ECLI:NL:RBGEL:2018:5773

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
C/05/346404 / KZ RK 18-223
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland

Op 13 december 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B.H.J.J. van Riel. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van een zitting op 6 december 2018, waar verzoekster zich benadeeld voelde door de uitnodiging van cliënten voor de zitting van de wrakingskamer. Verzoekster stelde dat deze uitnodiging een vijandige daad was en dat de goede naam van de stichting was beschadigd. De rechters hebben op 7 december 2018 laten weten niet in de wraking te berusten en hebben schriftelijk verweer gevoerd.

Tijdens de beoordeling van het wrakingsverzoek heeft de rechtbank vastgesteld dat wraking alleen mogelijk is op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechters om cliënten uit te nodigen voor de zitting, voortkwam uit een verkeerde inschatting en niet uit vooringenomenheid. Echter, het gebruik van bepaalde bewoordingen in het verweer door de rechters, zoals 'baaierd' en 'lichtvaardig', heeft bij verzoekster de vrees voor vooringenomenheid kunnen doen ontstaan. Daarom heeft de rechtbank besloten het verzoek tot wraking toe te wijzen.

De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft hiermee de zorgen van verzoekster over de onpartijdigheid van de rechters erkend en de wraking toegewezen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/346404 / KZ RK 18-223
Beslissing van 13 december 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster]
vertegenwoordigd door [naam],
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: mr. B.H.J.J. van Riel,
strekkende tot de wraking van
de meervoudige wrakingskamer,
bestaande uit mr. L.J.P. Lambooij, voorzitter, mr. O. Nijhuis en mr. J.A.M. Strens-Meulemeester,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

Op 6 december 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van een wrakingsverzoek dat is ingediend namens [verzoekster], vertegenwoordigd door
[naam]. Mr. B.H.J.J. van Riel is opgetreden als gemachtigde van deze stichting.
Tijdens deze zitting heeft verzoekster de leden van de wrakingskamer gewraakt, zoals is vermeld in het proces-verbaal dat van die zitting is opgemaakt.
De rechters hebben op 7 december 2018 laten weten dat zij niet in de wraking berusten. Zij hebben schriftelijk verweer gevoerd.
Bij de mondelinge behandeling op 10 december 2018 zijn [naam], mr. Van Riel en mr. Strens-Meulemeester verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek, zoals dat tijdens de zitting van 6 december 2018 is gedaan, het volgende ten grondslag gelegd. Kort voor de zitting van de wrakingskamer van 6 december 2018 is verzoekster er achter gekomen dat cliënten van verzoekster (bewindvoerderkantoor) een uitnodiging voor de zitting hebben gekregen en dat de cliënten het wrakingsdossier hebben ontvangen. Verzoekster ziet dit als een vijandige daad. De cliënten van verzoekster zijn geen belanghebbenden, en evenmin te zien als ‘wederpartij’ zoals bedoeld in artikel 9.3 van het wrakingsprotocol. De wrakingskamer heeft verzoekster blootgesteld aan gevaar en de goede naam van de stichting is beschadigd.
Ter zitting van de wrakingskamer van 10 december 2018 zijn, naar aanleiding van en in reactie op het verweerschrift dat de rechters hebben ingediend, namens verzoekster nadere wrakingsgronden ingediend die er, in het kort, op neerkomen dat verzoekster in het (taalgebruik in het) verweerschrift een nadere onderbouwing ziet voor haar standpunt dat sprake is van vooringenomenheid.

3.De beoordeling

Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Verzoeker moet concrete feiten en omstandigheden aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
De wrakingskamer zal allereerst ingaan op de wrakingsgrond die verzoekster ter zitting van
6 december 2018 naar voren heeft gebracht.
In artikel 9.3 van het wrakingsprotocol, waarnaar de rechters in hun verweer hebben verwezen, is vermeld dat het, hoewel de wet dit niet voorschrijft, aanbeveling verdient om in civiele zaken de wederpartij van de verzoeker in de hoofdzaak uit te nodigen. Deze wederpartij is weliswaar geen partij in het wrakingsincident, maar kan er wel belang bij hebben om erop toe te zien dat in het wrakingsincident niet de inhoud van de hoofdzaak worden besproken.
De rechters hebben beslist om (vijftien) cliënten van verzoeker voor de zitting van de wrakingskamer van 6 december 2018 uit te nodigen en hen op voorhand schriftelijke stukken uit die procedure toe te sturen.
De wrakingskamer overweegt dat de rechters zich daarbij kennelijk onvoldoende hebben gerealiseerd dat de door hen te beoordelen wrakingsverzoeken betrekking hadden op een ambtshalve gesprek van de vertegenwoordiger van verzoekster met de kantonrechter. Voor een dergelijk gesprek worden cliënten echter niet uitgenodigd. Zij worden daarvan evenmin anderszins op de hoogte gesteld en ontvangen ook geen stukken. Wellicht dat de rechters door de vermelding van artikel 1:436, vijfde lid van het Burgerlijk Wetboek door mr. Van Riel in zijn brief van 30 november 2018 dachten te maken te hebben met een verzoekschriftprocedure, maar hiervan was geen sprake. De beslissing tot het uitnodigen van een aantal van verzoeksters cliënten, met toezending van stukken van die procedure, berust dan ook op een verkeerde inschatting van de zijde van de rechters. Naar het oordeel van de wrakingskamer betekent deze beslissing echter niet dat sprake is geweest van vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Dat de door de rechters genomen, naar het oordeel van de wrakingskamer te zien als ‘ongelukkige’, beslissing ingegeven is geweest door vooringenomenheid is niet gebleken, evenmin dat de objectieve vrees daarvoor kon ontstaan.
Met betrekking tot de bewoordingen in het verweer, in het bijzonder de woorden ‘baaierd’ (pagina 2, derde alinea, tweede regel) en ‘lichtvaardige’ (pagina 2, zesde alinea, derde regel), overweegt de wrakingskamer het volgende.
De aanduiding ‘lichtvaardig’ is door de rechters gebruikt voor de wijze waarop verzoekster naar hun mening “onderhavige wrakingsverzoeken” heeft gedaan. Ter zitting heeft mr. Strens-Meulemeester naar voren gebracht dat deze aanduiding ziet op de wraking van de wrakingskamer, waarbij in eerste instantie alleen mr. Nijhuis is gewraakt en vervolgens ook de twee andere leden van de wrakingskamer. Het gebruik van het woord ‘lichtvaardig’ heeft geen betrekking op de twee wrakingsverzoeken waarover de rechters zich moesten uitlaten, aldus mr. Strens-Meulemeester. De wrakingskamer overweegt, gelet op het woord ‘onderhavige’ in combinatie met hetgeen in de eerste alinea van het verweer door de rechters is vermeld over de gang van zaken tijdens de zitting van 6 december 2018, dat de aanduiding ‘lichtvaardig’ zo moet worden opgevat dat dit enkel ziet op de wraking van de rechters en niet op de indiening van de oorspronkelijke wrakingsverzoeken.
Over het gebruik van het woord ‘baaierd’ overweegt de wrakingskamer als volgt. Dit woord is in het verweer gebruikt in de zin: “Dat
(het oorspronkelijke wrakingsverzoek, toevoeging griffier)bevat immers een baaierd aan negatieve uitingen....”. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft dit woord in het normale spraakgebruik (hoewel enigszins verouderd) een negatieve lading, ondanks dat meer neutrale betekenissen volgens de Van Dale ook mogelijk zijn. Het met deze term aanduiden van een deel van de inhoud van de wrakingsverzoeken door de rechters maakt dat de wrakingskamer van oordeel is dat er (objectief gezien) bij verzoekster de vrees voor vooringenomenheid heeft kunnen ontstaan. De rechters moesten immers nog een inhoudelijk oordeel geven over de oorspronkelijke wrakingsverzoeken.
Dit betekent dat het verzoek tot wraking wordt toegewezen.
Wat meer of anders is aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, voorzitter,
mr. E. de Boer en mr. R.M.H. Pennings, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.