ECLI:NL:RBGEL:2018:5603

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
05-208143-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en smaad met oplegging van werkstraf en vrijheidsbeperkende maatregel

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en smaad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende meerdere periodes stelselmatig contact heeft gezocht met het slachtoffer, ondanks dat deze herhaaldelijk had aangegeven geen contact te willen. De verdachte heeft onder andere veelvuldig sms-berichten en e-mails gestuurd, en zich in de nabijheid van de woning van het slachtoffer opgehouden. Dit gedrag leidde tot een gevoel van onveiligheid bij het slachtoffer. De rechtbank legde een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur op, alsook een vrijheidsbeperkende maatregel van drie jaar, die een contactverbod en een locatieverbod rondom de woning van het slachtoffer inhoudt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook zich schuldig had gemaakt aan smaad door negatieve berichten over het slachtoffer en haar bedrijf te plaatsen op een openbare Facebookpagina. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, maar hield rekening met haar psychische problematiek, wat leidde tot een lagere strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-208143-17
Datum uitspraak : 18 december 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats 1] .
raadsman mr. C.D.A.J. Majoie, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 14 november 2016 en/of op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 23
februari 2017 tot en met 23 augustus 2017 en/of op een of meerdere tijdstippen in de periode van 8 januari 2018 tot en met 17 januari 2018 te Arnhem, althans in Nederland, (telkens)
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te
doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen door
- die [slachtoffer] veelvuldig sms-berichten en/of Whats App berichten en/of e-mails te sturen en/of
- die [slachtoffer] veelvuldig (al dan niet anoniem) te bellen en/of
- zich op te houden voor en/of in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] en/of (met de hond) voor de woning van die [slachtoffer] langs te lopen en/of voor de woning van die [slachtoffer]
stil te blijven staan en/of
- meerdere malen door de straat waar die [slachtoffer] woont te rijden en/of
- brieven (met beledigende en/of lasterlijke inhoud) te verspreiden in de straat waar die [slachtoffer] woonachtig is en/of in de omgeving van die [slachtoffer] ;
2.
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 7 december 2017 te Arnhem, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door een of meer berichten op een (openbare) Facebookpagina, te weten [naam 1] , te plaatsen over die [slachtoffer] en/of diens bedrijf [naam 2] met onder meer de woorden/tekst: "Kijk uit voor [naam 2] voor vragen pb me" en/of "Geloof me die vrouw gaat je niet helpen echt niet geld geld geld je had al lang gwn huisje kunnen krijgen van der alles heeft een reden wat er gebeurd bij [naam 2] " en/of "Je weet echt niks en zich doet zich zo anders voor bij iedereen merk het ze faket en is goed in liegen en verschillende gezichten op te hangen" en/of "Ze heeft me genaaid" en/of "Ik stuur je bewijzen woon nu ook op mezeld ze heeft me op straar gegooid", althans woorden/tekst van gelijke dreigende aard en/of strekking.

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het onder feit 2 tenlastegelegde, omdat een door [slachtoffer] ondertekende klacht ontbreekt en dit wel vereist is voor vervolging inzake smaad.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer] in haar verhoor duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij strafvervolging van verdachte wenste en dat het ontbreken van een ondertekende klacht daarmee is geheeld.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. De rechtbank overweegt dat voor vervolging wegens smaad in beginsel een klacht vereist is. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat het ontbreken van een dergelijke klacht geheeld kan worden indien de aangever op andere wijze duidelijk de wens tot strafvervolging kenbaar heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] in haar verhoor heeft verklaard dat zij wenst dat het feit dat verdachte haar zwart maakt op Facebook meegenomen zal worden in de rechtszaak. De rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat [slachtoffer] strafvervolging van verdachte wenste en dat het ontbreken van een ondertekende klacht daarom niet moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In november 2011 is verdachte na een opname in een psychiatrisch ziekenhuis in Wolfheze cliënt geworden van [slachtoffer] , directeur van zorginstelling [naam 2] in [woonplaats 2] . [2] [slachtoffer] heeft sinds dat moment intensief contact gehad met verdachte. [3] Dit contact ontwikkelde zich echter zodanig problematisch dat vanuit [naam 2] besloten werd om de zorg per 1 juli 2016 te beëindigen. [4] Tussen 23 februari 2017 en 23 augustus 2017 heeft verdachte vele e-mails gestuurd naar [slachtoffer] . Verdachte heeft in deze periode ook veelvuldig haar hond uitgelaten in de directe omgeving van het huis van [slachtoffer] . Daarbij liep zij langs het huis van [slachtoffer] , stond zij voor dit huis stil en heeft ze met haar auto door deze straat gereden. [5] Op 29 augustus 2017 is aan verdachte een gedragsaanwijzing inhoudende een contact- en locatieverbod met [slachtoffer] uitgereikt voor de duur van 90 dagen. [6] In de periode tussen 8 januari 2018 en 17 januari 2018 heeft verdachte wederom regelmatig haar hond uitgelaten in de directe omgeving van het huis van [slachtoffer] , en is zij hierbij telkens langs het huis van [slachtoffer] gelopen. [7]
Aangeefster [slachtoffer] heeft klacht gedaan van belaging. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat het contact van beide kanten kwam, en [slachtoffer] regelmatig op de berichten van verdachte reageerde. Ook heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van de periode 1 juli 2016 t/m 14 november 2016 te komen, omdat de sms-berichten en telefoontjes blijkens het onderzoek naar de mobiele telefoon van verdachte vooraf aan die periode zijn gestuurd, en [slachtoffer] op dat moment nog de behandelaar van verdachte was.
Beoordeling door de rechtbank
Tenlastegelegde periode
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of bewezen kan worden dat verdachte ook in de periode van 1 juli 2016 t/m 14 november 2016 veelvuldig contact met aangeefster heeft gezocht. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij ook in deze periode vele sms-berichten en e-mailberichten van verdachte heeft ontvangen en meermalen door verdachte is gebeld. [9] Dit wordt bevestigd door onderzoek naar de telefoon van verdachte, waaruit volgt dat verdachte in deze periode in ieder geval 27 e-mails en zes sms-berichten heeft verstuurd naar [slachtoffer] . [10] Ook heeft zij [slachtoffer] op 6 augustus 2016 negen keer gebeld. [11] De rechtbank is van oordeel dat met het oog hierop bewezen kan worden dat verdachte ook in de periode van 1 juli 2016 t/m 14 november 2016 op meerdere momenten contact met [slachtoffer] heeft gezocht.
Gedragingen
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het na het vijfde gedachtestreepje ten laste gelegde, het verspreiden van een brief met lasterlijke inhoud in de straat van [slachtoffer] , heeft begaan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat deze brief is verspreid door haar ex-vriend. De rechtbank overweegt dat dit wordt bevestigd door de verklaring van aangeefster en door de camerabeelden. Dat verdachte daarvoor intellectueel dader, uitlokker of medepleger zou zijn geweest blijkt uit geen van de bewijsmiddelen
De rechtbank acht het in de overige gedachtestreepjes ten laste gelegde wel bewezen; dit is ook niet betwist door verdachte.
Belaging
Verdachte heeft gedurende meerdere, lange perioden op stelselmatige en intensieve wijze geprobeerd in contact te komen met [slachtoffer] . Zij heeft niet alleen vele e-mails en sms-berichten verstuurd, maar heeft ook, soms dagelijks, in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer] haar hond uitgelaten. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen wederrechtelijk zijn. Aangeefster heeft immers op meerdere manieren – onder andere door het doen van aangifte – te kennen gegeven dat ze geen contact wilde met verdachte. De politie heeft vanaf oktober 2016 meermalen met verdachte gesproken met het verzoek te stoppen contact te zoeken met [slachtoffer] en is op 14 november 2014 een belagingsbrief aan verdachte uitgereikt. [12] Uiteindelijk is op 29 augustus 2017 een gedragsaanwijzing inhoudende een contact- en locatieverbod met [slachtoffer] uitgereikt aan verdachte. Ondanks al deze duidelijke signalen is verdachte op verschillende wijzen contact blijven zoeken met [slachtoffer] . Zij heeft daarmee opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, die daarvan niet gediend was. Dat was voor verdachte dus ook kenbaar. Verdachte heeft over het feit dat zij haar hond uitliet in de straat van [slachtoffer] verklaard dat zij geen andere keuze had dan dit op deze plaats te doen, en ze dit niet deed om [slachtoffer] lastig te vallen. Hieromtrent overweegt de rechtbank dat de politie heeft gezien dat verdachte op 19 juli 2017 de hond in de straat van [slachtoffer] uitliet waarbij ze telkens de groenstrook volgde, maar bij het huis van [slachtoffer] de straat overstak, en na dit huis de straat weer terug overstak. [13] Daarnaast heeft verdachte soms haar auto geparkeerd in de straat van [slachtoffer] om hier vervolgens de hond uit te laten. [14] Hierdoor heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte telkens bewust langs het huis van [slachtoffer] is gelopen om hiermee inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de berichten stuurde en langs de woning van [slachtoffer] liep met het oogmerk om aangeefster te dwingen in contact te treden met verdachte en met het oogmerk aangeefster vrees aan te jagen. De rechtbank vindt hiervoor grond in het feit dat verdachte in meerdere e-mails en sms-berichten schrijft dat aangeefster moet reageren en dat verdachte haar anders op zal komen zoeken. [15] Ook laat verdachte zich in berichten bedreigend uit in de richting van aangeefster en haar bedrijf. [16] In andere berichten vraagt verdachte niet letterlijk om een reactie of uit zij geen letterlijke bedreigingen. De rechtbank is echter van oordeel dat de frequentie en de inhoud van deze berichten [17] van een zodanige aard zijn dat het evident is dat verdachte een reactie van aangeefster probeerde uit te lokken en haar vrees probeerde aan te jagen.
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 7 december 2018 meerdere berichten geplaatst over [slachtoffer] en haar bedrijf [naam 2] op de Facebookpagina [naam 1] . Het betreft onder andere deze berichten:
- " "Kijk uit voor [naam 2] voor vragen pb me"; [18]
- " "Geloof me die vrouw gaat je niet helpen echt niet geld geld geld je had al lang gwn huisje kunnen krijgen van der alles heeft een reden wat er gebeurd bij [naam 2] "; [19]
- " "Je weet echt niks en zich doet zich zo anders voor bij iedereen merk het ze faket en is goed in liegen en verschillende gezichten op te hangen"; [20]
- " "Ze heeft me genaaid"; [21]
- " "Ik stuur je bewijzen woon nu ook op mezeld ze heeft me op straar gegooid". [22]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet wist dat [naam 1] een openbare Facebookpagina was en dat andere mensen haar berichten ook konden lezen. De verdediging heeft verder nog aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het aanranden van de eer of goede naam van [slachtoffer] .
Beoordeling door de rechtbank
Kennelijke doel van ruchtbaarheid geven aan de berichten
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte met het plaatsen van deze berichten het kennelijke doel had daaraan ruchtbaarheid te geven. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende. Uit de algemeen toegankelijke website Facebook blijkt dat de pagina [naam 1] ruim 77.000 leden heeft en iedereen met een profiel op Facebook een verzoek kan indienen om lid te worden. De rechtbank overweegt dat de berichten op deze pagina door een zeer grote, tamelijk willekeurig samengestelde groep van mensen gelezen kunnen worden. Verdachte moet hiervan op de hoogte zijn geweest, nu zij bekend was met deze Facebookpagina. [23] De rechtbank acht het verweer dat verdachte niet wist dat anderen haar berichten konden lezen dan ook niet geloofwaardig. Uit de screenshots van de Facebookpagina blijkt ook dat er meerdere mensen deelnemen aan het gesprek waar verdachte berichten in plaatst. [24] De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte met het plaatsen van berichten op deze pagina het kennelijke doel heeft gehad daaraan ruchtbaarheid te geven.
Opzet op aanranding van eer of goede naam
De rechtbank moet tevens de vraag beantwoorden of verdachte met het plaatsen van deze berichten opzet had op het aanranden van de eer of goede naam van [slachtoffer] of haar bedrijf [naam 2] door tenlastelegging van een bepaald feit. De rechtbank overweegt dat de geplaatste berichten ondubbelzinnig inhouden dat [slachtoffer] en haar bedrijf onbetrouwbaar zijn en met verkeerde motieven en handelswijzen hun werk uitvoeren. De rechtbank is van oordeel dat het plaatsen van dergelijke berichten niet anders geïnterpreteerd kan worden dan dat verdachte opzet had op het aanranden van de eer en goede naam van [slachtoffer] en haar bedrijf.
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaad.

4.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
een ofmeerdere tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 juli 2016 tot en met 14 november 2016 en
/ofop
een ofmeerdere tijdstippen in
of omstreeksde periode van 23
februari 2017 tot en met 23 augustus 2017 en
/ofop
een ofmeerdere tijdstippen in de periode van 8 januari 2018 tot en met 17 januari 2018 te Arnhem
, althans in Nederland, (telkens
)
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te
doen
, niet te doen, te duldenen
/ofvrees aan te jagen door
- die [slachtoffer] veelvuldig sms-berichten en
/of WhatsApp berichten en/ofe-mails te sturen en
/of
- die [slachtoffer] veelvuldig
(al dan niet anoniem)te bellen en
/of
- zich op te houden voor en
/ofin de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] en
/of(met de hond) voor de woning van die [slachtoffer] langs te lopen en
/ofvoor de woning van die [slachtoffer]
stil te blijven staan en
/of
- meerdere malen door de straat waar die [slachtoffer] woont te rijden
en/of
- brieven (met beledigende en/of lasterlijke inhoud) te verspreiden in de straat waar die [slachtoffer] woonachtig is en/of in de omgeving van die [slachtoffer];
2.
zij op
een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met7 december 2017
te Arnhem, althans in Nederland, (telkens
)opzettelijk de eer en
/ofde goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door
een ofmeer berichten op een
(openbare
)Facebookpagina, te weten [naam 1] , te plaatsen over die [slachtoffer] en
/ofdiens bedrijf [naam 2] met onder meer de woorden
/tekst: "Kijk uit voor [naam 2] voor vragen pb me" en
/of"Geloof me die vrouw gaat je niet helpen echt niet geld geld geld je had al lang gwn huisje kunnen krijgen van der alles heeft een reden wat er gebeurd bij [naam 2] " en
/of"Je weet echt niks en zich doet zich zo anders voor bij iedereen merk het ze faket en is goed in liegen en verschillende gezichten op te hangen" en
/of"Ze heeft me genaaid" en
/of"Ik stuur je bewijzen woon nu ook op mezeld ze heeft me op straar gegooid"
, althans woorden/tekst van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Belaging
Ten aanzien van feit 2:
Smaad

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht voor de duur van vijf jaar een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod rondom de woning van aangeefster, waarbij voor elke overtreding de vervangende hechtenis dient te worden bepaald op 14 dagen. De officier van justitie heeft verzocht deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging een groot gewicht toe te kennen aan de psychische problematiek van verdachte. Gelet op deze problematiek heeft de verdediging verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf van ten hoogste 40 uur op te leggen. De verdediging heeft geen bezwaar tegen de door de officier van justitie geëiste vrijheidsbeperkende maatregel, maar heeft wel verzocht de duur van deze maatregel te beperken tot twee jaar en voorts de vervangende hechtenis te beperken tot één dag.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de omstandigheden van de verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 5 november 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 12 juli 2018;
- een verslag van een trajectconsult bij het NIFP, gedateerd 21 maart 2018.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer] . Verdachte heeft gedurende drie perioden veelvuldig contact gezocht met [slachtoffer] door haar vele e-mails en sms-berichten te sturen. Ook liet zij haar hond uit in de directe nabijheid van het huis van [slachtoffer] en belde zij haar soms meerdere malen op één dag. Verdachte wist dat [slachtoffer] geen contact met haar wenste en dat zij er last van had dat verdachte zich zo vaak in de omgeving van haar huis bevond. Met haar gedragingen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en haar gezinsleden en is zij voorbij gegaan aan hun gevoelens van angst en onveiligheid. Daarnaast heeft verdachte op een voor veel mensen toegankelijke pagina op Facebook de eer en goede naam van [slachtoffer] en haar bedrijf aangetast door negatieve berichten te plaatsen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank overweegt dat gebleken is dat verdachte kampt met chronische posttraumatische stressklachten en een paniekstoornis. Verdachte was voor deze klachten ook in behandeling bij het bedrijf van [slachtoffer] . De rechtbank heeft de overtuiging dat dit ziektebeeld in grote mate heeft bijgedragen aan de gedragingen van verdachte, en oordeelt dan ook dat het ten laste gelegde haar verminderd kan worden toegerekend. Ook houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee dat zij niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Bij de keuze voor de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank zich veel minder laten leiden door de behoefte te bestraffen, dan door de behoefte haar een sterke impuls te geven van haar overlast gevende en dreigend gedrag af te zien.
De rechtbank overweegt dat het van het grootste belang is dat verdachte op geen enkele manier meer in contact treedt met [slachtoffer] of haar gezinsleden. Nu de behandelrelatie tussen verdachte en [slachtoffer] is beëindigd en verdachte is verhuisd, bestaat daarvoor naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanleiding meer. De rechtbank zal daarom aan verdachte bij wijze van vrijheidsbeperkende maatregel een contact- en locatieverbod voor de duur van drie jaar opleggen. De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten maken een forse vervangende hechtenis bij deze maatregel passend. Deze maatregel zal de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw contact met [slachtoffer] zal opnemen en zich hierbij belastend zal gedragen jegens haar en misschien zelfs opnieuw een strafbaar feit zal plegen. De rechtbank overweegt daarbij in het bijzonder dat ter terechtzitting is gebleken dat verdachte ook zeer recent nog contact met [slachtoffer] heeft gezocht.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uur opleggen. De rechtbank overweegt dat de combinatie van een vrijheidsbeperkende maatregel en een voorwaardelijke werkstraf voor verdachte een duidelijk signaal is dat zij zich moet onthouden van hinderlijk gedrag in de richting van [slachtoffer] en haar gezin. Als verdachte daar niet toe in staat blijkt te zijn, zal zij de consequenties van haar gedrag ervaren door het moeten voltooien van de vervangende hechtenis en de werkstraf.
8a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde. Door de benadeelde partij wordt een bedrag gevorderd van € 2.710,-, waarvan € 1.500,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor zover het de immateriële schade betreft. Voor wat betreft de materiële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft verzocht tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade gematigd moet worden tot het liquidatietarief voor kleine vorderingen in civiele zaken. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging verzocht het bedrag te matigen tot maximaal 50 euro, omdat er sprake was van een hulpverleningsrelatie tussen verdachte en de benadeelde partij.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij € 1.210,- heeft besteed aan juridische bijstand voor het indienen van haar vordering. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft verklaard dat het hier een vooraf vastgesteld tarief betreft. De rechtbank is van oordeel dat de daadwerkelijk gemaakte kosten voor juridische bijstand hiermee onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank zal de materiële schade begroten aan de hand van het liquidatietarief van één punt voor juridische bijstand in procedures over vorderingen tot € 10.000,-. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 461,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat.
De benadeelde partij heeft door het bewezenverklaarde feit vervelende psychische gevolgen ondervonden. Zij ervaart door de herhaaldelijke inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer een gevoel van onveiligheid en is bang om verdachte tegen te komen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade – die het slachtoffer door toedoen van verdachte heeft geleden – een bedrag van € 250,- worden toegekend. Dat dit bedrag een stuk lager ligt dan het gevorderde bedrag, komt onder meer doordat de rechtbank van oordeel is dat er bij de benadeelde partij voor een deel sprake is geweest van eigen schuld. Benadeelde partij had als professionele hulpverlener na een lange periode van zeer intensief begeleiden en de als gevolg daarvan ontstane vertrouwensrelatie, bij de beëindiging daarvan mogelijk meer rekening kunnen en moeten houden met de bijzondere problematiek van verdachte. De benadeelde partij zal in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente
De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente vast op 9 maart 2017, nu er niet één pleegdatum valt aan te wijzen en 9 maart 2017 in het midden van de bewezenverklaarde periode valt.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 261 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 4, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 5;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 een
werkstrafgedurende
40 (veertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
 bepaalt, dat deze werkstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
o dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt, bij wijze van vrijheidsbeperkende
maatregel,dat verdachte gedurende een periode van
drie jaren:
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren: [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] , wonend aan de [adres 2] , [woonplaats 4] );
zich gedurende een periode van
drie jarenniet zal bevinden binnen een straal van 500 meter rond het woonadres van deze [slachtoffer] ;
 beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
14 (veertien) dagenvoor
iedere keerdat niet aan deze maatregel wordt voldaan. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat deze maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen
€ 711,00 (zevenhonderd en elf euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil;
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen
€ 711,00 (zevenhonderd en elf euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Linschoten (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. B.F.M. Klappe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen en A.W. Elbersen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 december 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016551254, gesloten op 6 september 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld. Het aanvullend procesdossier over de belaging zal worden aangeduid als ‘Aanvullend procesdossier belaging’ en het aanvullend procesdossier over de smaad als ‘Aanvullend procesdossier smaad’.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 30.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 30-31; Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 december 2018.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 31-32.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46; Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 december 2018.
6.Gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast 29 augustus 2017, p. 1; Aanvullend procesdossier belaging: Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 14.
7.Aanvullend procesdossier belaging: Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 17 januari 2018; Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 december 2018.
8.Proces-verbaal van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, p. 36.
9.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , p. 32-34a.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81-98; Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 december 2018.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 99.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 44-45.
13.Proces-verbaal van bevindingen p.45.
14.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 december 2018.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81, 82, 85, 86, 90, 98 en 99.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 84, 94 en 99.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 53-73.
18.Aanvullend procesdossier smaad: Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 6.
19.Aanvullend procesdossier smaad: Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 6
20.Aanvullend procesdossier smaad: Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 7.
21.Aanvullend procesdossier smaad: Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 7.
22.Aanvullend procesdossier smaad: Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 8.
23.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 december 2018.
24.Aanvullend procesdossier smaad: Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 3-9.