6.De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
7a. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1, feit 2, feit 3, primair, feit 4, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 197 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht en met als bijzondere voorwaarden jeugdreclasseringsbegeleiding en het volgen van psychomotorische therapie zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht af te zien van het verbinden van een proeftijd van twee jaar aan een voorwaardelijke strafdeel, maar in plaats daarvan te kiezen voor een proeftijd van één jaar. Daarnaast vindt de verdediging een werkstraf van 120 uur meer passend, rekening houdend met het gegeven dat de feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend en het momenteel heel goed met verdachte gaat.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de feiten die bewezen zijn verklaard, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan, en daarnaast heeft de rechtbank gelet op de persoon van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister (‘strafblad’), gedateerd 19 oktober 2018;
- een voorlichtingsrapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 februari 2018;
- een NIFP-rapportage van dhr. R.J.B. Metze, GZ-psycholoog, gedateerd 21 juli 2017.
Ter zitting van 27 november 2018 heeft de Raad, mede gezien de gedateerdheid van de
rapporten, een actualisatie aan de rechtbank gegeven.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de volgende ‘ad informandum’ gevoegde zaken. Verdachte heeft (bij de politie en tijdens de zitting) erkend dat hij deze strafbare feiten heeft gepleegd. De officier van justitie heeft toegezegd dat hij ter zake van deze feiten geen afzonderlijke strafvervolging zal instellen indien ze worden meegenomen bij de strafoplegging. Het gaat om de feiten - die eveneens zijn voorzien van parketnummer 05/880660-17:
3 januari 2017, Tiel, gemeente Tiel, diefstal d.m.v. braak van een Aprilia bromfiets (gekentekend [kenteken] );
3 januari 2017, Eck en Wiel, gemeente Buren, vernieling in vereniging van een auto(ruit), merk Suzuki, type S-Cross (gekentekend [kenteken] );
29 december 2016, Tiel, gemeente Tiel, brandstichting in vereniging van een scooter (gekentekend [kenteken] ), met gemeen gevaar voor goederen (JOP);
28 februari 2017, Tiel, gemeente Tiel, brandstichting in vereniging van een auto, Suzuki, type Alto (gekentekend [kenteken] ), met gemeen gevaar voor goederen;
24 juli 2016, Tiel, gemeente Tiel, brandstichting in vereniging van een scooter, merk Sym (gekentekend [kenteken] ) met gemeen gevaar voor goederen (te weten een fietsenstalling);
30 maart 2017, Maurik, gemeente Buren, vernieling van een scooter, merk Yamaha (gekentekend [kenteken] ) door middel van brandstichting.
Straftoemeting
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twaalf zeer ernstige strafbare feiten. Hij heeft samen met anderen en alleen in totaal negen voertuigen in brand gestoken, zes auto’s en drie scooters. Daarnaast is het bij één auto gebleven bij een poging tot brandstichting, heeft verdachte een scooter gestolen en een autoruit vernield. Verdachte heeft door zijn handelen geen enkel respect getoond voor de eigendommen van anderen. Er is veel schade ontstaan aan de verbrande voertuigen en bovendien bestond er bij diverse situaties serieus gevaar voor omliggende goederen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Het grootste deel van de voertuigen is in brand gestoken tussen december 2016 en maart 2017. Om die reden kan van een serie brandstichtingen worden gesproken. Kennelijk had verdachte als doel gesteld om Tiel op nummer één te zetten als het gaat om autobranden. Dit blijkt uit de uitgewerkte tapgesprekken waarin volgens de beschrijving van de verbalisanten ook hierom wordt gelachen door verdachte. Dergelijke feiten zorgen in de maatschappij voor veel onrust en bezorgdheid. Veel mensen hebben hun auto nodig om naar hun werk te reizen of om –bijvoorbeeld– (mantel)zorg te kunnen verlenen aan naasten die hulpbehoevend zijn. Het in brand steken van een auto of een scooter van een willekeurige persoon getuigt van een totaal gebrek aan inlevingsvermogen voor de slachtoffers. Het gaat dan ook niet alleen om de materiële schade die verdachte veroorzaakt heeft met zijn handelen, maar ook om alle bijkomende effecten daarvan. Mensen zijn gehecht aan hun voertuig en bij een brand komt er allerlei papierwerk bij kijken waar niemand behoefte aan heeft. Het in brand zetten van voertuigen berokkent ook werkgevers schade (zoals reeds blijkt uit één van de vorderingen). Daarnaast lijden verzekeraars er schade door die zij vervolgens zullen moeten doorberekenen aan hun klanten. Niet in de laatste plaats worden de hulpdiensten zoals de politie en de brandweer onnodig met dergelijke acties van verdachte belast.
Waar de rechtbank ook rekening mee houdt bij het bepalen van de op te leggen straf is het specifieke motief van verdachte voor een aantal van de feiten. Verdachte heeft namelijk van een derde de opdracht gekregen om één specifieke auto in brand te steken en van een andere auto de autoruit te vernielen. Hier zou verdachte een bedrag van € 200,-- voor krijgen. Dat geldbedrag heeft hij ook daadwerkelijk ontvangen, één week nadat de beoogde auto in brand is gestoken door verdachte. Verdachte heeft hierover aangegeven dat hij dit puur voor het geld deed. De andere in brand gestoken auto’s zijn op allerlei verschillende manieren in brand gestoken, kennelijk met het doel om te ‘oefenen’ – zodat kon worden waargenomen hoe een auto het snelst in brand zou vliegen. Dat verdachte zich kennelijk voor geld laat inzetten om strafbare feiten te plegen, rekent de rechtbank hem in strafverzwarende zin aan.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking genomen. Echter, de rechtbank heeft daar in ‘strafmatigende’ zin geen rekening mee gehouden gelet op het forse aantal strafbare feiten dat verdachte heeft gepleegd. Wel heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor vernieling en diefstal en dat dus sprake is van recidive ten aanzien van die feiten. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend, gelet op de rapportage van de GZ-psycholoog.
Al het bovenstaande afwegende zou de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor lange duur niet ondenkbaar zijn. Daartoe zal de rechtbank echter niet overgaan om de volgende redenen. In de eerste plaats houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop. De feiten dateren van anderhalf jaar geleden, terwijl het inmiddels een stuk beter gaat met verdachte, zo is gebleken uit de toelichting ter zitting van zowel zijn ouders als de jeugdreclassering. Verdachte is een goede weg ingeslagen. Hij woont sinds zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis bij zijn vader. Hij volgt een BBL-opleiding tot tegelzetter en werkt in dat kader vier dagen per week bij een tegelzettersbedrijf en vindt dit ook leuk. Het pedagogisch effect van bestraffing is na anderhalf jaar gedeeltelijk teniet gedaan. In de tweede plaats heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte gedurende zijn schorsing van de voorlopige hechtenis de zogenaamde Harde Kern Aanpak heeft gevolgd en gedurende (ongeveer) negen maanden een enkelband heeft gedragen. Dit heeft verdachte het gevoel gegeven alsof hij gevangen zat. Nadat de enkelband werd verwijderd heeft verdachte zich moeten houden aan een weekkaart, maar ook dit is goed verlopen. Ten derde houdt de rechtbank rekening met de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering, daar waar nadrukkelijk wordt aangegeven dat jeugddetentie op verdachte een averechts effect zal hebben.
Gelet op wat hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van deze zaak onder meer een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 199 dagen passend is, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De voorwaardelijke jeugddetentie die wordt opgelegd, dient als forse
waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden.
De rechtbank ziet, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aanleiding om aan de voorwaardelijke jeugddetentie de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat mocht inhouden het volgen van psychomotorische therapie (PMT). De rechtbank ziet geen redenen om de proeftijd te bepalen op één jaar. Verdachte heeft een fors aantal strafbare feiten gepleegd en er is sprake van recidive. De rechtbank acht het in dat kader van belang dat aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van twee jaar wordt verbonden.
Naast de deels voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank verdachte veroordelen tot het verrichten van een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie. Hiermee beoogt de rechtbank de ernst van de feiten te benadrukken. Gelet op het tijdsverloop is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf gematigd dient te worden.
Voorlopige hechtenis
Het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
7b. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
1. De benadeelde partij [aangever] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 549,39, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2017. Daarbij wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.432,30, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2017. Daarbij wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
2. De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.149,22, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2016.
3. De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 626,57, bestaande uit € 426,57 materiële schade en € 200,-- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2016.
4. De benadeelde partij [aangever 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 4 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.039,94, bestaande uit een bedrag van € 119,94 materiële schade, een bedrag van € 1.000,-- aan immateriële schade en een bedrag van
€1.920,-- aan proceskosten, geheel te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2017, met uitzondering van de gevorderde vergoeding voor de proceskosten, ten aanzien waarvan de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 wordt gevorderd.
5. De benadeelde partij [aangever 4] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 6 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.200,--, bestaande uit materiële schade.
Ad informandum gevoegd feit met vordering benadeelde partij
6. De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 2 ad informandum gevoegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 75,--, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2017.
Het standpunt van de officier van justitie
1. De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe te wijzen tot een bedrag van € 128,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. De officier van justitie heeft toegelicht dat dit bedrag bestaat uit kosten van niet vergoede goederen, nu de zonnebril en de Hard Disk blijkens bijlage 1 van de vordering al vergoed zijn naar hun dagwaarde. De officier van justitie heeft verzocht voormeld bedrag hoofdelijk op te leggen. Dat betekent dat, als een mededader betaalt, verdachte (dat betaalde deel) niet meer hoeft te betalen.
Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe te wijzen tot een bedrag van € 3.550,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. De officier van justitie heeft toegelicht dat dit bedrag bestaat uit één röntgenscanner, die blijkens bijlage 2 van de vordering in december 2016 is aangeschaft voor € 3.400,--, en het eigen risico van [benadeelde] van € 150,--. De officier van justitie heeft verzocht voormeld bedrag hoofdelijk op te leggen. Van de verloren gegane laptop is met de overgelegde bon van de vervangingsaankoop, niet vast te stellen wat de waarde was. Mede daarom heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
2. De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] af te wijzen voor zover de vordering ziet op het vergoeden van onderhoudskosten die zijn gemaakt in juni en juli 2016 omdat deze kosten zijn gemaakt vóór de pleegdatum van het strafbare feit en daaruit niet af te leiden is wat de waarde van de auto was op het moment dat die in brand werd gestoken. De officier van justitie heeft verzocht de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren nu de kostenpost 'eigen bijdrage aanschaf nieuwe auto’ niet is onderbouwd.
3. De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] af te wijzen voor zover de vordering ziet op het vergoeden van € 200,-- immateriële schadevergoeding omdat niet kan worden gesproken van psychisch letsel en de vordering niet is onderbouwd. De officier van justitie heeft verzocht de vordering voor het overige toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. De officier van justitie heeft verzocht voormeld bedrag hoofdelijk op te leggen.
4. De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] af te wijzen voor zover de vordering ziet op het vergoeden van € 1.000,-- immateriële schadevergoeding omdat niet kan worden gesproken van ernstig psychisch letsel zoals in de aangehaalde casus, althans deze vordering is onvoldoende onderbouwd. De officier van justitie heeft verzocht de vordering ten aanzien van de beschadigde schoenen van € 119,94 toe te wijzen. Ook heeft de officier van justitie verzocht de proceskosten toe te wijzen tot een maximum van € 922,-- gelet op het puntenstelsel (uitgaande van maximaal 2 punten) en het daarbij behorende liquidatietarief, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. De officier van justitie heeft verzocht voormelde bedragen hoofdelijk op te leggen.
5. De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [aangever 4] toe te wijzen tot een bedrag van € 150,--, bestaande uit de kostenpost eigen risico, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. De officier van justitie heeft verzocht voormeld bedrag hoofdelijk op te leggen. De officier van justitie heeft verzocht de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Ad informandum gevoegd feit met vordering benadeelde partij
6. De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen achter de standpunten van de officier van justitie geschaard, behalve voor wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde] en [aangever 3] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de verdediging aangegeven dat niet zonder meer vast staat dat de gevorderde goederen ook daadwerkelijk in de verbrande Peugeot 308 hebben gelegen. Om die reden moet de vordering op dat punt niet-ontvankelijk worden verklaard. Subsidiair vindt de verdediging het door de officier van justitie becijferde bedrag van € 3.550,-- passend.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet vast staat dat de schoenen van de benadeelde partij beschadigd zijn geraakt bij het blussen van de autobrand. Er zit geen foto van verbrande schoenen bij de vordering. De verdediging heeft verzocht de vordering ook op dat punt niet-ontvankelijk te verklaren. Voor wat betreft eventueel toe te wijzen proceskosten heeft de verdediging aangegeven dat het liquidatietarief kanton gehanteerd dient te worden. Daarvoor geldt dat voor het indienen van een vordering 1 punt geldt en voor het bijwonen van de zitting ook 1 punt. Echter, nu de advocaat van [aangever 3] halverwege de zitting is vertrokken, is slechts anderhalve punt toe te kennen, aldus de verdediging.
Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [aangever] als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt in dat kader dat enkel het eigen risico van € 150,-- als materiële schade kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2017. Dat deze schade is geleden blijkt uit bijlage 3 van de vordering. Ten aanzien van de door [aangever] gevorderde goederen met een aanschafwaarde van in totaal € 664,09 overweegt de rechtbank het volgende. [aangever] heeft in de vordering toegelicht dat een bedrag van € 264,70 via zijn inboedelverzekering is vergoed en dat bedrag is in mindering gebracht op de hiervoor vermelde € 664,09. Uit de brief van ACAM Assurantiën B.V. van 16 januari 2017 - die als bijlage 1 bij de vordering is gevoegd - blijkt dat Elmac Assuradeuren B.V. tot vergoeding van schade is overgegaan tot een bedrag van € 264,70. In die brief is opgemerkt dat ten aanzien van de zonnebril van
€ 473,-- een restwaarde van 20% wordt uitgekeerd (wat neerkomt op € 94,60) en dat ten aanzien van de Hard Disk rekening is gehouden met een afschrijvingspercentage van 33%, zodat voor de Hard Disk een bedrag van € 42,-- is uitgekeerd. De overige goederen (de telefoonhouder, autolader OnePlus en systainer) zijn (terugrekenend) gelet daarop dus al volledig vergoed. Immers, die drie goederen zijn samen aangeschaft voor
€ 128,10. Als dit bedrag wordt opgeteld bij de € 42,-- voor de Hard Disk en € 94,60 voor de zonnebril, komt dit totaal neer op het reeds aan Zoetekouw uitgekeerde bedrag van
€ 264,70. De rechtbank ziet geen reden om andere afschrijvingspercentages te hanteren dan de verzekeraar van de benadeelde partij. Om die reden zal de vordering van de benadeelde partij [aangever] ten aanzien van de materiele schade voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit bijlage 3 blijkt dat drie röntgenscanners zijn aangeschaft op 16 december 2016 voor € 3.400,-- per stuk. Die datum ligt zeer kort voor de datum van het strafbare feit, zodat geen rekening wordt gehouden met afschrijving. Uit de hoogte van het gevorderde bedrag kan worden afgeleid dat het gaat om één van die scanners die bij de brand verloren zijn gegaan. Door de verdediging zijn daar vraagtekens bij geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat uit de bij de vordering van de benadeelde partij overgelegde foto’s (van de verbrande binnenzijde van de Peugeot 308) genoegzaam blijkt dat er diverse goederen in de auto lagen en daarmee heeft [benadeelde] voldoende onderbouwd dat ook deze scanner verloren is gegaan. Om die reden is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] op dit punt voor toewijzing vatbaar. Ook blijkt uit bijlage 3 dat de benadeelde partij [benadeelde] (evenals [aangever] ) een eigen risico draagt van
€ 150,--. Voor wat betreft de gevorderde kosten van € 1.607,57 van de laptop ligt dit anders. Immers, de factuur van de laptop is van 12 januari 2017. Het gaat dus om een vervangingsaankoop. Zonder nadere onderbouwing kan niet worden vastgesteld wat de waarde van de verbrande laptop was ten tijde van de autobrand. Om die reden zal de vordering op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal gelet op het voorgaande worden toegewezen tot een bedrag van € 3.550,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2017.
Hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan. De rechtbank zal verder de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen ter zake beide vorderingen.
2. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] dient te worden afgewezen voor zover de vordering ziet op het vergoeden van onderhoudskosten die zijn gemaakt in juni en juli 2016 omdat deze kosten zijn gemaakt vóór de pleegdatum van het strafbare feit en daardoor niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade. Uit de vordering is bovendien niet af te leiden wat de waarde van de auto was op het moment dat die in brand werd gestoken. Omdat de kostenpost 'eigen bijdrage aanschaf nieuwe auto’ niet is onderbouwd zal de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
3. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 4] als gevolg van het onder feit 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schade bestaat uit lakschade aan de auto van een bedrag van € 426,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2016. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 200,-- overweegt de rechtbank dat het handelen van verdachte weliswaar tot ongemakkelijke gevoelens bij de benadeelde partij en zijn familieleden heeft kunnen leiden, maar dat dit niet van dien aard kan zijn geweest dat gesproken kan worden over psychisch letsel. De auto van de benadeelde partij heeft geen vlam gevat. Er is enkel een blauwe – half verbrande – doek in de tankdop achtergebleven. De vordering zal op dit punt daarom worden afgewezen. Wel zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
4. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [aangever 3] als gevolg van het onder feit 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit een materieel schadebedrag van € 119,94. Deze schade bestaat uit de beschadigde schoenen van de benadeelde partij, waarvan een deel niet is vergoed. De benadeelde partij heeft gesteld dat de schoenen beschadigd zijn geraakt bij het blussen van de brand van zijn auto. Hoewel het praktisch zou zijn geweest als er – zoals door de verdediging is betoogd – een foto zou zijn bijgevoegd van de beschadigde schoenen, heeft de rechtbank geen reden aan de verklaring van de benadeelde partij op dit punt te twijfelen. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de schoenen in het kader van redelijkheid en billijkheid dan ook toewijzen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. Ter zake deze directe schade zal de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding zal de vordering worden afgewezen. Niet gebleken is dat de benadeelde partij psychisch letsel heeft opgelopen. Bij die stand van zaken rechtvaardigt het feitencomplex, hoewel dit ongetwijfeld ongemak en ongerustheid met zich heeft meegebracht, niet zonder meer een vergoeding van smartengeld. De jurisprudentie waar door de benadeelde partij in dat kader een beroep op wordt gedaan beschrijft een feitencomplex van heel andere en zwaardere orde dan hier het geval is en is dus onvoldoende vergelijkbaar.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten van € 1.920,-- overweegt de rechtbank het volgende. Onvoldoende gemotiveerd is waarom moet worden afgeweken van het liquidatietarief kantonzaken en over zou moeten worden gegaan tot een integrale proceskostenveroordeling. De rechtbank zal dan ook het liquidatietarief hanteren om de proceskosten van de benadeelde partij te begroten. Gelet op de tabel ‘salarissen in rolzaken kanton’ en uitgaande van twee punten (één voor het indienen van de vordering en één voor het – gedeeltelijk – bijwonen van de zitting), begroot de rechtbank de proceskosten op € 60,--, ook nu slechts een klein deel van het gevorderde bedrag wordt toegewezen. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 zoals gevorderd. De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een hoogte van de helft van het geliquideerde salaris, te weten € 30,--.
5. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [aangever 4] als gevolg van het onder feit 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schade bestaat uit het verschil in de aanschafprijs van de auto en het bedrag dat [aangever 4] van zijn verzekering heeft gekregen en dat hij voor de verbrande delen van de auto heeft gekregen. Dit verschil bedraagt totaal € 400,--. De hoogte van dit bedrag is ook niet betwist. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Voor zover de benadeelde partij heeft beoogd meer te vorderen dan hier omschreven zal de vordering voor dat deel worden afgewezen.
Ad informandum gevoegd feit met vordering benadeelde partij
6. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 6] als gevolg van het ter kennisgeving gevoegde feit met het parketnummer 05/880660-17 (korte aanduiding: vernieling van een autoruit, strafbaar gesteld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vervangende jeugddetentie
De rechtbank zal gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte geen vervangende jeugddetentie verbinden aan de – al dan niet gedeeltelijk – toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen. Hiervan ziet de rechtbank af om te voorkomen dat verdachte door betalingsonmacht wordt vastgezet en zijn ontwikkeling daardoor stagneert.