ECLI:NL:RBGEL:2018:545

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
05/740234-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring doodslag met volledige ontoerekeningsvatbaarheid en oplegging van TBS-maatregel met dwangverpleging

Op 7 februari 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 7 juni 2017 in Wageningen het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd in het PPC te Den Haag, heeft het slachtoffer met een spade op het hoofd geslagen, waardoor deze ten val kwam en bewusteloos raakte. Vervolgens heeft de verdachte meermalen op het hoofd van het slachtoffer ingeslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychotische stoornis (schizofrenie) en een autismespectrumstoornis, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling in een gedwongen kader.

Daarnaast zijn er vorderingen ingediend door benadeelde partijen, waaronder affectieschade en kosten voor lijkbezorging. De rechtbank heeft de vorderingen voor affectieschade afgewezen, omdat deze niet onder de huidige wetgeving vallen. Voor de materiële schade heeft de rechtbank enkel de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] toegewezen, die kosten voor de lijkbezorging heeft gemaakt. De rechtbank heeft de overige vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen of hen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740234-17
Datum uitspraak : 7 februari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in het PPC te Den Haag,
raadsman: mr. G.W. Roest, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2018.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem met een spade op zijn hoofd te slaan, waardoor [slachtoffer] ten val kwam en bewusteloos raakte waarna verdachte vervolgens op het hoofd van [slachtoffer] heeft ingeslagen en gehakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2018.
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2017, p. 53;
- het rapport pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 20 oktober 2017;

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks07 juni 2017 te Wageningen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
-
meermalen, althanseenmaal met een spade op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en
/of
-
(vervolgens
)meermalen,
althans eenmaalmet
(de scherpe zijde van
)die
/eenspade in/op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] (in) te slaan/hakken (terwijl die [slachtoffer] bewusteloos op de grond lag).
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is een Pro Justitia rapportage opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, en drs. M.J.E. van Kempen, gezondheidspsycholoog, van respectievelijk 7 september 2017 en 8 september 2017.
Uit de rapportage volgt dat verdachte lijdt aan een psychotische stoornis (schizofrenie). Die stoornis zorgt ervoor dat verdachte stemmen hoort en waanideeën heeft. Verdachte heeft ook een autismespectrumstoornis. Volgens de deskundigen heeft de psychotische stoornis een alles overheersende doorwerking gehad in het tenlastegelegde feit. Verdachte kon zich niet onttrekken aan de opdrachten die hem werden gegeven door de stemmen in zijn hoofd. Verdachte had enig inzicht in het ongeoorloofde van zijn daad, maar was daarbij niet in staat om in overeenstemming met dat inzicht te handelen.
Geadviseerd wordt om verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de deskundigen over. Dit betekent dat het feit verdachte niet kan worden toegerekend. Verdachte is dan ook niet strafbaar. De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.Overwegingen ten aanzien van de maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich net als de officier van justitie op het standpunt gesteld dat aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging – vanwege de behandelduur- en intensiteit – moet worden opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 12 december 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 5 oktober 2017;
- een Pro Justitia rapportage van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, gedateerd 7 september 2017 en van drs. M.J.E. van Kempen, gezondheidspsycholoog, gedateerd 8 september 2017.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een levensdelict, namelijk het met opzet doden van het slachtoffer [slachtoffer] . Verdachte had last van stemmen in zijn hoofd die hem al weken de opdracht gaven iemand om het leven te brengen. Op 7 juni 2017 zag verdachte zijn kans schoon toen hij alleen was met het slachtoffer, een collega met wie hij in de groenvoorziening van de gemeente Wageningen werkte. Met gebruik van een spade heeft verdachte het slachtoffer om het leven gebracht. Naar eigen zeggen heeft verdachte zijn slachtoffer volledig willekeurig uitgekozen.
Feit is dat het slachtoffer hiermee op abrupte en brute wijze zijn leven is ontnomen op 54-jarige leeftijd. Op dezelfde wijze is het slachtoffer uit het leven van zijn dierbaren weggerukt. De nabestaanden van het slachtoffer hebben geen afscheid van hem kunnen nemen en zullen – zo bleek op zitting ook uit hun verklaringen – een onbeschrijflijk verdriet met zich mee moeten dragen.
tbs met dwangverpleging
De rechtbank stelt vast dat dit bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is.
Uit de rapportage van de psychiater en de psycholoog volgt dat de stoornissen van verdachte aanwezig waren ten tijde van het bewezenverklaarde en dat deze verdachte zodanig hebben beïnvloed in zijn gedrag en keuzes dat zijn handelingen daaruit verklaard kunnen worden. Het vereiste causale verband tussen de daad en de stoornissen is dus aanwezig.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat als verdachte niet wordt behandeld en begeleid. Door de combinatie van stoornissen is verdachte namelijk niet voorspelbaar en kan zijn psychotische binnenwereld ineens naar buiten komen. De schizofrene stoornis van verdachte gaat samen met ernstige onderschatting door verdachte van de ernst van de stoornis. Kenmerkend daarvoor is dat hij gedurende zijn detentie heeft verzocht om zijn anti-psychotische medicatie af te bouwen. Dit betekent volgens de deskundigen dat verdachte niet goed in staat is om in te schatten wat hij nodig heeft om het risico op een geweldsdelict klein te houden.
Beide deskundigen concluderen dat het noodzakelijk is dat verdachte binnen een gedwongen kader wordt behandeld. Zij hebben als kaders opname in een psychiatrisch ziekenhuis en een tbs onder voorwaarden overwogen, maar zij zijn beiden tot de conclusie gekomen dat deze maatregelen niet toereikend zijn in het geval van verdachte. De stoornissen van verdachte zijn moeilijk te behandelen. Verdachte heeft een langdurige en intensieve bescherming in de vorm van een zorgvuldig aan zijn beperkingen en mogelijkheden aangepaste omgeving nodig en een individuele behandeling. De psychiater en de psycholoog adviseren daarom om aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank is in overeenstemming met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat gelet op het voorgaande, op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is vereist. De rechtbank is verder van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eisen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd (dwangverpleging).
De rechtbank overweegt tot slot nog dat het bewezenverklaarde delict een misdrijf is dat een gevaar oplevert voor de lichamelijke integriteit van één of meer personen. Dit betekent dat de maatregel niet is beperkt tot de duur van 4 jaar.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor het bewezenverklaarde feit.
[benadeelde 1] vordert een bedrag van in totaal € 20.794,16. Dit bedrag bestaat voor € 20.000,= uit affectieschade. Het overige bedrag ziet op telefoonkosten, reiskosten, parkeerkosten en extra kosten ten behoeve van een eventueel hoger beroep.
[benadeelde 2] vordert een bedrag van in totaal € 20.421,60. Dit bedrag bestaat voor € 20.000,= uit affectieschade. Het overige bedrag ziet op telefoonkosten, reiskosten, parkeerkosten en extra kosten ten behoeve van een eventueel hoger beroep.
[benadeelde 3] vordert een bedrag van in totaal € 20.489,93. Dit bedrag bestaat voor € 20.000,= uit affectieschade. Het overige bedrag ziet op telefoonkosten, reiskosten, parkeerkosten, uitvaartkosten en extra kosten ten behoeve van een eventueel hoger beroep.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen waar het gaat om de gemaakte telefoonkosten, reiskosten, parkeerkosten en ten aanzien van [benadeelde 3] ook de uitvaartkosten, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering waar het gaat om de gevorderde vergoeding voor affectieschade en de extra kosten ten behoeve van een eventueel hoger beroep.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De raadsman heeft daarvoor aangevoerd dat het naar burgerlijk recht toerekenen van de daad aan de dader niet te verenigen is met de conclusie dat de dader strafrechtelijk gezien ontoerekeningsvatbaar is.
De raadsman heeft zich – als de rechtbank de raadsman niet volgt in het voorgaande – op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade ten aanzien van alle benadeelde partijen moet worden afgewezen omdat daar geen wettelijke grondslag voor is.
De kosten voor de uitvaart die zijn gemaakt door [benadeelde 3] kunnen volgens de raadsman worden toegewezen nu dit kosten voor de lijkbezorging zijn.
De gevorderde telefoonkosten, reiskosten en parkeerkosten die worden opgevoerd door de benadeelde partijen kunnen volgens de raadsman alleen worden toegewezen als deze zijn gemaakt in het kader van de uitvaart en dan vallen onder de kosten voor de lijkbezorging.
Ten aanzien van de gevorderde extra kosten ten behoeve van een eventueel hoger beroep moeten de vorderingen volgens de raadsman niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Toerekening naar burgerlijk recht versus toerekeningsvatbaarheid naar strafrechtDe rechtbank stelt voorop dat haar conclusie dat verdachte strafrechtelijk ontoerekeningsvatbaar is, aan een toerekening naar civiel recht niet in de weg staat. De civiele toerekenbaarheid voor de schade die het gevolg is van het delict moet ruimer worden geïnterpreteerd dan de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het delict zelf. De rechtbank volgt de raadsman dus niet in zijn eerste standpunt.
AffectieschadeVoorop staat dat de rechtbank begrijpt en erkent dat aan de benadeelde partijen, de broer en de zussen van het slachtoffer, groot leed is aangedaan doordat hun broer om het leven is gebracht.
Daar tegenover staat dat de rechtbank de vorderingen moet beoordelen naar het huidige recht. De mogelijkheid voor vergoeding van immateriële schade als gevolg van het verlies van een dierbare is in het huidige Nederlandse recht zeer beperkt. Vaste jurisprudentie is dat alleen de situatie als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, de shockschade, voor vergoeding in aanmerking kan komen. Affectieschade valt daar niet onder. Dat op 9 mei 2017 het wetsvoorstel vergoeding van Affectieschade door de Tweede Kamer is aangenomen, maakt dit niet anders. De rechter heeft immers niet de vrijheid om, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging van de wet, een vergoeding voor affectieschade toe te kennen.
De rechtbank zal de benadeelde partijen ten aanzien van dit onderdeel dan ook niet-ontvankelijk in de vorderingen verklaren.
De materiële schadeDe rechtbank stelt ten aanzien van de gevorderde telefoonkosten, reiskosten, parkeerkosten en uitvaartkosten het volgende voorop.
Nabestaanden van een slachtoffer kunnen slechts in drie gevallen aanspraak maken op een vergoeding: als erfgenaam onder algemene titel, als nabestaande als het gaat om kosten voor gederfd levensonderhoud en als nabestaande als het gaat om kosten voor de lijkbezorging.
De eerste twee gevallen zijn niet aan de orde in de vorderingen van de benadeelde partijen. De kosten die onder de post van materiële schade worden aangevoerd kunnen dus alleen toegewezen worden als het gaat om kosten voor de lijkbezorging.
Daarvan is alleen sprake binnen de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] , nu daar kosten zijn aangevoerd die zien op de uitvaart van het slachtoffer, namelijk een bedrag van
€ 175,53 dat niet is vergoed door de uitvaartverzekering en reiskosten voor de begrafenis (in totaal 86 kilometer, vermenigvuldigd met € 0,26 aan kilometervergoeding = € 22,36). De rechtbank acht het, net als de verdediging, ook aannemelijk dat benadeelde partij [benadeelde 3] voor de begrafenis van het slachtoffer telefoonkosten heeft gemaakt voor een bedrag van € 25,=. In totaal zal de rechtbank voor de materiële schade die wordt gevorderd door [benadeelde 3] een bedrag van € 222,89 toewijzen.
De overige kosten voor materiële schade wijst de rechtbank af.
De kosten voor materiële schade van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vallen niet onder kosten voor de lijkbezorging. Dit onderdeel van de vorderingen van die benadeelde partijen wijst de rechtbank dus af.
De extra kosten ten behoeve van een eventueel hoger beroep
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de extra kosten ten behoeve van een eventueel hoger beroep onvoldoende aannemelijk is dat deze in de toekomst daadwerkelijk als gevolg van het bewezenverklaarde feit worden gemaakt. De rechtbank zal de benadeelde partijen ten aanzien van dit onderdeel dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
ConclusieTen aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] zal de rechtbank de vordering voor de materiële schade (€ 444,16) afwijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige (de affectieschade en de kosten voor een eventueel hoger beroep) niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] zal de rechtbank de vordering voor de materiële schade (€ 221,60) afwijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 2] voor het overige (de affectieschade en de kosten voor een eventueel hoger beroep) niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] zal de rechtbank de vordering toe wijzen tot een bedrag van € 222,89 (kosten van de lijkbezorging). Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 22 juni 2017, zijnde de datum van kostenopgave door de uitvaartverzekering.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] zal de rechtbank de vordering afwijzen voor de overige materiële schade (€ 25,= parkeerkosten en € 92,04 reiskosten).
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 3] voor het overige (de affectieschade en de kosten voor een eventueel hoger beroep) niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor
niet strafbaar;

ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

wijst afde vordering tot schadevergoeding tot het bedrag van € 444,16, ingediend door de benadeelde partij [benadeelde 1] ;

verklaartde benadeelde partij J.L. Melser
voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

wijst afde vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 221,60, ingediend door de benadeelde partij [benadeelde 2] ;

verklaartde benadeelde partij M.L. Melser
voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

veroordeeltverdachte
tot betaling van schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 3]van een bedrag van
€ 222,89 (tweehonderdtweeëntwintig euro en negenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

legtaan veroordeelde de
verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 3] , een bedrag
te betalen van € 222,89 (tweehonderdtweeëntwintig euro en negenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 4 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 wijst af de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 117,04 ingediend door de benadeelde partij [benadeelde 3] ;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 3] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Jansen-van Leeuwen (voorzitter), mr. H.P.M. Kester en mr. M.F. Gielissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2018.
BIJLAGE
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 juni 2017 te Wageningen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- meermalen, althans eenmaal met een spade op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal met (de scherpe zijde van) die/een spade in/op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] (in) te slaan/hakken (terwijl die [slachtoffer] bewusteloos op de grond lag).

Voetnoten

1.De volledige tenlastelegging is bijgevoegd in de bijlage.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 20170711-09.29, gesloten op 21 juli 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.