ECLI:NL:RBGEL:2018:5774

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
6666470 CV EXPL 18-596
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst bedrijfsruimte, onteigening gehuurde, vordering huurpenningen, boete bankgarantie, geen matiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Auto Techno Schamp B.V. en de erven van wijlen mevrouw [gedaagde partij]. De zaak betreft een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte, waarbij Schamp vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagden in verband met onteigening van het gehuurde pand en de betaling van huurpenningen. Schamp vordert onder andere een verklaring dat de huurverhouding is geëindigd per 15 september 2017, als gevolg van de onteigening door de gemeente Nijmegen. Daarnaast vordert Schamp betaling van een bedrag van € 1.420,48, alsook een bedrag van € 2.116,53 voor kosten die hij heeft gemaakt om gebreken aan het gehuurde te verhelpen. De gedaagden hebben verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder een boete voor het niet vernieuwen van de bankgarantie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst is geëindigd per 15 september 2017, en dat Schamp onterecht huur heeft betaald voor de periode daarna. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot terugbetaling van de onverschuldigde huur en de kosten voor het herstel van gebreken. De vordering van de gedaagden in reconventie is afgewezen, met uitzondering van de boete voor het niet vernieuwen van de bankgarantie, die is toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten verdeeld tussen partijen en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 6666470 \ CV EXPL 18-596 \ 610 \ 32568
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Auto Techno Schamp B.V.
gevestigd te Nijmegen
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde mr. J.W. Kobossen
tegen
de erven van wijlen mevrouw
[erflater]

1.[gedaagde sub 1]

wonende te Malden

2. [gedaagde sub 2]

wonende te Nijmegen

3. [erflater]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen in conventie
eisende partijen in reconventie
procederend in persoon
Partijen worden hierna Schamp en [gedaagde partij] (vrouwelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 april 2018 en de daarin genoemde processtukken
- de brief van 14 augustus 2018 aan de zijde van [gedaagde partij]
- de akte tot vermeerdering/aanvulling van eis aan de zijde van Schamp
- de comparitie van partijen van 23 augustus 2018 waarbij [gedaagde partij] een pleitnota heeft overgelegd
- de brief van 11 september 2018 aan de zijde van [gedaagde partij]
- de conclusie van antwoord in reconventie met een productie.

2.De feiten

2.1.
Op 16 augustus 2000 heeft Romax Car Centre B.V. een huurovereenkomst gesloten met [erflater] voor de bedrijfsruimte aan de [adres bedrijfsruimte] . In de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte als bedoeld in art. 7A:1624 BW, die van de huurovereenkomst deel uit maken staat onder andere:

(…)
Bankgarantie
(…)
8.3
Ingeval de bankgarantie is aangesproken, zal huurder op eerste verzoek van verhuurder voor een nieuwe bankgarantie, die voldoet aan het gestelde onder 8.1 en 8.4, tot het volledige bedrag zorg dragen.
8.4
Huurder is verplicht om na opwaartse aanpassing van de huurprijs, van de vergoeding voor leveringen en diensten of het voorschot daarop en van de geldende omzetbelasting, op eerste verzoek van verhuurder terstond een nieuwe bankgarantie te doen afgeven tot een bedrag aangepast aan de nieuwe betalingsverplichting.
(…)
8.6
Indien huurder niet voldoet aan de in dit artikel omschreven verplichtingen, verbeurt hij aan verhuurder per overtreding een direct opeisbare boete van ƒ500,-- per kalenderdag dat hij in gebreke blijft nadat hij per aangetekende brief op het verzuim is gewezen.
(…)
Betalingen
(…)
14.2
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege vanaf de vervaldag een direct opeisbare boete van 2% per maand van het verschuldigde met een minimum van ƒ250,-- per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt.(…)
2.2.
Op grond van een machtiging van de kantonrechter van 19 februari 2010 als bedoeld in art. 7:307 BW, is Schamp per 1 mei 2009 in de plaats gesteld van Romax Car Centre B.V.
2.3.
Op 1 augustus 2013 heeft Schamp een bankgarantie doen stellen tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst ten bedrage van € 8.310,99.
2.4.
In de brief van 3 maart 2015 van Schamp aan [gedaagde partij] staat onder andere:
“(…)
Daarnaast attenderen wij u wederom op het feit dat het bedrijfspand ernstige bouwkundige gebreken vertoont omdat er al zeer lang geen groot onderhoud door de verhuurder is uitgevoerd. (…) De overhead deur aan de zijkant kan niet meer op en dicht, “loopt” niet goed in de kozijnen en sponningen en die dienen derhalve vervangen te worden. Daarnaast staan de meeste ramen los in de houten buitenkozijnen die zijn verrot. Ook die zijn aan vervanging toe. Maar ook het gehele buitenschilderwerk is zeer slecht. De aanwezige groepenkast voor de elektra installatie is door de verzekering afgekeurd en moet worden aangepast (…) om weer aan de veiligheidseisen van deze tijd te voldoen. Ook zijn er twee grote lekkage in het dak van de bedrijfshal (werkplaats). Daarnaast is het dak van de wasstraat geheel verrot.
(…)
Middels dit schrijven stellen wij u daarom dan ook formeel in gebreke en verzoeken u uiterlijk binnen 4 weken na dagtekening om al deze problemen te verhelpen, de lekkages in het dak te dichten en om met een plan van aanpak voor het buitenschilderwerk te komen.
Bij het uitblijven van een reactie en/of het niet oplossen van voornoemde gebreken zijn wij genoodzaakt deze werkzaamheden zelf te laten uitvoeren maar wel op uw kosten. Dat zullen wij vanaf 1 maart 2015 dan ook zelf gaan regelen en de kosten van vervanging en herstel op voorhand verrekenen met de verschuldigde huurpenningen voor het komend kwartaal en/of door het vorderen van een structurele huurverlaging bij de kantonrechter op basis van het slechte onderhoud. (…)
2.5.
Bij de stukken bevindt zich een calculatie van een aannemersbedrijf van diverse werkzaamheden van bouwkundige aard, gedateerd 18 april 2015, waaronder het verhelpen van een lekkage op het garage dak, met daaraan toegevoegd de opmerking dat dit een indicatie is aangezien het lastig vast te stellen is waar de lekkage vandaan komt. Het begrotingstotaal is € 8.857,93.
2.6.
Schamp heeft dit bedrag van € 8.857,93 integraal in mindering gebracht op de kwartaalhuur die verviel op 1 april 2015. [gedaagde partij] heeft daarop een bedrag van
€ 5.410,82 geclaimd en uitbetaald gekregen onder de bankgarantie ten behoeve van de huur tweede kwartaal 2015.
2.7.
Bij de stukken bevindt zich een factuur gedateerd 8 juli 2015 van De Klusmaat aan Schamp met een te betalen bedrag van € 2.116,53 met als omschrijving ‘
reparatie dak / lekkage verholpen volgens afspraak’. Schamp heeft op 30 juli 2015 een bedrag van
€ 3.294,29 doen bijstorten op de garantierekening, zodat hij per saldo uiteindelijk uitsluitend het bedrag van € 2.116,53 (factuur reparatie dak) heeft verrekend met de huur.
2.8.
In de brief van 14 september 2015 van [gedaagde partij] aan de gemachtigde van Schamp staat onder andere:
“(…)
De bepalingen met betrekking tot het aanvullen van de bankgarantie en bij niet nakomen van de te betalen boete zijn helder en dienen door uw cliënt te worden nagekomen c.q. te worden voldaan. Overigens is tot op de dag van vandaag de bankgarantie niet gesuppleerd. (…)
2.9.
Omdat de gemeente Nijmegen de eigendom wenste te verkrijgen van het perceel met daarop het gehuurde teneinde het bestemmingsplan [X] te kunnen realiseren is door de gemeente Nijmegen in 2015 een onteigeningsprocedure in gang gezet en is de gemeente Nijmegen met zowel [gedaagde partij] als Schamp in overleg getreden. Schamp is in juni 2016 akkoord gegaan met het voorstel van de gemeente Nijmegen tot huurbeëindiging van het gehuurde tegen een schadeloosstelling.
2.10.
Op 16 juni 2016 heeft [gedaagde partij] een brief gestuurd aan Schamp. Hierin staat onder andere:
“(…)
Per 16 augustus 2016 wordt de huurprijs aangepast. Per die datum bedraagt de huur€ 8.460,73 per kwartaal. (…)
Voornoemde huuraanpassing betekent tevens dat u verplicht bent een naar dit bedrag aangepaste huurgarantie af te geven.
(…)
Ik verzoek u de nieuwe huurprijs in uw administratie op te nemen. Tevens zie ik per omgaande de nieuwe bankgarantie tegemoet, echter niet later dan 16 augustus 2016. (…)
2.11.
Schamp heeft omstreeks 1 juli 2017 € 8.522,88 aan huurpenningen voldaan voor de maanden juli, augustus en september 2017.
2.12.
Schamp heeft in augustus 2017 de huurovereenkomst met [gedaagde partij] opgezegd tegen 16 augustus 2018.
2.13.
In het kader van de onteigeningsprocedure heeft de gemeente Nijmegen op 15 september 2017 het gehuurde in eigendom verkregen. Het gehuurde is omstreeks oktober 2017 gesloopt.
2.14.
Op 27 november 2017 heeft [gedaagde partij] het restant van de bankgarantie geclaimd, waarna aan haar een bedrag van € 2.900,17 is uitgekeerd. Schamp heeft hiervoor een bedrag van € 150,00 moeten betalen aan haar bank.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
Schamp vordert, na wijziging van eis – zowel schriftelijk als tijdens de comparitie –, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat de huurverhouding tussen Schamp en [gedaagde partij] is geëindigd per 15 september 2017, althans per de datum dat het gehuurde in oktober 2017 gesloopt is;
2. [gedaagde partij] hoofdelijk veroordeelt om aan hem te betalen € 1.420,48, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 september 2017;
3. subsidiair, onder de voorwaarde dat de huurverhouding na 15 september 2017 zou zijn blijven doorgelopen, voor recht verklaart dat Schamp vanaf 15 september 2017 recht heeft op huurprijsvermindering tot nihil, nu geen sprake meer was van enig huurgenot na die datum;
4. voor recht verklaart dat Schamp gerechtigd is geweest het onder randnummer 16 van de dagvaarding genoemde lekkagegebrek te verhelpen en de daarvoor gemaakte kosten van € 2.116,53 op [gedaagde partij] te verhalen door deze kosten in mindering van de huurprijs te brengen en [gedaagde partij] hoofdelijk veroordeelt om, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis, aan Schamp te betalen € 2.116,53;
5. voor recht verklaart dat [gedaagde partij] in november 2017 onterecht onder de bankgarantie € 2.900,17 hebben geclaimd en [gedaagde partij] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan Schamp van € 2.900,17, te vermeerderen met de bancaire rente die Schamp hierover heeft moeten betalen;
6. [gedaagde partij] hoofdelijk veroordeelt om, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis, aan Schamp te betalen € 150,00;
7. [gedaagde partij] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Schamp baseert zijn vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende – zakelijk weergegeven – stellingen. Omdat de gemeente Nijmegen het gehuurde per 15 september 2017 heeft onteigend, is de huurovereenkomst met [gedaagde partij] per 15 september 2017 geëindigd. Reden waarom Schamp € 1.420,48 te veel huur heeft betaald voor het restant van september en [gedaagde partij] onterecht € 2.900,17 onder de bankgarantie heeft geclaimd, waardoor Schamp ook € 150,00 schade heeft geleden. Verder heeft Schamp [gedaagde partij] in gebreke gesteld voor gebreken aan het gehuurde, waarna [gedaagde partij] niet binnen de gestelde termijn is overgegaan tot reparatie. Schamp was dan ook gerechtigd om gebreken zelf te (laten) herstellen en de kosten daarvan € 2.116,53 in mindering te brengen op de huurpenningen. [gedaagde partij] heeft echter onterecht dit bedrag geclaimd onder de bankgarantie, zodat zij ook € 2.116,53 aan Schamp moet voldoen.
3.3.
[gedaagde partij] voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover voor de beslissing van belang, hieronder wordt ingegaan.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagde partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis Schamp veroordeelt tot betaling van:
1. voor de niet betaalde huurpenningen tot 15 augustus 2018;
2. € 10.000,00 voor het meenemen van aard en nagelvaste investeringen;
3. € 1.803,17 aan boete voor de te late betaling van de huur;
4. € 223.486,65 aan boete voor het niet vernieuwen van de bankgarantie.
4.2.
[gedaagde partij] baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende – zakelijk weergegeven – stellingen. Omdat de huurovereenkomst met Schamp pas per 15 augustus 2018 is geëindigd door de opzegging van Schamp, moet zij tot die datum huur betalen. Verder heeft Schamp bij het verlaten van het gehuurde aard en nagelvaste investeringen meegenomen, waarvoor zij een redelijk bedrag moet vergoeden aan [gedaagde partij] , omdat [gedaagde partij] door de lage huurpenningen deze investeringen mogelijk heeft gemaakt. Gelet op artikel 14.2 is Schamp vanaf 1 oktober 2017 een boete verschuldigd voor de te late betaling van de huur. Ook heeft Schamp, terwijl zij hiertoe verplicht was op grond van de artikelen 8.1 tot en met 8.6, de bankgarantie niet aangevuld of vernieuwd, reden waarom zij ook hiervoor een boete verschuldigd is.
4.3.
Schamp voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover voor de beslissing van belang, hieronder wordt ingegaan.

5.De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

5.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
5.2.
Bij brief van 11 september 2018 heeft [gedaagde partij] verzocht om op het antwoord in reconventie te mogen reageren, waarbij hij zich beroept op het beginsel van hoor en wederhoor. De kantonrechter heeft Schamp evenwel, in het kader van hoor en wederhoor, in de gelegenheid gesteld te reageren op de vorderingen in reconventie, nu de rolrechter Schamp daartoe, ten onrechte, nog niet in de gelegenheid had gesteld. Het beginsel van hoor en wederhoor noopt er niet toe [gedaagde partij] nog eens schriftelijk te laten reageren op het antwoord in reconventie. Voor zover Schamp in het antwoord in reconventie evenwel nieuwe stellingen heeft betrokken, laat de kantonrechter die nieuwe stellingen van Schamp buiten beschouwing.
Huurovereenkomst
5.3.
Het geschil spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag wanneer de huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Onbetwist staat vast dat de rechten en verplichtingen van [gedaagde partij] ingevolge art. 7:226 BW zijn overgegaan op de gemeente Nijmegen. [gedaagde partij] was vanaf de datum van onteigening van het pand, 15 september 2017, geen eigenaar meer van het gehuurde, de gemeente Nijmegen is [gedaagde partij] per die datum immers opgevolgd in de bestaande huurovereenkomst. Daarmee is ook de rechtsgrond op basis waarvan Schamp gehouden was huurpenningen aan [gedaagde partij] te betalen komen te vervallen. Schamp diende derhalve tot 15 september 2017 huurpenningen te voldoen aan [gedaagde partij] . De door Schamp gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen. De vorderingen van Van Doornen tot nakoming en betaling van de boete voor te late betaling vanaf 1 oktober 2017 worden afgewezen. Het voorgaande leidt er ook toe dat Schamp een bedrag van € 1.420,48 aan huurpenningen (voor de periode van 15 september 2017 tot 1 oktober 2017) onverschuldigd aan [gedaagde partij] heeft voldaan. [gedaagde partij] dient dit bedrag dan ook aan Schamp terug te betalen.
5.4.
Het bovenstaande brengt bovendien met zich mee dat [gedaagde partij] ten onterechte de bankgarantie heeft uitgewonnen tot een bedrag van € 2.900,17, met betrekking tot betaling van de huurpenningen na 15 september 2017. Ook op dit punt kan de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen en dit bedrag dient aan Schamp te worden terugbetaald. Daarnaast moet [gedaagde partij] de schade die Schamp hierdoor heeft geleden, bestaande uit een bedrag van € 150,00 die de bank bij Schamp voor het inroepen van de bankgarantie in rekening is gebracht, aan Schamp vergoeden.
Gebreken
5.5.
Met betrekking tot de gebreken stelt Schamp dat het gehuurde in 2015 verrotte kozijnen, lekkende goten, lekkages en problematiek met de stoppenkast had en dat bovendien het buitenwerk geschilderd moest worden en de overheaddeur en de poort aan de zijkant gerepareerd moesten worden. Schamp heeft [gedaagde partij] daartoe aangesproken bij brief van 3 maart 2015 en nadat [gedaagde partij] in verzuim was de gebreken zelf (laten) herstellen. De kosten bedragen € 2.116,53, welke kosten zij ingevolge het bepaalde in art. 7:206 lid 3 BW op [gedaagde partij] mag verhalen.
5.6.
[gedaagde partij] voert aan dat Schamp het gehuurde ingrijpend heeft verbouwd, zodat eerst moest worden vastgesteld voor wiens rekening de gebreken kwamen. Dat heeft [gedaagde partij] ook aan Schamp meegedeeld bij brief van 14 september 2015. Daarnaast stelt [gedaagde partij] zich op het standpunt dat de factuur die Schamp heeft overgelegd wel een erg vage factuur is, er staat immers geen adres op waar de werkzaamheden zijn uitgevoerd en Schamp heeft nog een ander bedrijfspand. Niet is uit te sluiten dat de werkzaamheden ergens anders zijn verricht. Daarnaast is in september 2015 namens [gedaagde partij] een klusbedrijf naar Schamp gestuurd, maar het klussenbedrijf werd niet toegelaten tot het gehuurde.
5.7.
De kantonrechter stelt vast dat Schamp [gedaagde partij] in de brief van 3 maart 2015 heeft geïnformeerd over de gebreken (onder andere een lekkage aan het dak) en hem in de gelegenheid heeft gesteld binnen vier weken de gebreken te herstellen. Het had daarom, zeker gezien de aard van het gebrek, op de weg van [gedaagde partij] als verhuurder gelegen om direct (of in ieder geval op korte termijn) bij het gehuurde langs te gaan en het gehuurde te inspecteren en te repareren. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft pas in september 2015 gereageerd op de brief van 3 maart 2015, op welk moment de gestelde termijn ruimschoots was verlopen. [gedaagde partij] was na het verstrijken van de in de brief genoemde termijn van vier weken derhalve in verzuim, zodat Schamp de gebreken zelf mocht laten verhelpen en de redelijke kosten daarvan mocht verrekenen met de te betalen huur. De op dit punt gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Dat [gedaagde partij] in september 2015, dus een half jaar later, een klusbedrijf heeft langs gestuurd maakt dit niet anders. Het verweer dat de (herstelde) gebreken misschien voor rekening van Schamp zouden moeten komen omdat hij op enig moment een verbouwing heeft uitgevoerd, is onvoldoende onderbouwd en wordt verworpen. Dat de gefactureerde werkzaamheden ergens anders zijn verricht ligt niet voor de hand, gezien de ingebrekestelling van 3 maart 2015 en de overgelegde begroting van werkzaamheden. Een en ander leidt tot de slotsom dat Schamp terecht een bedrag van
€ 2.116,53 mocht verrekenen met de huur en dat [gedaagde partij] dit bedrag ten onrechte heeft geclaimd onder de bankgarantie en uitgekeerd heeft gekregen. Nu de bankgarantie enkel mag worden ingeroepen ingeval van wanprestatie door Schamp, is [gedaagde partij] toerekenbaar tekortgeschoten in de tussen partijen geldende afspraak. [gedaagde partij] dient dit bedrag dan ook aan Schamp vergoeden.
Aard en nagelvaste investeringen
5.8.
[gedaagde partij] vordert een bedrag van € 10.000,00 omdat Schamp aard en nagelvaste investeringen heeft meegenomen die door Schamp zijn betaald door middel van te lage huurpenningen. [gedaagde partij] voert daartoe verder aan dat Schamp bij de kantonrechter een indeplaatsstelling heeft afgedwongen. De aanzienlijke investeringen in gebouw en inrichtingen werden daarbij van de voorganger van Schamp overgenomen voor een bedrag van € 50.000,00. Volgens [gedaagde partij] blijkt daaruit dat de inboedel van het gehuurde een zekere waarde had. Daarnaast is de door Schamp betaalde huur gebaseerd op de huur van een pakhuis en niet op de huur van een garage, zodat de huurpenningen vrij laag zijn. Door die lage huur heeft [gedaagde partij] meebetaald aan de investeringen, zo meent zij, waardoor zij recht heeft op een bedrag van € 10.000,00. Schamp voert aan dat de vordering onduidelijk en onbegrijpelijk is, zodat zij niet weet waartegen zij zich moet verweren.
5.9.
De kantonrechter ziet in de door [gedaagde partij] gestelde feiten geen rechtsgrond die de vordering van [gedaagde partij] tot betaling van € 10.000,00 kan dragen. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Boete bankgarantie
5.10.
[gedaagde partij] stelt dat Schamp door het niet op haar verzoek vernieuwen van de bankgarantie een boete van € 223.486,65 verschuldigd is. Uit de algemene voorwaarden blijkt namelijk dat Schamp dit op verzoek van [gedaagde partij] had moeten doen. Het eerste verzoek is op 14 september 2015 gedaan, nadat [gedaagde partij] de bankgarantie aan had gesproken in verband met het door Schamp verrekenen van huur met herstelkosten. De tweede keer heeft [gedaagde partij] Schamp op 16 juni 2016 aangesproken, nadat de huur is verhoogd. Omdat Schamp heeft nagelaten de bankgarantie af te geven, is zij een boete van
€ 226,89 (‘
ƒ500,--‘) per kalenderdag verschuldigd.
5.11.
De kantonrechter stelt voorop dat voor zover [gedaagde partij] de bankgarantie op 8 juni 2015 heeft aangesproken nadat Schamp de redelijke kosten die zij had gemaakt voor het herstellen van het gebrek met de huur had verrekend, hiervoor reeds is overwogen dat [gedaagde partij] daartoe niet gerechtigd was. Naar het oordeel van de kantonrechter was Schamp naar aanleiding van de brief van 14 september 2015 van [gedaagde partij] dan ook niet gehouden de bankgarantie aan te vullen. De boete is, anders dan [gedaagde partij] vordert, derhalve niet verschuldigd vanaf 8 juni 2015.
5.12.
Bij brief van 16 juni 2016 heeft [gedaagde partij] Schamp bericht dat de huurprijs werd aangepast en heeft zij Schamp verzocht uiterlijk 16 augustus 2016 een nieuwe bankgarantie te stellen. Schamp heeft, zo leidt de kantonrechter af uit de stellingen van partijen, daar in het geheel niet op gereageerd. Schamp heeft ook geen nieuwe bankgarantie doen stellen. Zij was daar op grond van het bepaalde in artikel 8.4, 8.5 en 8.6 van de huurovereenkomst wel toe gehouden, zulks op straffe van een boete. Schamp is dan ook per 17 augustus 2016 in verzuim en vanaf die datum de boete verschuldigd, tot het einde van de huurovereenkomst tussen partijen, te weten 15 september 2017. Gelet op de vermelde periode bedraagt de boete
€ 89.394,66.
5.13.
Schamp verweert zich tegen de boete en voert aan dat [gedaagde partij] geen schade heeft geleden en de boete daardoor buitensporig is. Zij doet ook een beroep op de matigingsbevoegdheid ex artikel 6:94 lid 1 BW.
5.14.
De matigingsbevoegdheid ex artikel 6:94 lid 1 BW – waar Schamp een beroep op doet – dient ingevolge vaste jurisprudentie (Hoge Raad 27 april 2007,
WR2007, 71, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638, Bart Smit/Intrahof) terughoudend te worden gehanteerd: matiging is alleen toegestaan indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Die maatstaf brengt mee dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten wordt gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Schamp heeft in dit kader uitsluitend aangevoerd dat er een groot verschil is tussen de boete (€ 89.394,66) en de door het niet afgeven van een nieuwe bankgarantie geleden schade, die volgens Schamp nihil is. Er staat echter in de huurovereenkomst duidelijk beschreven dat de huurder (Schamp) op verzoek van de verhuurder ( [gedaagde partij] ) een nieuwe bankgarantie moet overleggen indien de huurprijs is verhoogd. [gedaagde partij] heeft na de huurprijsverhoging in juli 2016 Schamp gesommeerd om uiterlijk 16 augustus 2016 een nieuwe bankgarantie te verstrekken, ter zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen van huurder, waaromtrent in 2013 al een gerechtelijke procedures was gevoerd. In de gegeven omstandigheden leidt enkel de discrepantie tussen de hoogte van de boete en de schade niet tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Dat er een geschil was tussen partijen over het inroepen van de ‘oude’ bankgarantie, maakt dat niet anders, nu [gedaagde partij] een nieuwe bankgarantie heeft gevraagd in verband met de huurprijsverhoging. Andere omstandigheden zijn door Schamp niet aangevoerd, hetgeen er toe moet leiden dat het beroep op de matigingsbevoegdheid ex artikel 6:94 lid 1 BW niet slaagt.
Rente
5.15.
Met betrekking tot de gevorderde rente overweegt de kantonrechter als volgt. De rente over € 1.420,48 wordt toegewezen vanaf 15 februari 2018 nu niet is gesteld of gebleken dat Schamp [gedaagde partij] hiervoor in gebreke heeft gesteld voor de datum dagvaarding. De over € 2.900,17 gevorderde bancaire rente is niet onderbouwd en wordt afgewezen.
Proceskostenveroordeling
5.16.
[gedaagde partij] wordt in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in conventie dragen. Schamp wordt in reconventie het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in reconventie dragen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.17.
[gedaagde partij] heeft, in tegenstelling tot Schamp, niet gevorderd dat de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaart. Reden waarom enkel de veroordelingen in conventie uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat de huurverhouding tussen Schamp en [gedaagde partij] is geëindigd per 15 september 2017,
6.2.
veroordeelt [gedaagde partij] hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de anderen zijn bevrijd, om aan Schamp te betalen een bedrag van € 1.420,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart voor recht dat Schamp gerechtigd is geweest de lekkage te doen herstellen en de daarvoor gemaakte kosten van € 2.116,53 in mindering te brengen op de huurprijs;
6.4.
veroordeelt [gedaagde partij] hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de anderen zijn bevrijd, om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan Schamp te betalen een bedrag van € 2.116,53;
6.5.
verklaart voor recht dat [gedaagde partij] in november 2017 ten onterechte een bedrag van € 2.900,17 onder de bankgarantie heeft geclaimd;
6.6.
veroordeelt [gedaagde partij] hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de anderen zijn bevrijd, om aan Schamp te betalen een bedrag van € 2.900,17;
6.7.
veroordeelt [gedaagde partij] hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de anderen zijn bevrijd, om aan Schamp te betalen een bedrag van € 150,00;
6.8.
veroordeelt [gedaagde partij] hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de anderen zijn bevrijd, in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Schamp begroot op € 85,71 aan dagvaardingskosten, € 476,00 aan griffierecht en € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde;
6.9.
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.11.
veroordeelt Schamp om aan [gedaagde partij] te betalen een bedrag van € 89.394,66;
6.12.
veroordeelt Schamp in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde partij] begroot op nihil;
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op