ECLI:NL:RBGEL:2018:5744

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
05/720022-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en levering van cocaïne en MDMA door verdachte in Epe

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne en MDMA (XTC) in de periode van 1 januari 2017 tot en met 12 januari 2018 te Epe. De zaak kwam aan het licht na meldingen bij de politie over verdachte activiteiten rondom het adres van de verdachte. Na observaties en een aanhouding van de verdachte, waarbij twee telefoons en contant geld werden aangetroffen, startte de politie een onderzoek. Tijdens dit onderzoek zijn verschillende getuigen gehoord die verklaarden drugs van de verdachte te hebben gekocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij geen verklaring heeft afgelegd, wettig en overtuigend schuldig is aan het dealen van harddrugs aan meerdere afnemers, met uitzondering van één afnemer, waar de rechtbank de verdachte van vrijsprak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is er een meldplicht bij de reclassering opgelegd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720022-18
Datum uitspraak : 7 juni 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] ,
raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 26 april 2018 en 24 mei 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 jan 2017 tot
en met 12 januari 2018 te Epe opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt (aan [naam 1] en/of aan [naam 2] en/of aan [naam 3] en/of aan [naam 4] en/of aan [naam 5]
en/of aan [naam 6] ) en/of vervoerd , een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC), zijnde cocaïne en/of MDMA (XTC) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het dealen van harddrugs aan [naam 3] , nu het daar volgens de officier van justitie om softdrugs ging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde ten aanzien van [naam 3] niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Naar aanleiding van meldingen bij de wijkagent dat er veel aanloop en beweging te zien was rond het adres [adres 1] heeft de politie dit adres in de gaten gehouden. Verdachte woont in deze woning. Hij is bij de politie ambtshalve bekend als drugsdealer (p. 19). Na een vermoedelijke drugsdeal is verdachte aangehouden. Bij hem werden twee telefoons en 15 euro in contanten aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is nader onderzoek gestart (p. 20).
In het politieonderzoek, mede naar aanleiding van de gegevens verkregen uit de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon, zijn verschillende getuigen en een verdachte gehoord die vermeende afnemers van harddrugs bij verdachte zijn. Zij hebben daar het volgende over verklaard.
[naam 1] heeft op 12 januari 2018 verklaard dat hij al tien jaar drugs gebruikt. Hij kocht sinds anderhalf jaar cocaïne bij [verdachte] , met wie hij samen door de politie op de dag van het verhoor is aangehouden (de rechtbank begrijpt: de verdachte in deze zaak). Hij ontving de cocaïne van verdachte in een witte envelop en daar betaalde hij hem € 40,- per gram voor. [naam 1] kocht gemiddeld één gram per week. Hij belde of appte verdachte als hij cocaïne wilde kopen en dan spraken ze af. De plek waar ze afspraken was afhankelijk van waar verdachte was en op de dag dat hij werd aangehouden kreeg hij de cocaïne bij verdachte thuis voor de deur in [woonplaats verdachte] . [2]
[naam 2] heeft op 12 januari 2018 verklaard dat hij op die dag voor de vijfde keer drugs van [verdachte] (de rechtbank begrijpt weer: verdachte in deze zaak) heeft afgenomen. Drie keer nam hij twee gram af, twee keer nam hij één gram af. Hij betaalde verdachte daar per gram € 50,- voor. Op 12 januari 2018 had hij verdachte gevraagd de drugs door de brievenbus van zijn woning in [woonplaats verdachte] te doen. [3]
[naam 4] heeft op 20 januari 2018 verklaard – nadat hij werd geconfronteerd met bevindingen die zijn gedaan met betrekking tot de telefoon van verdachte – dat hij telefonisch contact had met [verdachte] uit [woonplaats verdachte] (de rechtbank begrijpt weer: verdachte in deze zaak). Dit ging over het kopen van cocaïne. Hij gebruikt sinds november 2017 en verdachte is zijn vaste dealer. Hij belde verdachte als hij cocaïne wilde kopen en hij betaalde verdachte daar € 50,- per gram voor. De laatste keer dat hij cocaïne bij verdachte kocht was op 4 januari 2018 en in totaal heeft hij tien tot twintig keer afgenomen. De deals vonden plaats op een parkeerplaats in [woonplaats verdachte] . Daarnaast heeft [naam 4] van verdachte drie XTC-pillen gekregen. [4]
[naam 5] heeft op 21 januari 2018 verklaard – nadat hij geconfronteerd was met bevindingen die zijn gedaan met betrekking tot de telefoon van verdachte – dat hij cocaïne bij [verdachte] uit [woonplaats verdachte] kocht (de rechtbank begrijpt weer: verdachte in deze zaak). Dit deed hij regelmatig, gemiddeld een halve gram per week voor € 20,- en op het moment van het verhoor al gedurende één jaar lang. De laatste keer dat hij wat kocht was rond 7 januari 2018. De deals vonden altijd plaats op vaste plekken in [woonplaats verdachte] . [5]
[naam 6] heeft op 21 januari 2018 verklaard – nadat hij geconfronteerd werd met bevindingen die zijn gedaan met betrekking tot de telefoon van verdachte – dat hij XTC en cocaïne kocht bij [verdachte] (de rechtbank begrijpt weer: verdachte in deze zaak). Verdachte was zijn vaste dealer. Elke twee weken kocht hij bij verdachte drie of vier pillen voor € 5,- per pil. In totaal heeft hij dit twintig tot dertig keer gedaan in de periode van januari 2017 tot en met 12 januari 2018. Ook heeft hij vijf keer cocaïne bij verdachte gekocht. Daar betaalde hij € 20,- voor per halve gram. De deals vonden vaak plaats op vaste plekken in [woonplaats verdachte] . [6]
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting geen verklaring willen afleggen. Gelet op voormelde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen. Daarbij wordt – in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen verklaard dat verdachte harddrugs heeft gedeald aan [naam 3] . Daarvan zal de rechtbank verdachte vrijspreken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
een ofmeer tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2017 tot
en met 12 januari 2018 te Epe opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en
/ofverstrekt (aan [naam 1] en
/ofaan [naam 2] en
/of aan [naam 3] en/ofaan [naam 4] en
/ofaan [naam 5]
en
/ofaan [naam 6] ) en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC), zijnde cocaïne en/of MDMA (XTC)
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte enkel een (forse) werkstraf en een gevangenisstraf op te leggen die voor het onvoorwaardelijk op te leggen deel gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte aan een beperkte kring en in niet al te hoge frequentie harddrugs heeft gedeald.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft ook gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 24 april 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 20 april 2018.
Verdachte heeft zich gedurende ruim een jaar schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs. Het is algemeen bekend dat harddrugs als cocaïne en XTC/MDMA, eenmaal in handen van gebruikers, gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door crimineel handelen bekostigen, waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend. Hiervoor is verdachte door zijn handelen een schakel in de keten en daarom medeverantwoordelijk voor de negatieve gevolgen.
In beginsel wordt voor dit soort feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Daarbij komt dat verdachte zich in 2016 nog schuldig heeft gemaakt aan het dealen en het aanwezig hebben van harddrugs. Om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig zou maken aan een dergelijk misdrijf, heeft verdachte toen een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. Dit heeft hem blijkbaar niet weerhouden van het doorgaan met het dealen in harddrugs. De rechtbank is dan ook van oordeel dat nu een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te volgen.
In deze zaak gaat het om vijf afnemers. Het dossier bevat echter aanwijzingen dat de afnemerskring van verdachte ruimer was dan dat. Zo verwisselde verdachte regelmatig zijn telefoonnummer en bracht hij tientallen mensen op de hoogte van zijn nieuwe nummer; een bekende werkwijze van drugsdealers. Om die reden gaat de rechtbank dan ook niet mee in het verzoek van de raadsman om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Gelet op al het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend is. De rechtbank zal verdachte daartoe veroordelen. De rechtbank heeft tijdens de terechtzitting uitvoerig geprobeerd om contact te maken met verdachte en hem te bewegen tot het geven van openheid van zaken, dit om ook een eventuele hulpvraag te kunnen beantwoorden. Ondanks dat van een dergelijke hulpvraag niet in concrete zin is gebleken, ziet de rechtbank wel aanleiding om aan verdachte als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering op te leggen. Hiertoe zal de rechtbank dan ook overgaan.
De tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis zal op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
3 (drie) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Stevens (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. R.G.J. Welbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels en L.H.M. van Keulen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2018.
mr. R.G.J. Welbergen en mr. A. Diebels zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] , p. 50-52.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 121-122.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , p. 129-130.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , p. 132-134.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 6] , p. 137-138.