ECLI:NL:RBGEL:2018:5703

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 december 2018
Publicatiedatum
31 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3374
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding varkenshouderij en ammoniakdepositie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 december 2018 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een varkenshouderij in de gemeente Aalten. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders op 26 april 2018, maar eisers, vertegenwoordigd door Stichting Natuur en Milieu Aalten, hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat er een motiveringsgebrek is met betrekking tot de ammoniak- en stikstofdepositie. De gemeenteraad had ten onrechte overwogen dat de emissie niet zou toenemen, terwijl het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' geschorst was vanwege onduidelijkheden over de stikstofdepositie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd en heeft deze vernietigd. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en bepaald dat het betaalde griffierecht vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/3374

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 december 2018

in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] ,

Stichting Natuur en Milieu Aalten,
allen te Aalten, eisers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 3], te Aalten, vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2018 (het bestreden besluit I) heeft het college aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van een varkenshouderij.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 21 september 2018, verzonden op 24 september 2018, (het bestreden besluit II) heeft het college naar aanleiding van het beroepschrift een wijzigingsbesluit genomen, en daarin ten opzichte van bestreden besluit I in de omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” voorschriften gewijzigd. Het beroep van eisers heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op dit besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. [naam 1] en [naam 2] zijn verschenen, evenals [naam 4] namens de Stichting Natuur en Milieu Aalten, allen bijgestaan door gemachtigde mr. V. Wösten. Namens het college zijn verschenen G.H. Scheffer, H.G.M. Witjes en R.L. Borkes. Derde-partij is verschenen, vergezeld door [naam 5] .

Overwegingen

1. Op 10 maart 2017 heeft de derde-partij een aanvraag ingediend voor het bouwen van een varkensstal op het perceel [adres] te [plaats] (hierna: het perceel). Deze stal voor 1500 vleesvarkens is voorzien aan de zuidzijde van de bestaande varkensstal. Voor de uitbreiding is door het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 22 maart 2016 een vergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, en op 7 april 2017 een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming.
2.1.
Het perceel is in het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2015” (vastgesteld op 19 april 2016) bestemd als “Agrarisch”, met onder meer de aanduidingen “bouwvlak” en “intensieve veehouderij”. De nieuw te bouwen stal ligt binnen het (aangepaste) bouwvlak.
Dit bestemmingsplan is door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) bij uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2529) geschorst voor wat betreft percelen met de aanduiding “intensieve veehouderij”, omdat onduidelijk was of voldoende was gewaarborgd dat de stikstofdepositie als gevolg van de in het bestemmingsplan geboden uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen niet toenam.
Op 21 maart 2017 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld, en daarin onder meer een aangepaste regeling opgenomen met betrekking tot stikstofdepositie.
2.2.
De Afdeling heeft op 10 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:52) een uitspraak gedaan over het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2015”. Deze uitspraak heeft echter geen betrekking op de plandelen met de aanduiding “intensieve veehouderij”.
Het bestemmingsplan is op dit punt nog steeds geschorst. Voorts staat vast dat het bouwplan ook in strijd is met het voorgaande bestemmingsplan “Buitengebied Aalten 2004”.
Het college heeft aangegeven dat om op korte termijn medewerking te kunnen verlenen aan het project in overleg met de initiatiefnemer is gekozen voor de voorliggende procedure.
2.3.
Het college heeft aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)), de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 3°, van de Wabo) en de activiteit “milieu” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 1o, Wabo).
De gemeenteraad heeft op 24 april 2018 een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) verleend op grond van artikel 2.27 van de Wabo en artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In de vvgb heeft de gemeenteraad de zienswijzen beoordeeld en overwogen dat de stal is gesitueerd binnen het bouwvlak, dat de omvang van de intensieve veehouderij kleiner is dan 1 hectare, dat het plan geen toename van ammoniakdepositie tot gevolg heeft en dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 7 april 2017 een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming heeft verleend.
In de vvgb wordt verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing. In de ruimtelijke onderbouwing is met betrekking tot “ammoniak” aangegeven dat een Natuurbeschermingswet-vergunning is verleend, en dat ten opzichte van deze vergunning door het gebruik van een biologische luchtwasser wordt voorzien in een reductie van ammoniak- en stikstofdepositie.
Vvgb
3.1.
Eisers betogen dat in de verklaring van geen bedenkingen ten onrechte wordt aangegeven dat de ammoniak- en stikstofdepositie niet toeneemt. Volgens eisers mag niet uit worden gegaan van de ammoniak- en stikstofdepositie die is toegestaan op grond van het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2015”, omdat dit bestemmingsplan is geschorst.
3.2.
Artikel 2.27 van de Wabo luidt als volgt:
“1. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. (…).
(…)
3. De verklaring kan slechts worden gegeven of geweigerd in het belang dat in de betrokken wet of algemene maatregel van bestuur is aangegeven.
(…).”
Artikel 6.5 van het Bor luidt als volgt:
“1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
2 De verklaring kan slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
(…).”
3.3.
Uit artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo en artikel 6.5, eerste lid, van het Bor volgt dat de voorliggende omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan niet wordt verleend, dan nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben. De inhoud van het besluit van de gemeenteraad wordt in het besluit omtrent de omgevingsvergunning verwerkt. De rechtmatigheid van het besluit omtrent de verklaring van geen bedenkingen wordt getoetst in het kader van het beroep tegen het besluit inzake de omgevingsvergunning.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:95).
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeenteraad ten onrechte overwogen dat de ammoniakemissie niet toeneemt. Zoals hiervoor is aangegeven is het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2015” geschorst door de Afdeling, juist vanwege ammoniak/stikstofdepositie. Dit bestemmingsplan kan daarom niet als referentie dienen. Dit betekent dat uit moet worden gegaan van een toename van de ammoniakemissie ten opzichte van de vergunde situatie, hetgeen een toename betekent van circa 3100 kg tot circa 4400 kg.
De gemeenteraad heeft ten onrechte niet gemotiveerd of zij deze toename in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening. Het voorgaande betekent dat ook de bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd.
De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep tegen bestreden besluiten I en II is gegrond, en de rechtbank zal deze besluiten vernietigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een tussenuitspraak te doen. Op voorhand staat niet vast of het motiveringsgebrek te repareren valt. Bovendien is voor het nemen van een nieuw besluit een (nieuwe) verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist. Het college dient aldus, in samenspraak met de gemeenteraad, een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat de beroepen gegrond zijn, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Daarnaast komen ook de reiskosten van € 66 voor vergoeding in aanmerking.
6. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I en II gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit I en II;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.A. Nijmeijer, voorzitter, mr. R.J. Jue en mr. drs. M.S.T. Belt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 31 december 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.