ECLI:NL:RBGEL:2018:5527

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
NL18.5220
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en integriteitsonderzoek naar commissielid van gemeenteraadsfractie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de Gemeente Bronckhorst. [eiser], een commissielid van de gemeenteraad, vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de Gemeente onrechtmatig had gehandeld bij het instellen van een integriteitsonderzoek naar zijn handelen. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet onrechtmatig had gehandeld bij het besluit om het onderzoek in te stellen, maar dat zij wel onrechtmatig had gehandeld in de wijze waarop zij met de uitkomsten van het onderzoek was omgegaan. De rechtbank stelde vast dat [eiser] onvoldoende gelegenheid had gekregen om het rapport van de onderzoeker te bestuderen en daarop te reageren voordat het rapport aan het presidium en de gemeenteraad werd voorgelegd. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de Gemeente het rapport actief openbaar had gemaakt, in strijd met haar toezegging, en dat dit de publieke opinie op een eenzijdige manier had beïnvloed. De rechtbank kende [eiser] een schadevergoeding toe van € 4.831,53 voor de kosten die hij had gemaakt in verband met het onderzoek, en veroordeelde de Gemeente in de proceskosten.

Uitspraak

VOORBLAD
Rechtbank Gelderland
Zaaknummer: NL18.5220
[eiser] tegen Gemeente Bronckhorst
Vonnis van 19 december 2018
vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer: NL18.5220
Vonnis van 19 december 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. M. Stokdijk te Arnhem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BRONCKHORST,
zetelend te Hengelo (Gld.),
verweerster, hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat mr. E.C. Pietermaat te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding
- het verweerschrift
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 9 oktober 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is inwoner van de Gemeente. Hij woont aan de [adres] te [woonplaats 1] .
2.2.
Bij besluit van 21 mei 2014 is [eiser] benoemd tot commissielid, niet zijnde raadslid binnen de fractie van Gemeentebelangen Bronckhorst (hierna ook: GBB).
2.3.
Van 25 oktober tot 5 december 2016 heeft de Gemeente het ontwerpbestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst ter inzage gelegd.
2.4.
Als ingekomen stukken voor de raadsvergadering van 15 december 2016 zijn onder meer zienswijzen op dit ontwerpbestemmingsplan geagendeerd. [eiser] heeft als commissielid deze zienswijzen gerubriceerd en besproken in een fractievergadering.
2.5.
Een van de zienswijzen was ingediend door de familie [familie] (hierna: [familie] ), ook woonachtig aan de [adres] . Zij exploiteert daar een autohandel.
2.6.
[eiser] heeft in 2008 de Gemeente verzocht om te onderzoeken of door [familie] werd gehandeld in overeenstemming met het bestemmingsplan. De Gemeente is toen tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval was en is een handhavingstraject gestart. Het handhavingstraject heeft uiteindelijk geleid tot bestuursdwang met een daarop volgend langdurig juridisch conflict tussen de Gemeente en [familie] , dat in 2015 is beëindigd.
[familie] en [eiser] leven in onmin met elkaar en bij tijd en wijle zijn en waren de verhoudingen gespannen.
2.7.
In de door [familie] ingediende zienswijze van 29 november 2016 staat onder meer:
“(…) Naar aanleiding van de afspraak m.b.t. het inzien van de voorbereidende bestemmingsplan d.d. 15-11-2016, werd er aangeraden door de heer [ambtenaar 2] en de heer [ambtenaar 1] om een voorstel te schrijven m.b.t. bepaalde zaken die er verandert zouden kunnen worden. (…)
We zijn tot de conclusie gekomen dat er iets nog niet correct is aan dit bestemmingsplan en dat we een aantal dingen graag veranderd willen zien worden. Deze dingen zijn ook al aangegeven in het gesprek met de heer [ambtenaar 2] en de heer [ambtenaar 1] , vandaar dat er werd aangeraden om een voorstel te schrijven. Op 23-11-2016 is de heer [ambtenaar 1] bij ons in Vierakker geweest, om het hier nogmaals over te hebben en zodat wij het deels alvast konden uitleggen. (…)
Er werd in het gesprek met de heer [ambtenaar 2] en de heer [ambtenaar 1] , aangegeven dat er al een stukje bij de bedrijfbestemming is ingekleurd. Dit klopt alleen niet, (…)”
[ambtenaar 2] en [ambtenaar 1] zijn werkzaam bij de afdeling Ruimtelijke Ordening van de Gemeente.
2.8.
Op 12 januari 2017 heeft [eiser] in de wandelgangen de burgemeester van de Gemeente (hierna: de burgemeester) aangesproken over het feit dat ambtenaren van de Gemeente [familie] kennelijk behulpzaam zijn geweest bij het opstellen van haar zienswijze.
2.9.
[eiser] heeft over deze kwestie een gesprek met de burgemeester aangevraagd. Dit gesprek heeft op 25 januari 2017 plaatsgevonden. De bij het gesprek aanwezige griffier [griffier 1] (hierna: [griffier 1] ) heeft van dit gesprek een verslag gemaakt. Dit verslag is aan [eiser] toegezonden en hij heeft daarop correcties aangebracht.
2.10.
Op 29 maart 2017 heeft op verzoek van de burgemeester opnieuw een gesprek met [eiser] plaatsgevonden. Daarbij was ook de heer [fractievoorzitter] (hierna: [fractievoorzitter] ), fractievoorzitter van de GBB-fractie, aanwezig. Ook van dit gesprek is een verslag gemaakt en aan [eiser] toegezonden. [eiser] heeft hierop per e-mail van 14 april 2017 enkele correcties aangebracht.
2.11.
Bij brief van 4 april 2017 (met een afschrift aan [eiser] ) heeft [fractievoorzitter] de burgemeester bericht dat hij in overleg met de fractie heeft besloten het beëdigd commissielidmaatschap van [eiser] en zijn lidmaatschap van de GBB-fractie met onmiddellijke ingang tijdelijk stop te zetten, totdat een onafhankelijk en inhoudelijk onderzoek duidelijkheid geeft. [fractievoorzitter] schrijft verder aan de burgemeester dat dit haar de gelegenheid geeft een onafhankelijk en inhoudelijk onderzoek in te stellen over deze aangelegenheid en [eiser] de gelegenheid geeft hierin zijn verweer te doen als privé-persoon. [fractievoorzitter] besluit de brief met:
“(…) Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek zal ik in overleg met de fractie verder oordelen welke
maatregelen al dan niet genomen dienen te worden.
Aangezien hier sprake is van een kwestie, die zowel schade naar individu en/of organisatie kan
aanbrengen, ga ik ervan uit dat hier sprake is van vertrouwelijkheid. Dit betekent mijns inziens dat
deze aangelegenheid alleen zal/kan worden besproken met de personen, die deze kwestie aangaan.
In afwachting op uw antwoord, dan wel de resultaten van het onafhankelijk onderzoek, verblijf ik. (…)”
2.12.
Bij brief van 23 mei 2017 heeft de burgemeester aan [eiser] geschreven:
“(…) Via deze brief wil ik u informeren dat ik, na overleg met het presidium, heb besloten om een onafhankelijk feitenonderzoek te laten doen naar uw handelen.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door prof dr. [onderzoeker] en wordt ambtelijk ondersteund door de griffier mw. [griffier 1] .
De probleemstelling luidt:
Heeft de heer [eiser] als commissielid in het gebruik van gemeentelijke informatie in relatie tot het verzoek tot bestemmingsplanwijziging van dhr. [familie] integer gehandeld?
Het is mogelijk dat u en andere getuigen worden gehoord in dit onderzoek. Daarnaast wil ik u melden dat als andere feiten en omstandigheden bekend worden, die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de omvang, aard en ernst van de integriteitsbreuk, het onderzoek zich kan uitstrekken tot die feiten en omstandigheden.
Het onderzoeksrapport wordt na afronding van het onderzoek aan u en de burgemeester aangeboden. De burgemeester biedt vervolgens het rapport aan het presidium aan. Het presidium oordeelt vervolgens of het rapport in een (besloten) raadsvergadering behandeld wordt. (…)”
2.13.
Bij brief van 31 mei 2017 aan de burgemeester is namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen de ambtelijke ondersteuning van professor [onderzoeker] (hierna: [onderzoeker] ) door [griffier 1] . De burgemeester heeft bij brief van 7 juni 2017 bericht dat zij kennis heeft genomen van dit standpunt.
2.14.
[onderzoeker] is op 24 mei 2017 met zijn onderzoek begonnen. Op 15 juni 2017 heeft [griffier 1] de hoofdstukken 1 tot en met 3 van het conceptrapport aan [eiser] toegezonden als voorbereiding op een op 23 juni 2017 gepland gesprek tussen [eiser] en [onderzoeker] . In reactie daarop is van de zijde van [eiser] bij e-mail van 16 juni 2017 aan [griffier 1] meegedeeld dat [eiser] bedenkingen heeft bij het feit dat zij als ambtelijk ondersteuner bij het onderzoek betrokken is, welke bedenkingen voortvloeien uit haar betrokkenheid en specifieke rol in de gesprekken die aanleiding hebben gegeven tot het onderzoek.
2.15.
Op 23 juni 2017 heeft het gesprek tussen [eiser] en [onderzoeker] plaatsgevonden. [griffier 1] was daarbij als griffier aanwezig. Van dit gesprek is een woordelijk verslag gemaakt en dit verslag is op 4 juli 2017 aan [eiser] toegezonden. Naar aanleiding van het verzoek van [onderzoeker] om aanvullende informatie en stukken heeft [eiser] hem een memo gestuurd.
2.16.
Het onderzoek door [onderzoeker] heeft geresulteerd in een rapport met de titel: “Wie dicht bij het vuur zit” over “Het handelen van commissielid [eiser] van de gemeenteraad van Bronckhorst en de rol van de gemeente” (hierna: het rapport). [onderzoeker] heeft het rapport, gedateerd juli 2017, op 23 augustus 2017 aan de Gemeente toegezonden.
In het hoofdstuk “Beoordeling” schrijft [onderzoeker] :
“(…) De conclusie kan niet anders zijn dan dat de heer [eiser] - toen nog - vertrouwelijke
informatie ten eigen bate heeft aangewend. Daarmee beoogde hij kennelijk, of daarmee wekte hij in ieder geval de schijn van, de invulling van het nieuwe bestemmingsplan voor eigen belang(en) te willen beïnvloeden.
Hij heeft persoonlijke of privébelangen - dat wil zeggen ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan behoort te vervullen - gemengd met het algemeen belang dat het bestuursorgaan gehouden is te behartigen.
Dat hij de zienswijze voor privédoeleinden gebruikte, staat ook in het verslag van het gesprek dat hij op 25 januari 2017 met de burgemeester had en dit feit toen erkende. De heer [eiser] heeft in zijn mail van 28 februari 2017 tegenover de raadsgriffier dat verslag als juist erkend.
Bij de conclusie in dat gespreksverslag maakte de heer [eiser] overigens later nog een opmerking. Hij wenste in het verslag daarvan opgenomen te zien dat hij met zijn handelwijze ‘mogelijk’ de integriteit van de raad geschonden zou kunnen hebben.
Tenslotte wenden we de blik naar de gedragscode van de gemeenteraad van Bronckhorst. De gedragscode schrijft voor dat het handelen van een politiek ambtsdrager gekenmerkt wordt door onpartijdigheid, ‘dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden’.
Door informatie uit de zienswijze te gebruiken heeft de heer [eiser] op ongeoorloofde wijze inbreuk op het bestuursbelang gemaakt. Gezien de politieke positie van de heer [eiser] kan hierdoor gemakkelijk de idee postvatten, dat in deze casus het belang van de privépersoon de heer [eiser] hand in hand ging met zijn ambt als politicus.”
2.17.
Per e-mail van 18 augustus 2017 is [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 24 augustus 2017 om 17.00 uur met de burgemeester over het rapport, waarvan hij voorafgaande aan dit gesprek van 16.00 uur tot 17.00 uur kennis kan nemen.
In reactie hierop is diezelfde dag namens [eiser] erop gewezen dat volgens het stappenplan het rapport gelijktijdig wordt aangeboden aan het presidium en aan [eiser] en dat dat iets anders is dan de gelegenheid geven tot het inzien van het rapport. Meegedeeld wordt dat [eiser] het rapport zorgvuldig wil bestuderen en kunnen bespreken met zijn advocate alvorens er een eventueel gesprek plaatsvindt. Verzocht wordt het rapport aan de advocate van [eiser] toe te zenden en gelijktijdig aan het presidium aan te bieden.
2.18.
Bij e-mail van 21 augustus 2017 is op deze laatste e-mail geantwoord dat [eiser] het rapport gelijk met het presidium ontvangt en dat de burgemeester [eiser] de mogelijkheid wil geven daaraan voorafgaand het rapport in te zien en een gesprek met haar te hebben, zodat zij zijn eerste reactie met hem kan bespreken. Daarna zal het rapport aan [eiser] en het presidium worden aangeboden.
Bij e-mail van 22 augustus 2017 is de Gemeente meegedeeld dat [eiser] vooralsnog geen behoefte heeft aan een dergelijk gesprek en graag eerst een exemplaar van het rapport ontvangt. Op 24 augustus 2017 is het rapport aan [eiser] en diens advocate toegestuurd.
2.19.
Op 24 augustus 2017 is het rapport in het presidium besproken. Diezelfde avond is aan de advocate van [eiser] meegedeeld dat het presidium heeft besloten dat
“(…) 1. het rapport openbaar is, maar niet actief openbaar gemaakt wordt;
2. het rapport aan de raad wordt aangeboden via de ingekomen stukken van de gemeenteraad op extranet (lijst wordt openbaar gepubliceerd op 22 september) en door hun fractievoorzitters geïnformeerd worden;
3. het afhandeladvies conform het besluit van het presidium is: behandelen in de raad van 28 september 2017;
4. in de raadsvergadering de onderzoeker en de onderzochte uitgenodigd worden voor het beantwoorden van vragen over het rapport;
5. na deze mogelijkheid voor vragen er een raadsbehandeling plaatsvindt, waarin de raad een oordeel kan geven over het rapport; (…)”
2.20.
Bij brief van 21 september 2017 heeft de advocate van [eiser] de gemeenteraad op de hoogte gesteld van de bedenkingen die [eiser] heeft bij de wijze van totstandkoming van het rapport en de wijze waarop wordt omgegaan met een beweerdelijke integriteitsschending.
2.21.
Het rapport is op 28 september 2017 besproken in de gemeenteraad. Dit heeft geleid tot het indienen van de navolgende motie van treurnis:
De gemeenteraad van Bronckhorst, in vergadering bijeen op 28 september 2017,
- gelet op de bevindingen in het rapport ‘Wie dicht bij het vuur zit’;
- Gelet op het feit dat de conclusies in het rapport door ons worden onderschreven;
- Overwegende dat de raad hiervan veel heeft geleerd;
- Overwegende dat de gemeenteraad hiertoe ook naar inwoners toe een taak heeft tot een
integer bestuur;
Roept de fractie van Gemeentebelangen Bronckhorst op
om de heer [eiser] terug te trekken als commissielid, niet-zijnde raadslid.
Deze motie is met 10 stemmen voor en 5 stemmen tegen aangenomen. De fractie van GBB heeft niet aan de beraadslaging over dit agendapunt deelgenomen. De fractie van D’66 en een lid van de VVD-fractie hebben niet deelgenomen aan de stemming.
2.22.
Bij brief van 6 oktober 2017 heeft [fractievoorzitter] de voorzitter van de gemeenteraad bericht dat het partijbestuur in samenspraak met de fractie heeft besloten het commissielidmaatschap van [eiser] te beëindigen. [fractievoorzitter] schrijft dat de conclusies van het rapport en de motie niet worden onderschreven, maar dat zij van mening zijn dat door de ontstane situatie de verhoudingen zo onder druk zijn komen te staan dat voor [eiser] van een normaal functioneren als commissielid geen sprake meer kan zijn.
2.23.
[eiser] heeft op 27 november 2017 aangifte van smaad gedaan tegen [ambtenaar 1] , omdat [ambtenaar 1] volgens [eiser] een verklaring heeft afgelegd die heeft geleid tot het integriteitsonderzoek en alle daarmee samenhangende zaken. Tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland om tegen [ambtenaar 1] geen vervolging in te stellen, heeft [eiser] een klaagschrift ingediend. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 18 juli 2018 het beklag afgewezen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van (a) het besluit tot het instellen van een onderzoek naar de integriteit van [eiser] , (b) de wijze waarop zij heeft gehandeld met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek en (c) de wijze waarop zij is omgegaan met de uitkomsten van het onderzoek;
2. de Gemeente zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis een bedrag van € 10.102,29, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan [eiser] te betalen, ter zake de kosten die hij heeft moeten maken in verband met het naar hem ingestelde onderzoek;
3. de Gemeente zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan [eiser] te betalen in verband met de gemiste kans om zich als gemeenteraadslid kandidaat te stellen;
4. de Gemeente zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis een bedrag van € 10.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan [eiser] te betalen ter zake immateriële schadevergoeding en
5. de Gemeente zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
4. Het verweer
4.1.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente over die kosten met ingang van de vijftiende dag na datum uitspraak en met veroordeling van [eiser] in de nakosten.

5.De beoordeling

Heeft de Gemeente onrechtmatig gehandeld ten aanzien van het besluit tot het instellen van een onderzoek naar de integriteit van [eiser] ?

5.1.
Bij de beoordeling van de stelling van [eiser] dat lichtzinnig is besloten tot het instellen van een integriteitsonderzoek omdat er volgens hem feitelijk niets aan de hand was, is het volgende van belang.
Nadat [eiser] in december 2016 kennis had genomen van de zienswijze van [familie] heeft hij op 12 januari 2017 kort met de burgemeester gesproken over wat daarin wordt gesteld over het handelen van twee ambtenaren van de Gemeente. Hij vroeg zich, aldus de procesinleiding, af of er sprake was van schending van de integriteit doordat ambtenaren van de Gemeente [familie] behulpzaam waren geweest bij het opstellen van een zienswijze die tot doel had te bewerkstelligen dat in het nieuwe bestemmingsplan het door [familie] gewenste, maar met het toen nog bestaande bestemmingsplan strijdige gebruik van hun perceel alsnog werd toegestaan. In verband hiermee heeft hij die dag ook per e-mail contact opgenomen met devertrouwenslijn.nl. waarbij hij werd doorverwezen naar NL.Confidential. In de derde week van januari 2017 werd [eiser] telefonisch door de voorzitter van deze organisatie meegedeeld dat er geen sprake was van een integriteitskwestie, omdat er een scheiding is tussen de afdeling Handhaving en de afdeling Ruimtelijke Ordening van de Gemeente. Daardoor is het binnen de gemeentelijke organisatie mogelijk dat ambtenaren van de afdeling Ruimtelijke Ordening inwoners behulpzaam zijn bij het formuleren van een zienswijze, zo werd [eiser] volgens de procesinleiding gezegd.
[eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij naar aanleiding van deze mededeling en op advies van de voorzitter van NL.Confidential een gesprek met de burgemeester heeft aangevraagd. Hij wilde deze mededeling bevestigd zien om zo voor zichzelf de kwestie te kunnen afsluiten.
5.2.
Het hoofdthema van het gesprek op 25 januari 2017 met de burgemeester, in bijzijn van [griffier 1] als griffier, was (blijkens het in zoverre onweersproken verslag van [griffier 1] ) de vraag van [eiser] hoe het zo kan zijn dat een ambtenaar van de Gemeente [familie] de weg wijst om een “illegale situatie” legaal te maken. Tijdens dit gesprek is door de burgemeester aan [eiser] meegedeeld dat er vanuit de Gemeente al lange tijd geen overtreding meer is geconstateerd, dat er in 2013 fors is gehandhaafd en dat de situatie is teruggebracht naar de wettelijk toegestane situatie.
De burgemeester heeft [eiser] voorgehouden dat het procedureel meedenken door de Gemeente met het plan van [familie] nog niet wil zeggen dat zijn plan ook inhoudelijk wordt gehonoreerd in het vast te stellen bestemmingsplan. Aan het einde van het gesprek heeft zij [eiser] het dringende advies gegeven om als commissielid in zijn fractie en in de commissievergadering afstand te houden van de besluitvorming rondom het bestemmingsplan en [familie] , omdat hij een persoonlijk belang heeft.
5.3.
[eiser] heeft dat dringende advies van de burgemeester naast zich neergelegd.
Vast staat dat hij op 8 februari 2017 contact heeft opgenomen met de Provincie. Dat hij dat heeft gedaan om te informeren naar de reikwijdte van het begrip “agrarische bestemming”, zoals vermeld staat in het memo dat aan [onderzoeker] is gestuurd, valt niet te rijmen met de reactie van de Provincie van 28 februari 2017 dat “over deze zaak” contact is geweest met de Gemeente en met “de heer [familie] ” en evenmin met hetgeen in het memo staat vermeld bij de datum 7 maart 2017. Volgens het memo heeft [eiser] toen contact opgenomen met de Provincie en is hem meegedeeld dat het door de ambtenaren aan [familie] gegeven advies onjuist is en juridisch niet kan leiden tot het door [familie] gewenste resultaat. Hieruit kan afgeleid worden dat [eiser] de zaak inhoudelijk met (een medewerker van) de Provincie heeft besproken.
Volgens de Gemeente heeft [eiser] op 7 maart 2017 contact opgenomen met de bij het opstellen van de zienswijze van [familie] betrokken ambtenaar [ambtenaar 1] , wat door [eiser] wordt betwist. Ter onderbouwing van dat door haar gestelde telefonisch contact heeft de Gemeente verwezen naar een screenshot van de telefoon van (volgens haar) [ambtenaar 1] . Daarin staat dat op 7 maart 2017 (03/07/2017) om 15:03 uur een gesprek van 13.15 minuten is gevoerd met nummer 0575 (…). Het screenshot vermeldt voorts in de rechterbovenhoek de tijd 11:15 uur. Ook verwijst de Gemeente naar twee e-mails van 7 maart 2017 van 11:17 uur en van 15:01 uur. In de eerste e-mail schrijft een medewerkster van het cluster Klantcontact van de Gemeente aan [ambtenaar 1] :
“Graag bellen met de heer [eiser] . Gaat over zienswijze [adres] . 0575(…)/06(…).”De tweede e-mail van een andere medewerkster van deze afdeling luidt:
“Hoi [ambtenaar 1], Het gaat nog steeds niet goed met je telefoon. De heer [eiser] graag terugbellen inzake zienswijze [adres] 0575- (…).”
[eiser] heeft erkend dat de in het screenshot en de e-mails vermelde telefoonnummers van hem zijn. De Gemeente heeft voorts een stuk in het geding gebracht met het opschrift “Tijdlijn [familie] / [eiser] van [ambtenaar 1] ” (hierna de tijdlijn van [ambtenaar 1] ). Daarin wordt op 7 maart 2017 melding gemaakt van de twee terugbelverzoeken. Vervolgens vermeldt dit verslag:
“TIJDSTIP NADER IN TE VULLEN (zie screenshot dat de burgemeester van mij heeft gekregen, daar zie jehet nummer, het tijdstip en de gespreksduurstaan). De heer [eiser] teruggebeld. Tijdens dit gesprek heeft hij het eerst over een handhavingsactie die tegen hem was gevoerd door de familie [familie] . Hier was hij niet over te spreken en gaat de familie [familie] aanpakken tot aan de Raad van state, Ik heb hem gemeld dat dit zijn recht is als straks het bestemmingsplan (al dan niet is vastgesteld). De heer [eiser] vindt het niet kunnen dat de gemeente in gesprek is gegaan met de familie [familie] (staat in de zienswijze) en eventuele veranderingen door gaat voeren bij hen (speculatie). Daarnaast vindt hij het niet normaal dat de familie hier om vraagt terwijl er in het verleden heel veel gebeurd is. Ik heb hem vervolgens gevraagd hoe hij aan deze informatie komt. Daar was hij heel onduidelijk over.
9-03-2017
Het voorval met de heer [eiser] voorgelegd aan wethouder [wethouder] en daarna direct naar de burgemeester gestapt om het haar uit te leggen (…)”
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Gemeente tegenover de betwisting door [eiser] voldoende aangetoond dat [eiser] met deze ambtenaar contact heeft gezocht en gehad om (diens bemoeienis met) de zienswijze van [familie] te bespreken. Niet alleen heeft [eiser] erkend dat de betreffende telefoonnummers van hem zijn, ook valt niet in te zien welk belang de betreffende ambtenaar zou kunnen hebben bij het afleggen van een onjuiste verklaring hierover. De rechtbank gaat er dus vanuit dat [eiser] na het gesprek eind januari 2017 met de burgemeester niet alleen met de Provincie contact heeft opgenomen over de zienswijze van [familie] , maar ook met [ambtenaar 1] . Op hetgeen [eiser] overigens heeft aangevoerd over dit screenshot en de terugbelverzoeken zal hierna onder 5.13 en verder nog nader worden ingegaan.
Vermelding verdient nog dat [eiser] op 20 februari 2017 thuis is bezocht door de heer [handhavingsambtenaar] , handhavingsambtenaar bij de Gemeente, naar aanleiding van een handhavingsverzoek van [familie] . [eiser] heeft nadien over dit bezoek nog telefonisch contact gehad met [handhavingsambtenaar] .
5.5.
Op initiatief van de burgemeester is op 29 maart 2017 een gesprek gevoerd waaraan hebben deelgenomen de burgemeester, [eiser] , [fractievoorzitter] en [griffier 1] als griffier. Onderwerp van gesprek was, zo blijkt uit het (in zoverre niet gecorrigeerde) gespreksverslag, met name het contact dat [eiser] volgens de Gemeente heeft gehad met [ambtenaar 1] . [eiser] heeft gezegd dat hij wel contact heeft gehad met de provincie, waarbij hij in algemene zin heeft gesproken over bestemmingsplan buitengebied, maar dat hij niet gesproken heeft met [ambtenaar 1] en hem ook niet kent.
Tijdens dat gesprek is wederom de betrokkenheid van [eiser] als buurman en raadscommissielid bij de zienswijze van [familie] aan de orde gekomen. [fractievoorzitter] heeft toen meegedeeld dat door de portefeuilleverdeling binnen de fractie deze zaak bij [eiser] is belegd. Op de opmerking van de burgemeester dat zij dit afraadt, omdat het niet integer is dit door een commissieraadslid te laten doen die persoonlijk bij de zaak betrokken is, heeft [eiser] gereageerd dat hij niet vindt dat hij persoonlijk betrokken is. Aan het eind van het gesprek heeft de burgemeester gezegd dat de persoonlijke betrokkenheid en de emotie veel te diep bij [eiser] zit om in de fractie de scheiding te maken naar zijn rol als politicus en lid van de fractie van GBB. [fractievoorzitter] heeft daarop toegezegd dit in de fractie bij iemand anders te zullen beleggen.
Na dit gesprek heeft de burgemeester bij [ambtenaar 1] nagevraagd of hij met [eiser] heeft getelefoneerd, wat door [ambtenaar 1] werd bevestigd. De burgemeester heeft [eiser] en [fractievoorzitter] telefonisch hiervan op de hoogte gesteld.
Naar aanleiding van het gesprek met de burgemeester op 29 maart 2017 heeft [fractievoorzitter] haar de brief van 4 april 2017 gestuurd, vermeld in 2.11. van dit vonnis. Vervolgens is door de burgemeester in overleg met het presidium besloten een onafhankelijk feitenonderzoek te laten doen naar het handelen van [eiser] . Dit is [eiser] bij brief van 23 mei 2017 meegedeeld. Bij brief van 31 mei 2017 is van de zijde van [eiser] meegedeeld dat hij zich wel met het voorgenomen verzoek kan verenigen, maar niet met het verlenen van ambtelijke ondersteuning door [griffier 1] .
5.6.
[eiser] heeft aan zijn stelling dat het besluit een onderzoek in te stellen jegens hem onrechtmatig is, het volgende ten grondslag gelegd.
Hij heeft tijdens het gesprek met de burgemeester op 25 januari 2017 op de vraag van [griffier 1] geantwoord dat hij het gesprek voerde als inwoner van de Gemeente. Hij was zich het onderscheid op dat moment niet bewust, omdat het hem niet om zijn persoonlijke situatie ging, maar omdat hij zich als burger én als commissielid zorgen maakte over om wat hij had geconstateerd over het optreden van twee ambtenaren. Zelfs al zou hij het gesprek voor persoonlijke doeleinden hebben gevoerd, dan rechtvaardigt dat niet een integriteitsonderzoek.
De burgemeester heeft onderkend dat ten tijde van het gesprek op 29 maart 2017 de informatie uit de zienswijze geen vertrouwelijke informatie was, maar openbaar toegankelijk was. Daar komt bij dat de burgemeester wist dat [eiser] slechts vragen had bij de rol van de Gemeente, in die zin dat zij eerst optrad als handhaver en later als facilitator van een poging tot legalisatie.
Omdat er feitelijk niks aan de hand was, had de Gemeente niet zo lichtzinnig mogen besluiten tot het instellen van een integriteitsonderzoek. De Gemeente heeft “de kwestie [eiser] ” aangegrepen om een pilot te draaien. Zij had zich ervan bewust moeten zijn dat [eiser] voor altijd beschadigd zou kunnen worden. Bovendien heeft de Gemeente de Gedragscodes en het stappenplan integriteitschending politieke ambtsdragers gemeente Bronckhorst 2017 niet gevolgd door niet in de kennisgeving aan [eiser] te omschrijven welk handelen of nalaten de aanleiding voor het instellen van het onderzoek is geweest.
5.7.
In het licht van de hiervoor onder r.o. 5.1 en verder geschetste gang van zaken wordt het volgende overwogen.
De Gemeente heeft aangevoerd dat het voor haar niet van belang was in welke hoedanigheid [eiser] op die 25ste januari 2017 het gesprek voerde en dit komt aannemelijk voor. Uit het gespreksverslag voor zover dat niet door [eiser] is gecorrigeerd, blijkt niet dat het van belang was in welke hoedanigheid [eiser] het gesprek voerde. Aan het begin van het verslag staat niet alleen vermeld dat [eiser] als inwoner om een gesprek heeft verzocht, maar tevens dat hij naast inwoner ook commissielid is en dat daarom de griffier [griffier 1] bij het gesprek aanwezig is. Voorts geldt dat [eiser] door de burgemeester eveneens in zijn hoedanigheid van commissielid is aangesproken. Aan het antwoord op de vraag of [eiser] het gesprek als inwoner dan wel als commissielid heeft gevoerd komt daarom geen doorslaggevende betekenis toe.
Wel blijkt uit het verslag dat belang is gehecht aan het feit dat [eiser] op dat moment alleen door zijn positie als commissielid bekend had kunnen zijn met de inhoud van de zienswijze van [familie] . Op de vraag van [griffier 1] hoe hij de zienswijze van [familie] heeft kunnen lezen heeft [eiser] geantwoord dat hij dit via de website heeft gedaan. De griffier heeft vervolgens opgemerkt dat de brief niet openbaar te raadplegen was, maar uitsluitend via een code die alleen verstrekt wordt aan raads- en commissieleden. Zij heeft zich vervolgens afgevraagd hoe [eiser] de informatie als inwoner had kunnen raadplegen. [eiser] heeft vervolgens geconcludeerd dat hij (mogelijk) de integriteit heeft geschonden, waarna de burgemeester hem het dringende advies heeft gegeven afstand te houden.
[eiser] heeft dat advies echter niet opgevolgd, hoewel hem was voorgehouden dat de informatie over de zienswijze vertrouwelijk was. Hij heeft na dit gesprek enkele malen contact met de Provincie gehad en ook met [ambtenaar 1] contact opgenomen over de zienswijze.
5.8.
De stelling van [eiser] dat uit het verslag van het gesprek op 29 maart 2017 blijkt dat op dat moment de informatie uit de zienswijze al niet meer vertrouwelijk was, houdt geen stand. Uit dat verslag blijkt dat [fractievoorzitter] zich tijdens het gesprek heeft afgevraagd of de zienswijzen via de WOB opvraagbaar zijn en dat de burgemeester daarop heeft geantwoord dat als daarom gevraagd wordt, de informatie geanonimiseerd wordt versterkt.
Gelet hierop kan niet gezegd worden dat op dat moment alle informatie over wie welke zienswijze had ingediend al voor iedereen beschikbaar was. Maar zou dat op 29 maart 2017 al zo zijn geweest, dat was zeker niet het geval toen [eiser] op 12 januari 2017 informatie over de zienswijze deelde met de vertrouwenslijn en dat was evenmin het geval ten tijde van het gesprek op 25 januari 2017. Vast staat dat de zienswijzen in die periode alleen te raadplegen waren via een aan de raads- en commissieleden verstrekte inlogcode. [eiser] schrijft in zijn e-mail van 12 januari 2017 aan devertrouwenslijn.nl ook dat hij de in die mail geciteerde tekst van de zienswijze van zijn I-pad heeft gehaald welke hij ter beschikking heeft van de gemeente voor zijn werk als commissielid.
In het verweerschrift is onweersproken aangevoerd dat tussen raad en college is afgesproken dat in een dergelijke situatie de documenten vertrouwelijk zijn en dat [eiser] als commissielid gebonden was aan deze afspraak.
5.9.
Anders dan [eiser] heeft aangevoerd kan niet gezegd worden dat er feitelijk niets aan de hand was toen werd besloten een onderzoek in te stellen. [eiser] had het advies om afstand te houden in de wind geslagen en uit het gesprek van 29 maart 2017 mocht de burgemeester concluderen dat hij niet (voldoende) ervan doordrongen was dat hij als omwonende te zeer betrokken was bij “de kwestie [familie] ” om daarvan afstand te houden. [eiser] bleef bij zijn stelling dat door ambtenaren van de Gemeente niet integer was gehandeld en de Gemeente bleef het standpunt toegedaan dat [eiser] niet integer handelde door gebruik te maken van vertrouwelijk verstrekte informatie in een kwestie die hem persoonlijk raakte.
De stelling van [eiser] dat de burgemeester wist dat hij slechts vragen had bij de rol van de Gemeente, in die zin dat zij eerst optrad als handhaver en later als facilitator van een poging tot legalisatie, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel in het gesprek van 29 januari 2017 de mededeling van Confidential.NL dat integer gehandeld was door de ambtenaren bevestigd was door de burgemeester en in dat gesprek ook uitvoerig was ingegaan op de bemoeienis van ambtenaren met het opstellen van de zienswijze van [familie] , bleef [eiser] ageren tegen deze bemoeienis. In dit verband is nog van belang dat uit de door [eiser] in het geding gebrachte stukken blijkt dat hij op 28 maart 2017 en 19 april 2017 aan Informatie Rijksoverheid de vraag heeft voorgelegd of hijzelf integer heeft gehandeld door informatie waarvan gesteld werd dat ze vertrouwelijk was, naar buiten te brengen.
5.10.
Bij de beantwoording van de vraag of de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld bij het besluit een onafhankelijk onderzoek in te laten stellen is voorts van belang dat het de GBB- fractie is geweest die een dergelijk onderzoek heeft voorgesteld en dat dit voorstel ook door de burgemeester aan het presidium van de gemeenteraad is voorgelegd. De stelling van de Gemeente dat voor het besluit een zeer breed politiek draagvlak bestond is door [eiser] niet weersproken. Dat de Gemeente lichtvaardig heeft gehandeld bij het nemen van het besluit kan daarom niet gezegd worden.
[eiser] heeft voorts aangevoerd dat de Gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld omdat zij zich ervan bewust had moeten zijn dat zelfs als uit het onderzoek zou komen dat er niets aan de hand was, hij voor altijd beschadigd had kunnen worden, omdat de publieke opinie doorgaans is “waar rook is, is vuur”.
De rechtbank gaat hieraan voorbij omdat dit criterium, mede gelet op het publieke karakter van hun functie, juist niet gehanteerd mag en kan worden bij onderzoeken naar het functioneren van politici.
Tenslotte verwijt [eiser] de Gemeente dat in de kennisgeving van het onderzoek niet staat vermeld welk handelen of nalaten de aanleiding voor het onderzoek is geweest.
Overwogen wordt dat, zou uit de brief van de burgemeester aan [eiser] al niet duidelijk zijn wat het onderwerp van het onderzoek zou zijn, deze enkele omissie in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen niet tot het oordeel kan leiden dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld met het instellen van het onderzoek.
Dit alles leidt tot het oordeel dat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van het besluit tot het instellen van een onderzoek naar de integriteit van [eiser] .
Heeft de Gemeente onrechtmatig gehandeld ten aanzien van de wijze waarop zij heeft gehandeld met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek?
5.11.
[eiser] legt aan de stelling dat de Gemeente in dit opzicht onrechtmatig heeft gehandeld ten grondslag dat het onderzoek is uitgevoerd met de ambtelijke ondersteuning van [griffier 1] , terwijl hij daartegen van het begin af aan bezwaar heeft gemaakt. De Gemeente heeft zich niets aangetrokken van het bezwaar dat de betrokkenheid van de griffier, gelet op haar rol in het geheel, (de uitkomst van) het onderzoek zou kunnen besmetten. Dit is volgens [eiser] ook daadwerkelijk gebeurd.
[eiser] verwijt de Gemeente daarnaast dat de stukken (het screenshot en de terugbelnotities bedoeld in 5.3. van dit vonnis) die hem voorafgaande aan het gesprek met [onderzoeker] zijn toegezonden, verschillen van de stukken die als bijlagen bij het rapport van [onderzoeker] zijn gevoegd. Gelet op de cruciale rol die het door de Gemeente gestelde telefoongesprek met [ambtenaar 1] heeft gespeeld, had door de griffier niet op een dergelijke onzorgvuldige wijze met de daarop betrekking hebbende stukken mogen worden omgegaan. Daardoor is hem de mogelijkheid ontnomen om te reageren op de aan het rapport ten grondslag liggende “bewijsmiddelen”, aldus [eiser] .
5.12.
Ten aanzien van de betrokkenheid van de griffier wordt overwogen dat uit het verslag van het gesprek op 29 januari 2017 niet blijkt dat zij tijdens dat gesprek [eiser] heeft geattaqueerd en hem niet-integer gedrag heeft verweten, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd. Voor de stelling van [eiser] dat [griffier 1] in dat gesprek beschuldigingen jegens hem heeft geuit, is geen steun te vinden in het niet weersproken deel van het verslag.
Uit het woordelijke verslag van het gesprek tussen [eiser] en [onderzoeker] op 23 juni 2017 blijkt dat [griffier 1] toen geen enkele inbreng heeft gehad. Het gesprek is opgenomen en het verslag van het gesprek is niet door haar opgesteld, maar door [griffier 2] . Gesteld noch gebleken is dat [griffier 1] nog anderszins bij het onderzoek door [onderzoeker] betrokken is geweest. Voor de stelling van [eiser] dat door de betrokkenheid van de griffier het onderzoek door [onderzoeker] is besmet, zijn dus geen aanwijzingen.
Overwogen wordt dat het gelet op het bezwaar van [eiser] tegen de betrokkenheid van de griffier bij het onderzoek door [onderzoeker] , beter was geweest als voor de ambtelijke ondersteuning van [onderzoeker] een andere griffier was ingeschakeld. Het ondanks het bezwaar van [eiser] inschakelen van [griffier 1] voor die ondersteuning kan evenwel niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
5.13.
In het screenshot dat voorafgaande aan het gesprek met [onderzoeker] aan [eiser] is toegezonden staat niet het telefoonnummer vermeld waarmee het gesprek is gevoerd en evenmin het tijdstip van 11:15 uur. In het screenshot dat als bijlage bij het rapport van [onderzoeker] is gevoegd, staan wel dat telefoonnummer en tijdstip.
In de eerste terugbelnotitie die voorafgaande aan het gesprek met [onderzoeker] aan [eiser] is toegezonden, staat het huisnummer [nummer] , maar dat staat niet in de terugbelnotitie die als bijlage bij het rapport van [onderzoeker] is gevoegd.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij aan het hem toegezonden screenshot geen betekenis heeft gehecht omdat daarin niets staat dat de stelling van de Gemeente dat hij contact zou hebben gezocht met [ambtenaar 1] zou kunnen onderschrijven. Ook heeft hij aangevoerd dat als hij met [ambtenaar 1] zou hebben gebeld over de zienswijze van [familie] , in de terugbelnotitie het huisnummer [griffier 2] (het huisnummer van [familie] ) vermeld zou zijn en niet zijn eigen nummer, [nummer] . Pas nadat het rapport met bijlagen openbaar is gemaakt, heeft hij kennis genomen van het screenshot met de aanvullende gegevens en van de terugbelnotitie zonder huisnummer. Hij heeft daardoor geen onderzoek kunnen doen naar een en ander en hem is de mogelijkheid ontnomen op deze stukken te reageren. Het screenshot in combinatie met de terugbelnotitie roept bij hem grote vraagtekens op. Het screenshot vermeldt dat het gesprek om 15:03 uur is gevoerd, maar het screenshot is gemaakt om 11:15 uur. Er is een terugbelnotitie van 11:17 uur en een van 15:03 uur. Kan het zijn dat het screenshot betrekking heeft op het gesprek dat [eiser] om 11:15 uur heeft gehad met de telefoniste en dat zij twee minuten later het terugbelverzoek heeft verstuurd? Of is het screenshot de registratie van het gesprek dat [eiser] heeft gehad met ambtenaar [handhavingsambtenaar] over de situatie rond [adres] , zo vraagt [eiser] zich af.
5.14.
De Gemeente heeft aangevoerd dat het ontbreken van het telefoonnummer en van de vermelding van de tijd 11:15 op het aan [eiser] voorafgaande aan het gesprek met [onderzoeker] toegezonden screenshot berust op een ongelukkige slordigheid bij het uitprinten van het screenshot. Het bij het rapport van [onderzoeker] gevoegde screenshot is de volledige print, aldus de Gemeente.
Deze verklaring komt aannemelijk voor. Op die laatste print staan het telefoonnummer en het tijdstip aan de bovenkant van de print en op de aan [eiser] toegezonden print ontbreekt dat gedeelte.
Ook de verklaring van de Gemeente dat de op de print vermelde tijd 11:15 verwijst naar het tijdstip waarop het screenshot is gemaakt en niet naar het tijdstip waarop het gesprek is gevoerd, is aannemelijk. Aan de bovenkant van de print staan verschillende gegevens vermeld (bereik, batterij en dergelijke) en worden de instellingen (wekfunctie, geluid uit en dergelijke) van het toestel waarmee het gesprek is gevoerd weergegeven. Gebruikelijk is dat op die regel ook de actuele tijd staat vermeld. Hieruit wordt afgeleid dat dat het tijdstip is waarop het screenshot is gemaakt.
Over het ontbreken van het huisnummer in de terugbelnotitie bij het rapport van [onderzoeker] heeft de Gemeente aangevoerd dat dit huisnummer niet is vermeld, omdat de bijlagen bij het rapport zijn geanonimiseerd. De Gemeente heeft hiermee een voldoende verklaring gegeven voor het verschil tussen de beide versies van de terugbelnotitie.
5.15.
Overwogen wordt dat gesteld noch gebleken is dat opzettelijk aan [eiser] een onvolledige print van het screenshot is toegestuurd en dat er geen aanwijzingen zijn dat dit screenshot is vervalst, zoals [eiser] heeft geopperd.
Anders dan [eiser] heeft betoogd, heeft hij niet pas bij het openbaar worden van het rapport kennis kunnen nemen van de bij dat rapport gevoegde terugbelnotities en het screenshot. Uit het verslag van het gesprek met [onderzoeker] op 23 juni 2017, dat 4 juli 2017 aan (de advocate van) [eiser] is toegestuurd, blijkt dat hem tijdens dat gesprek de volledige print is getoond ( [onderzoeker] zegt dan dat het bovenste gedeelte is weggevallen) en dat toen ook gesproken is over de vermelding van huisnummer 15 in de terugbelnotitie.
De stelling van [eiser] dat hem de mogelijkheid is onthouden om op deze stukken te reageren of een nader onderzoek hiernaar te kunnen laten uitvoeren strandt hierop.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat het screenshot mogelijk betrekking heeft op het telefoongesprek dat hij met ambtenaar [handhavingsambtenaar] heeft gevoerd naar aanleiding van het bezoek dat [handhavingsambtenaar] hem op 20 februari 2017 heeft gebracht om te praten over een handhavingsverzoek met betrekking tot het eigen perceel van [eiser] aan de [adres] . Hij heeft na dat gesprek twee maal telefonisch contact met [handhavingsambtenaar] gezocht om nogmaals zijn excuses aan te bieden voor zijn bejegening van [handhavingsambtenaar] op die 20e februari 2017. De eerste keer heeft hij [handhavingsambtenaar] niet kunnen bereiken, de tweede keer wel. Voor zover hij zich kan herinneren heeft dit gesprek plaatsgevonden op of omstreeks 7 maart 2017, aldus [eiser] .
Overwogen wordt dat het op de weg van [eiser] had gelegen na te gaan of deze herinnering juist is door bij [handhavingsambtenaar] navraag te doen over de datum en het tijdstip van het telefoongesprek. Nu hij dat niet heeft gedaan kan in het licht van de terugbelnotities en de tijdlijn van [ambtenaar 1] niet uitgegaan worden van de juistheid van deze herinnering van [eiser] .
Dit alles leidt tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen door de Gemeente bij de uitvoering van het onderzoek door [onderzoeker] .
Heeft de Gemeente onrechtmatig gehandeld bij de afhandeling van de uitkomst van het rapport van [onderzoeker] ?
5.16.
[eiser] verwijt de Gemeente onder meer het volgende:
In strijd met het bericht van 24 augustus 2017 is het rapport met de (toen nog niet aan [eiser] toegezonden) bijlagen actief openbaar gemaakt door het te publiceren op de website van de gemeente als stuk bij agendapunt 5b van de raadsvergadering van 28 september 2017 in plaats van als ingezonden brief (en ingezonden brieven worden niet gepubliceerd). Daartegenover zijn het commentaar van (de advocate van) [eiser] in haar brief van 21 september 2017 op het rapport en de door de GBB-fractie ingebrachte analyse van professor De Vries van het rapport alleen vermeld op de lijst van ingekomen stukken en niet gepubliceerd als bijlage bij het betreffende agendapunt. Daardoor is aan het publiek selectief informatie verstrekt, waardoor de publieke opinie is beïnvloed.
Aan [eiser] is tijdens de vergadering van de gemeenteraad van 28 september 2017 maar vijf minuten spreektijd gegund, wat onvoldoende was om zijn bezwaren tegen het rapport voor het voetlicht te brengen. Dat klemt temeer omdat niet gebleken is dat de gemeenteraad bekend was met het commentaar van de zijde van [eiser] op het rapport.
In de brief van 21 september 2017 van de advocate aan de gemeenteraad is uitgebreid ingegaan op de discrepantie tussen de stukken die aan [eiser] zijn toegezonden en de stukken die bij het rapport zijn gevoegd. Ook is daarin uitvoerig toegelicht dat de conclusie van [onderzoeker] dat [eiser] vertrouwelijke informatie heeft gebruikt voor persoonlijke doeleinden uitsluitend gebaseerd is op het vermeende contact dat [eiser] zou hebben gehad met [ambtenaar 1] . De leden van de gemeenteraad hebben tijdens de behandeling van het rapport niet laten blijken dat zij zich rekenschap hebben gegeven van de standpunten van [eiser] hierover. Er is hierover aan [onderzoeker] noch aan [eiser] enige vraag gesteld.
De burgemeester wordt verweten dat zij genoegen heeft genomen met de uitkomst van het onderzoek, terwijl dat louter gebaseerd is op (vermeende) feiten die al voor het onderzoek bekend waren. Zij had moeten concluderen dat het aan [eiser] verweten ongewenste handelen niet kan worden vastgesteld en zij had daarom moeten afzien van het voorleggen van het rapport ter overweging aan het presidium of de raad,
De leden van de gemeenteraad hebben het oordeel van [onderzoeker] over de vertrouwelijkheid van de zienswijze tegen beter weten in aangenomen en dat geldt ook voor het oordeel van [onderzoeker] dat [eiser] die informatie voor eigen bate heeft aangewend. Zij zijn voorbijgegaan aan hetgeen van de zijde van [eiser] daarover is opgemerkt.
Op grond van artikel 32 lid 2 van de Gemeentewet is ieder ter vergadering aanwezig lid verplicht zijn stem uit te brengen. De leden van de D’66 fractie en het raadslid [raadslid] hebben na de beraadslagingen, maar voordat de motie van treurnis in stemming is gebracht, aangekondigd zich van stemming te zullen onthouden en zij hebben zich uit de vergadering teruggetrokken. Op grond van de Gemeentewet hadden zij dit voor de beraadslagingen moeten doen. De motie is dus op onrechtmatige wijze aangenomen, aldus [eiser] .
5.17.
Geoordeeld wordt dat, zoals ter zitting is gebleken, aan [eiser] onvoldoende gelegenheid is geboden om voorafgaande aan het gesprek met de burgemeester en de bespreking door het presidium het rapport te bestuderen en daarop een reactie te formuleren. Hij kreeg voorafgaande aan het gesprek slechts een uur de gelegenheid om het rapport te lezen en zou direct aansluitend met de burgemeester een gesprek hebben. Aan het verzoek van [eiser] het rapport te kunnen bestuderen en bespreken met zijn advocate alvorens er eventueel een gesprek zou plaatsvinden, is geen gehoor gegeven.
De Gemeente heeft geen afdoende verklaring gegeven voor deze spoed. Zij heeft aangevoerd dat er geen regels voor zijn, maar dat de burgemeester het rapport zo spoedig mogelijk met het presidium wilde bespreken. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat [eiser] onvoldoende de gelegenheid kreeg het rapport te kunnen bestuderen voordat hij daarop moest reageren en voordat het rapport door het presidium zou worden besproken, te meer niet nu het (definitieve) rapport meer bijlagen telde dan het concept en [eiser] dus geen kennis droeg van alle bijlagen.
De Gemeente heeft nog aangevoerd dat [eiser] al beschikte over de eerste drie hoofdstukken en dat het niet een dik rapport is, maar ook dat rechtvaardigt haar handelwijze niet. De betreffende hoofdstukken waren aan [eiser] in concept toegestuurd ter voorbereiding op het geplande gesprek in het kader van hoor en wederhoor met [onderzoeker] op 23 juni 2017. Gelet op het doel van het gesprek kon en mocht [eiser] veronderstellen dat het definitieve rapport meer zou omvatten dan de drie hoofdstukken van het concept.
5.18.
[eiser] kan gevolgd worden in zijn stelling dat anders dan is toegezegd in de e-mail van 24 augustus 2017, het rapport van [onderzoeker] wel actief openbaar is gemaakt. In die e-mail staat immers dat
“(…)
- het rapport openbaar is maar niet actief openbaar gemaakt
- het rapport aan de raad wordt aangeboden via de ingekomen stukken van de gemeenteraad op extranet (lijst wordt openbaar gepubliceerd op 22 september)onderstreping door rechtbank]
en door hun fractievoorzitter geïnformeerd worden. (…)
Uit deze e-mail heeft [eiser] mogen afleiden dat het rapport zou worden vermeld op de (openbare) lijst met ingekomen stukken (die zelf niet worden gepubliceerd), maar kon hij niet afleiden dat het rapport zelf op de website van de Gemeente geplaatst zou worden. Anders dan de Gemeente heeft betoogd, heeft hij ook uit de uitnodiging voor de openbare raadsvergadering waarin het rapport behandeld zou worden, niet kunnen begrijpen dat het rapport openbaar gemaakt zou worden door plaatsing op de website. Aan het verweer van de Gemeente dat [eiser] gelet op deze uitnodiging niet erop mocht vertrouwen dat het rapport geheim zou blijven, wordt voorbijgegaan. [eiser] verwijt de Gemeente immers niet dat zij het niet geheim heeft gehouden, maar dat zij het rapport actief openbaar heeft gemaakt door het op de website te plaatsen.
Een en ander klemt te meer, omdat de Gemeente de reactie van de zijde van [eiser] en de door de GBB-fractie ingebrachte analyse van het rapport door professor De Vries alleen op de lijst van ingekomen stukken heeft geplaatst en niet op de website. Daardoor kon door niet-raadsleden wel kennis worden genomen van het rapport van [onderzoeker] , maar niet van de reactie daarop van [eiser] en de GBB-fractie.
De Gemeente heeft aangevoerd dat het gebruikelijk is dat stukken die door anderen dan (leden van) het college worden ingebracht op de lijst van ingekomen stukken worden geplaatst. Ook heeft zij aangevoerd dat als [eiser] destijds had gewild dat ook zijn reactie en de reactie van de GBB- fractie openbaar gepubliceerd zouden worden, hij daarom had kunnen vragen, aan welk verzoek tegemoet gekomen zou worden.
Dat mag zo zijn, maar het doet niet af aan de schending door de Gemeente van haar toezegging het rapport niet actief openbaar te maken. Door te handelen zoals zij heeft gedaan heeft de Gemeente niet alleen in strijd met haar toezegging gehandeld, maar ook op een selectieve wijze informatie verstrekt waardoor de algemene opinie op een eenzijdige manier kan worden beïnvloed, terwijl juist waar het gaat om integriteitsvragen, zeer zorgvuldig gehandeld moet worden. Naar het oordeel van de rechtbank is de wijze van openbaarmaking van het rapport disproportioneel geweest en kan de Gemeente verweten worden dat zij onzorgvuldig is omgegaan met de reactie van [eiser] (en de GBB-fractie) daarop.
5.19.
De oordelen van de rechtbank in de overwegingen 5.17. en 5.18. zijn van belang in verband met de eisen die gelden uit hoofde van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en uit hoofde van de zorgvuldigheid die ook de overheid in het maatschappelijk verkeer hoort te betrachten, in het geval dat die overheid aanleiding vindt om een onderzoek in te (laten) stellen, zoals het onderzoek waarom het in deze zaak gaat.
Dit onderzoek kan gezien de vraagstelling aan [onderzoeker] (zie in 2.12. van dit vonnis) worden gekenschetst als een onderzoek naar het (feitelijk) handelen, nalaten of functioneren van een persoon met de bedoeling over dat handelen, nalaten of functioneren een normatief oordeel te geven. Wat de formulering van de vraagstelling die aan [onderzoeker] is voorgelegd betreft, valt overigens op dat de burgemeester in haar brief van 23 mei 2017 het onderzoek benoemt als een feitenonderzoek. Daarmee is niet goed te rijmen dat de vraagstelling een toets behelst van het handelen van [eiser] aan een norm, te weten of hij integer heeft gehandeld. Wat daarvan ook zij, een onderzoek zoals hiervoor bedoeld, en de uitkomst daarvan kunnen voor de persoon wiens handelen het object van het onderzoek is, grote en (mogelijk zeer) nadelige gevolgen hebben, zeker als die persoon een publieke functie vervult. Om te voorkomen dat die gevolgen zich onnodig voordoen en dat onnodig schade wordt toegebracht aan de belangen van de onderzochte persoon, dienen aan de formulering van de onderzoeksvragen, aan het door de onderzoeker en/of de opdrachtgever gehanteerde normatieve kader, aan de uitvoering van het onderzoek en aan de rapportering daarover hoge eisen te worden gesteld. Dat geldt eveneens voor de wijze waarop door de overheid gebruik wordt gemaakt van een uitgebracht rapport en voor de wijze waarop een dergelijk rapport (geheel of gedeeltelijk) openbaar wordt gemaakt.
5.20.
Nu het onderzoek waarom het hier gaat, is verricht in opdracht van de burgemeester, het door [onderzoeker] uitgebrachte rapport, zoals is aangekondigd in de brief van de burgemeester van 23 mei 2017, is aangeboden aan het presidium van de gemeenteraad en daarna is besproken in een openbare vergadering van die raad, kan het handelen van de burgemeester en (het presidium van) de gemeenteraad met betrekking tot het rapport door de burgerlijke rechter worden beoordeeld en getoetst aan de eisen die voortvloeien uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en uit de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer behoort te worden betracht. Daaraan staat het bepaalde in artikel 22 van de Gemeentewet niet in de weg. Dat gaat immers over (kort gezegd) het niet in rechte kunnen aanspreken van leden van het gemeentebestuur en anderen die hebben deelgenomen aan de beraadslaging in de gemeenteraad over uitlatingen die zij in de vergadering van de gemeenteraad hebben gedaan, terwijl [eiser] de Gemeente ook verwijten maakt, die niet zien op dit soort uitlatingen.
5.21.
Bij haar verdere beoordeling van de verwijten van [eiser] , zoals verwoord in 5.16. van dit vonnis stelt de rechtbank het volgende voorop. [onderzoeker] heeft in hoofdstuk 1 van het concept van het rapport (onder meer) de hiervoor bedoelde vraagstelling nader uitgewerkt in vier deelvragen en de onderzoeksmethode uiteengezet en in hoofdstuk 3 de beoordelingscriteria die hij voornemens was aan te leggen, beschreven. Deze twee hoofdstukken en daarnaast een concept van hoofdstuk 2, waarin een overzicht van de door [onderzoeker] vastgestelde feiten is opgenomen, zijn voorafgaande aan en met het oog op het gesprek op 23 juni 2017 aan [eiser] toegezonden. [eiser] heeft volgens het definitieve rapport alleen opmerkingen gemaakt over het feitenrelaas in hoofdstuk 2, die voor een deel door [onderzoeker] in de definitieve versie zijn overgenomen en voor het overige in die versie nader zijn besproken. [onderzoeker] heeft, zo blijkt uit hoofdstuk 3, aan de Gedragscode 2011 voor politieke ambtsdragers ontleend dat zij niet ten eigen bate gebruik mogen maken van niet openbare informatie die in de uitoefening van het ambt is verkregen.
5.22.
[onderzoeker] heeft in hoofdstuk 4 van het rapport geconcludeerd (kort gezegd) dat [eiser] informatie (te weten: de zienswijze van [familie] ) die, toen [eiser] daarvan kennis nam, nog vertrouwelijk was, ten eigen bate heeft aangewend met als kennelijke doel het beïnvloeden van de invulling van het nieuwe bestemmingsplan met het oog op zijn eigen belangen. Op die conclusie, die in 2.16. is aangehaald, heeft [onderzoeker] zijn ontkennende antwoord op de door de burgemeester aan hem voorgelegde vraagstelling gebaseerd. In hoofdstuk 5 van het rapport, getiteld “Conclusies en advies” wordt dezelfde conclusie in de antwoorden op de deelvragen in iets andere bewoordingen herhaald.
5.23.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] van de conclusie en het antwoord in kennis is gesteld door de burgemeester en niet door [onderzoeker] . De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [onderzoeker] had gelegen om dat te doen. Redengevend daarvoor is de door [onderzoeker] volgens hoofdstuk 1 van zijn rapport gehanteerde onderzoeksmethode. Die methode voorzag immers in hoor en wederhoor. Deze begrippen zijn in het rapport niet gedefinieerd, maar het ligt voor de hand onder wederhoren iets anders te verstaan dan onder horen. Uit de paragraaf in hoofdstuk 1 die aan de onderzoeksmethode is gewijd, kan verder worden opgemaakt dat [onderzoeker] meent dat het gesprek dat hij met [eiser] heeft gehad op 23 juni 2017 zowel het horen als het wederhoren heeft omvat. Verderop valt daar te lezen dat [onderzoeker] met het gesprek heeft beoogd fouten en omissies in het feitenrelaas aan te vullen. Enkele regels daarvoor is opgetekend dat [eiser] de gelegenheid heeft gehad te reageren op de feitelijke onderzoeksbevindingen. Gezien het vorenstaande moet worden vastgesteld dat [onderzoeker] zich niet heeft gehouden aan zijn eigen methode. Hij heeft immers geen wederhoor toegepast ten aanzien van het overzicht van de vastgestelde feiten in het rapport, welk overzicht afwijkt van het overzicht in het conceptrapport. Duidelijk is verder dat [onderzoeker] [eiser] niet de gelegenheid heeft geboden te reageren op de conclusie en het antwoord op de vraagstelling, zodat in zoverre hoor noch wederhoor is toegepast. Ook dat had moeten gebeuren om te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en uit de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer behoort te worden betracht, omdat juist de conclusie van een onderzoek zoals hier aan de orde voor de onderzochte persoon nadelige gevolgen kan hebben. Voor het stellen van deze eis is te meer reden omdat bij het geven van een normatief oordeel over het handelen van een persoon feiten en conclusies niet altijd eenvoudig zijn te (onder)scheiden.
5.24.
Het hiervoor vastgestelde verzuim van [onderzoeker] kan aan de burgemeester en (het presidium van) de gemeenteraad en daarmee aan de Gemeente worden toegerekend, omdat, zoals hiervoor al is overwogen, organen van de Gemeente aan te spreken zijn op het gebruik dat zij van het rapport in de vorm waarin het is uitgebracht, hebben gemaakt. Het verzuim wordt des te ernstiger als daarbij komt, zoals hiervoor in 5.17. al is geoordeeld, dat aan [eiser] te weinig tijd is gegund om van het rapport kennis te nemen en daarop een reactie te formuleren, voordat hij met de burgemeester over het rapport sprak en voordat het presidium en de gemeenteraad van het rapport kennis hebben genomen.
5.25.
Gezien dit verzuim van [onderzoeker] had de burgemeester het rapport niet mogen aanbieden aan het presidium en had de gemeenteraad “de conclusies in” het rapport niet mogen onderschrijven. Door dat wel te doen hebben zij tegenover [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dat de raad voordat zij over het rapport beraadslaagde, heeft kunnen kennis nemen van de brief van de advocate van [eiser] van 21 september 2017 is geen reden voor een ander oordeel, omdat het niet uitgesloten is dat [onderzoeker] tot een andere conclusie en/of een ander antwoord op de vraagstelling zou zijn gekomen als hij (weder)hoor had toegepast en (mede) op basis daarvan had moeten bezien of hij zijn conclusie en zijn antwoord zou handhaven.
5.26.
In het verlengde van wat hiervoor is geoordeeld had (het presidium van) de gemeenteraad voorafgaande aan de beraadslaging over het rapport door dat presidium en/of de beraadslaging in de vergadering van de raad [onderzoeker] dienen te vragen naar zijn commentaar op de brief van de advocate van [eiser] van 21 september 2017. In die brief wordt immers op basis van argumenten en standpunten die niet op voorhand van elke grond zijn ontbloot, opgekomen tegen de conclusie en het antwoord van [onderzoeker] . Aan het voorleggen van die brief had de vraag gekoppeld moeten worden of [onderzoeker] gelet op die brief zijn conclusie en zijn antwoord op de vraagstelling handhaafde. Deze handelwijze was aangewezen teneinde te voldoen aan de eis dat er bij de wijze waarop van het door [onderzoeker] uitgebrachte rapport gebruik is gemaakt, oog diende te zijn voor de belangen van [eiser] die door een conclusie zoals die welke [onderzoeker] heeft getrokken, (ernstig) geschaad kunnen worden. Bijkomend voordeel van deze handelwijze was geweest, zo merkt de rechtbank terzijde op, dat daardoor het hiervoor vastgestelde verzuim van [onderzoeker] om [eiser] (weder) te horen, goed gemaakt had kunnen worden. Door voordat het rapport aan de gemeenteraad is aangeboden, na te laten [onderzoeker] te vragen naar zijn commentaar op de brief van de advocaat van [eiser] van 21 september 2017 en door zonder dat commentaar te vragen, over het rapport te beraadslagen in een openbare vergadering van de gemeenteraad en in die vergadering in een motie “de conclusies in het rapport” te onderschrijven, heeft (het presidium van) de gemeenteraad onrechtmatig gehandeld.
5.27.
Voor de uitleg die [eiser] geeft aan artikel 32 van de Gemeentewet, namelijk dat de gemeenteraadsleden die de beraadslagingen hebben bijgewoond gehouden zijn te stemmen, is geen steun in de wet of de handboeken te vinden. Zo schrijft
drs. C.J.N. Versteden in “Gemeentewet en haar toepassing” bij artikel 32 dat een ter vergadering aanwezig raadslid zich niet van stemming kan onthouden en dat in het geval een raadslid dat toch wenst, hij dat alleen kan door tijdelijk – tijdens de stemming – de raadsvergadering te verlaten.
De stelling dat de motie van treurnis om die reden op onrechtmatige wijze is aangenomen wordt daarom verworpen.
5.28.
Dit alles leidt tot het oordeel dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld bij de afhandeling van de uitkomst van het rapport van [onderzoeker] door [eiser] voorafgaande aan de bespreking met de burgemeester onvoldoende tijd en gelegenheid te geven het rapport te bestuderen, doordat [eiser] niet de gelegenheid heeft gekregen te reageren op de conclusie en de beantwoording van de vraagstelling in het rapport van [onderzoeker] alvorens het rapport aan het presidium en de gemeenteraad voor te leggen en door het rapport van [onderzoeker] wel en de reactie van [eiser] op dat rapport niet actief openbaar te maken. De daarop ziende verklaring voor recht zal dan ook gegeven worden.
5.29.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij schade heeft geleden doordat hij na het verwijt door de Gemeente dat hij niet integer heeft gehandeld, zich genoodzaakt heeft gezien een advocaat in te schakelen. [onderzoeker] heeft de advocaat van [eiser] verzocht nadere informatie te verstrekken. Aan dat verzoek is gehoor gegeven, maar [onderzoeker] heeft daar niets mee gedaan. [eiser] heeft in de periode tussen 10 april 2017 tot en met 30 september 2017 voor een bedrag van € 10.102,29 aan kosten gemaakt. [eiser] vordert vergoeding van deze kosten die hij als gevolg van de onrechtmatige handelwijze van de Gemeente heeft moeten maken.
De Gemeente heeft aangevoerd dat [eiser] al een advocaat heeft ingeschakeld ruim voordat besloten was een onderzoek naar zijn handelen in te stellen. De advocaatkosten die [eiser] heeft gemaakt moeten dan ook los worden gezien van de wijze waarop het onderzoek is verricht en de consequenties die aan dat onderzoek zijn verbonden. De Gemeente concludeert daarom dat er geen causaal verband bestaat tussen haar handelen en de advocaatkosten die [eiser] heeft gemaakt.
5.30.
Voor vergoeding van de advocaatkosten die [eiser] heeft gemaakt in de periode voor 18 augustus 2017 bestaat geen aanleiding, omdat de Gemeente niet verweten kan worden dat zij onrechtmatig heeft gehandeld bij het besluit een onderzoek naar de integriteit van [eiser] in te stellen en door de wijze waarop zij heeft gehandeld bij de uitvoering van het onderzoek. Ten aanzien van de kosten die [eiser] heeft gemaakt om te voldoen aan het verzoek van [onderzoeker] meer informatie te verschaffen over de contacten die [eiser] met derden heeft gehad, geldt dat dit verzoek niet van de Gemeente afkomstig is, maar van [onderzoeker] en dat het de Gemeente niet verweten kan worden dat [onderzoeker] niets met die informatie heeft gedaan.
5.31.
De kosten die [eiser] heeft gemaakt na 18 augustus 2017 komen naar het oordeel van de rechtbank wel voor vergoeding in aanmerking, omdat er een voldoende causaal verband bestaat tussen de betreffende werkzaamheden van (het kantoor van) de advocate van [eiser] en het onrechtmatig handelen door de Gemeente.
Gezegd kan worden dat deze kosten gemaakt moesten worden om te voorkomen dat de Gemeente onrechtmatig zou handelen. Deze kosten worden begroot op € 4.831,53 (het bedrag van de factuur van 6 oktober 2017). Aan advocaatkosten zal dus aan [eiser] een schadevergoeding van € 4.831,53 worden toegekend.
5.32.
[eiser] heeft gevorderd de Gemeente te veroordelen aan hem een bedrag te betalen in verband met de gemiste kans om zich als gemeenteraadslid kandidaat te stellen. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat dit voor een gemeente als Bronckhorst zou neerkomen op een bedrag van € 11.500,-- per jaar voor een periode van vier jaar.
Deze vordering zal worden afgewezen. [eiser] kan niet gevolgd worden in zijn stelling dat hem doordat de GBB-fractie hem naar aanleiding van de motie van treurnis heeft teruggetrokken, de kans is ontnomen zich bij de gemeenteraadsverkiezingen op 21 maart 2018 kandidaat te stellen voor de gemeenteraad. Het stond hem immers vrij zich binnen of buiten de lijst van GBB kandidaat te stellen.
Daarbij wordt voorts overwogen dat [eiser] onvoldoende heeft aangevoerd om tot het oordeel te kunnen komen dat ook in het geval er geen sprake zou zijn geweest van een onrechtmatig handelen door de Gemeente bij de afhandeling van het rapport, [eiser] als gemeenteraadslid gekozen zou worden, zoals hij kennelijk bij de begroting van het door de Gemeente te betalen bedrag als uitgangspunt heeft genomen.
5.33.
Voor toewijzing aan [eiser] van een immateriële schadevergoeding bestaat evenmin aanleiding. [eiser] heeft aangevoerd dat hij en zijn gezinsleden hebben geleden onder het gebeuren en hij stelt voorts dat hij monddood is gemaakt en dat hij zijn politieke ambities kan vergeten. De rechtbank wil niets afdoen aan de impact die het gebeuren op [eiser] (en zijn gezin) heeft gehad, maar ziet hierin geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van immateriële schadevergoeding, omdat het causaal verband tussen die impact en het onrechtmatig handelen van de Gemeente ontbreekt.
5.34.
Omdat de Gemeente als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt, zal zij veroordeeld worden in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- betaald griffierecht € 291,00
- salaris advocaat
€ 1.390,00(2 punten × factor 1,0 × tarief € 695,00)
Totaal € 1.681,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van de wijze waarop zij is omgegaan met de uitkomsten van het onderzoek, zoals verwoord in dit vonnis,
6.2.
veroordeelt de Gemeente tot betaling van een bedrag van € 4.831,53 ter zake van de kosten die [eiser] heeft moeten maken in verband met het tegen hem ingestelde onderzoek,
6.3.
veroordeelt de Gemeente in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] gevallen en bepaald op € 1.681,00,
6.4.
verklaart de veroordelingen onder 6.2 en 6.3 uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. Vergunst, M.J. van Lee en S. Kropman en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018.
ap/sk/le/vg