mes in de wang/oor te snijden. De rechtbank acht dit een bijzonder ernstig feit. [slachtoffer 2] had voor hetzelfde geld dodelijk letsel kunnen oplopen. Verder heeft verdachte zich daarnaast schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft meerdere keren geprobeerd om [slachtoffer 1] met een mes te steken, waarbij [slachtoffer 1] “slechts” een snijwond aan zijn been heeft opgelopen. Doordat [slachtoffer 2] – met gevaar voor eigen leven – heeft ingegrepen en hij in staat was om aftrappende bewegingen te maken is ernstiger letsel voorkomen. Door zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbeuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Strafbare feiten als de onderhavige hebben een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en veroorzaken in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Uiteraard heeft de rechtbank oog voor het feit dat dit steekincident niet op zichzelf staat en dat aan dit steekincident andere confrontaties tussen verdachte en onder meer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben plaatsgevonden, en dat zo’n confrontatie direct aan het steekincident is voorafgegaan. Echter, deze confrontaties en de mogelijke frustratie en woede daarover bij verdachte rechtvaardigen niet de toevlucht tot geweld op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan.
In beginsel is dan ook alleen een langdurige gevangenisstraf een passende straf voor deze zeer ernstige vormen van geweld en moet de samenleving tegen verdachte worden beschermd. Daarbij speelt mee dat verdachte in de achterliggende jaren eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank houdt aan de andere kant ook rekening met het over verdachte opgemaakte psychologische rapport. Zoals hiervoor vermeld komt de psycholoog op grond van haar bevindingen tot de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Verder staat in het rapport dat het recidiverisico matig tot hoog is. Gelet op de geschetste problematiek van verdachte is een behandeling geïndiceerd gericht op de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, met name op het vergroten van de mogelijkheden tot agressieregulatie, impulscontrole en frustratietolerantie en het leren omgaan met krenking en gevoelens van wantrouwen en op het versterken van copingvaardigheden. De behandeling dient daarbij aan te sluiten bij de beperkte intellectuele capaciteiten van verdachte en ook bij diens nog beperkte kennis van en vaardigheid in het spreken van de Nederlandse taal. Gedacht wordt aan een langer durend ambulant behandeltraject bij een forensische psychiatrische kliniek, bij voorkeur door een Fact-team, met tevens de mogelijkheid om, wanneer een agressieregulatie-training in een groep niet voldoende zou aansluiten bij de mogelijkheden van onderzochte, ook individueel met hem te kunnen werken aan het verminderen van het recidiverisico. Verder is een bij voorkeur begeleide woonvorm geïndiceerd en (voortzetting van de) begeleiding bij het financiële beheer (bewindvoering) en daarnaast begeleiding bij het vinden en behouden van dagbesteding (bij voorkeur werk).
Uit het reclasseringsrapport van 15 november 2018 en de ter terechtzitting door mevrouw [naam 2] gegeven toelichting, komt naar voren dat verdachte behandeling nodig heeft om op een goede manier om te leren gaan met spanning en stress en om andere copingvaardigheden aan te leren. In een ambulante setting kunnen zowel de reclassering als [organisatie] onvoldoende de veiligheid borgen en hebben ze onvoldoende toezicht op de impulsen van verdachte. Een veilige route zou dan ook zijn om verdachte klinisch te laten behandelen, bij voorkeur binnen [organisatie] , zodat het Fact-team kan zorgen voor een goede overdracht ten aanzien van de bejegeningsstijl.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis, waarvan twee jaren voorwaardelijk en een proeftijd van vier jaren. Daarbij stelt de rechtbank als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – een klinische opname voor de duur van maximaal twee jaren, begeleid wonen, bewindvoering, dagbesteding en het meewerken met het Fact-team. De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel wenselijk om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen en om de door de reclassering geadviseerde klinische behandeling gestalte te geven.
De opgelegde straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank – meer dan de officier van justitie – rekening houdt met de omstandigheden van verdachte, de voorgeschiedenis tussen verdachte en de slachtoffers en de beperktheid van de verdachte. Tot slot heeft de rechtbank gekozen voor het opleggen van een (door haar noodzakelijk geachte) klinische behandeling om verdachte de mogelijkheid te bieden aan zichzelf te werken en hulpverlening te aanvaarden in plaats van een kale gevangenisstraf uit te zitten.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.445,-, bestaande uit € 145,- materiële schade en € 1.300,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2018 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.560,-, bestaande uit € 60,- materiële schade en € 3.500,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2018 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toe te wijzen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] verzocht de materiële schade af te wijzen, nu er geen enkel bewijs is overgelegd dat de broek twee weken oud was en dat deze € 60,- heeft gekost; deze schade is niet onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat er geen rapportage beschikbaar is over de ernst van de verwonding. Ook is er geen verklaring van de werkgever dat het slachtoffer een week niet heeft kunnen werken. De gestelde psychische gevolgen kunnen dan ook niet zomaar worden aangenomen. Tot slot moet de voorgeschiedenis een essentiële rol spelen bij de beoordeling. De gevorderde immateriële schade moet worden afgewezen dan wel worden gematigd. Tot slot heeft de raadsman verzocht het verzoek om een contact- en locatiegebod af te wijzen, nu verdachte niet weet waar het slachtoffer woont en hij het slachtoffer daar ook nimmer heeft ontmoet of benaderd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman verzocht het gevorderde bedrag aan materiële schade te matigen. Er is weliswaar schade ontstaan aan de blouse, maar er is geen bewijs overgelegd dat de blouse drie maanden oud was en € 60,- heeft gekost. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat er na drie maanden (nog) niet vaststaat of [slachtoffer 2] blijvend letsel aan het steekincident heeft overgehouden. Aangenomen kan worden dat het slachtoffer psychische gevolgen heeft ondervonden, maar niet is onderbouwd dat de hersenbloeding van de moeder mede te wijten is aan het incident.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als gevolg van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde handelen schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestelde materiële schade van respectievelijk € 145,- en € 60,- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde feit dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2018.
Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoedingen naar billijkheid voor [slachtoffer 1] op € 1.000,-, en voor [slachtoffer 2] op € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedragen ten behoeve van genoemde slachtoffers.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
  • bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
  • de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
o zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
o zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
o zich gedurende maximaal twee jaren, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen bij [organisatie] , althans een soortgelijke intramurale instelling door de reclassering aan te wijzen op basis van een indicatie van IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
o na de klinische behandeling zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
o zich zal laten behandelen door het Fact-team van [organisatie] waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door die instelling zullen worden gegeven, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
o mee zal werken aan bewindvoering, voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht;
o mee zal werken met het vinden van dagbesteding, voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht.
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 primair tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij[slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 1.145,-(duizend honderdvijfenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 1.145,-(duizend honderdvijfenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 21 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 primair tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij[slachtoffer 2] , van een bedrag van
€ 2.560,-(tweeduizendvijfhonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag
te betalen van € 2.560,-(tweeduizendvijfhonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 35 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn (voorzitter), mr. D.R. Sonneveldt en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Hoesstee-ter Haar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 december 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , brigadier van de politie eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018369304, gesloten op 16 september 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 29.
3.Letselrapportage betreffende [slachtoffer 1] , p. 54.
4.Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] , p. 75.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 29.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 115.
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 28.
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 29.
9.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] , p. 36.
10.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 29.
11.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 61.
12.Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] , p. 75.
13.Letselrapportage betreffende K, [slachtoffer 2] , p. 77.
14.Proces-verbaal van verhoor van getuige A. [getuige 1] , p. 108.
15.Proces-verbaal van verhoor van getuige A. [getuige 1] , p. 109.