ECLI:NL:RBGEL:2018:5713

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 december 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
05/022770.18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gevaarzettend rijgedrag met vrijspraak voor letsel door schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 51-jarige man uit Deventer. De verdachte werd beschuldigd van gevaarzettend rijgedrag op 17 juni 2017 te De Glind, waar hij met zijn personenauto in botsing kwam met een motorfiets. De officier van justitie eiste een veroordeling voor het primair tenlastegelegde feit, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank sprak de verdachte vrij van letsel door zijn schuld, maar achtte wel bewezen dat hij gevaarzettend verkeersgedrag had vertoond, wat in strijd was met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een geldboete op van €450,- en verving deze bij gebreke van betaling door 9 dagen hechtenis. De uitspraak is gedaan na een zitting op 10 december 2018, waar de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de benadeelde heeft gewogen, evenals het proces-verbaal van de Verkeersongevallen Analyse. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk onvoorzichtig had gereden, maar dat zijn handelen wel gevaar op de weg had veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/022770.18
Datum uitspraak : 24 december 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juni 2017 te De Glind in de gemeente Barneveld,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto),
daarmede rijdende over de weg, de Postweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden,
hierin bestaande dat hij, verdachte niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en/of
op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook/weggedeelte van die weg
(de Postweg) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een op die/dat rijstrook/weggedeelte van die weg rijdend ander voertuig (motorfiets) en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 17 juni 2017 te de Glind in de gemeente Barneveld,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting De Glind,
daarmede heeft gereden over de weg, de Postweg en in een in die weg (de Postweg) gelegen,
voor hem, verdachte naar links verlopende bocht, de binnenbocht heeft genomen en/of
in strijd met het gestelde in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en/of
op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook/weggedeelte van die weg
(de Postweg) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een op die/dat rijstrook/weggedeelte van die weg rijdend ander voertuig (motorfiets),
ten gevolge waarvan de bestuurder van dat andere voertuig(motorfiets) ten val is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heef gesteld dat verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken, nu sprake is van één verkeersfout en dat dit geen overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor van benadeelde [slachtoffer] , p. 16-17;
- het proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse, p. 4-26;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2018.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding al dan niet voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van vorengenoemd artikel. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het onderzoek van de Verkeersongevallen Analyse en uit verklaring van verdachte is gebleken dat verdachte door het kiezen van de “ideale lijn” op een bochtige weg, de Postweg in de gemeente Barneveld, met zijn personenauto in een bocht naar links de binnenbocht heeft genomen en daarmee op het verkeerde weggedeelte terecht is gekomen. Verdachte is vervolgens in botsing gekomen met de motorrijder [slachtoffer] , waardoor deze ten val is gekomen. Uit het onderzoek is niet gebleken dat verdachte tijdens het rijden afgeleid is geweest, te hard heeft gereden of dat sprake is geweest van een andere verkeersfout van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden het enkel rijden op het verkeerde weggedeelte naar zijn aard niet zodanig ernstig is dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid (artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994). De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van het primair tenlastegelegde feit en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht gelet op de verklaring van verdachte, de Verkeersongevallen Analyse en de verklaring van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gevaarzettend verkeersgedrag, als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, heeft veroorzaakt door in een bocht op de Postweg in De Glind de binnenbocht te nemen, waardoor hij op het verkeerde weggedeelte is gekomen en tegen de tegemoetkomende motorrijder, [slachtoffer] , is gebotst.

3.Bewezenverklaring

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte
primairis tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks17 juni 2017 te de Glind in de gemeente Barneveld,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting De Glind,
daarmede heeft gereden over de weg, de Postweg en in een in die weg (de Postweg) gelegen,
voor hem, verdachte naar links verlopende bocht, de binnenbocht heeft genomen en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en
/of
op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde
rijstrook/weggedeelte van die weg
(de Postweg) is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen meteen op
die/dat
rijstrook/weggedeelte van die weg rijdend ander voertuig (motorfiets),
ten gevolge waarvan de bestuurder van dat andere voertuig(motorfiets) ten val is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden,
door welke gedraging
(en)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Subsidiair:
“Overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994”

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, mocht de rechtbank een ontzegging overwegen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 15 november 2018.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gevaar zettend verkeersgedrag door op een bochtige weg de binnenbocht te nemen waardoor hij op het verkeerde weggedeelte is gekomen.
Daarbij is verdachte in botsing gekomen met een motorrijder, [slachtoffer] . De motorrijder is daarbij ernstig gewond geraakt en ondervindt daar nu nog de gevolgen van.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij veel last heeft gehad van het veroorzaken van dit ongeval. Hij heeft aangegeven dat hij niet inziet wat een op te leggen straf nog voor een lerend effect kan hebben op hem.
De rechtbank overweegt daartoe dat het opleggen van een straf niet alleen bedoeld is om verdachte te raken als persoon (
speciale preventie). Het opleggen van een straf heeft ook tot doel om genoegdoening aan de samenleving te bieden (
retributie) en potentiële overtreders van de wet af te schrikken (
generale preventie).
Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het subsidiair tenlastegelegde bewezen heeft verklaard, heeft de rechtbank voor de strafoplegging aansluiting gezocht bij wat doorgaans in Nederland wordt opgelegd in soortgelijke zaken voor artikel 5 van de Wegenverkeerswet, en zal verdachte daarom veroordelen tot betaling van een geldboete.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het
primairtenlastegelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 450,- (vierhonderdenvijftig euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen
hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Schuver (voorzitter),
mr. C. Kleinrensink en mr. D.S.M. Bak, rechters,
in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op
24 december 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017277832, gesloten op 14 januari 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.