In deze zaak heeft eiser, wonende te [A], een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de directeur van het Pieter Baan Centrum (PBC) op 4 februari 2018, op basis van artikel 49 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Dit verzoek werd op 13 maart 2018 afgewezen en het bezwaar daartegen werd op 17 mei 2018 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 10 december 2018 ter zitting is behandeld. De rechtbank heeft beoordeeld of eiser vrijgesteld was van griffierecht en heeft geoordeeld dat dit het geval was, aangezien eiser in de betreffende periode gedetineerd was en geen inkomen had.
De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de directeur van het PBC vertrouwelijke persoonsgegevens van eiser zonder zijn toestemming heeft verstrekt aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Dit werd als een schending van artikel 8 van de Wbp beschouwd. Eiser heeft schade geleden door deze schending van zijn privacy en heeft aanspraak gemaakt op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op een schadevergoeding van € 300, omdat de vertrouwelijke gegevens bij een beperkte groep professionals waren terechtgekomen, die onderworpen waren aan een geheimhoudingsplicht.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat verweerder aan eiser een schadevergoeding moet betalen. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 20,40. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 december 2018.