ECLI:NL:RBGEL:2018:5439

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
C/05/281117 / HA ZA 15-193
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in schadestaatprocedure betreffende wateroverlast door aanleg persleiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een eindvonnis in een schadestaatprocedure die voortvloeit uit wateroverlast veroorzaakt door de aanleg van een persleiding. De eisers, wonende te Kerkdriel, hebben de Gemeente Maasdriel aangeklaagd wegens onrechtmatige daad, omdat zij stellen dat de gemeente niet heeft gezorgd voor adequate maatregelen ter preventie van wateroverlast. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen, waarin onder andere deskundigen zijn benoemd om de schade te begroten.

De deskundige heeft vastgesteld dat de wateroverlast heeft geleid tot bouwkundige schade aan de woningen van de eisers, maar heeft ook andere oorzaken voor de schade geïdentificeerd, zoals veranderingen in de fundering en ouderdom van de woningen. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd in zijn bevindingen en heeft geoordeeld dat de eisers geen vergoeding toekomt voor bepaalde schadeposten, zoals scheurvorming en aangetaste kozijnen, omdat deze niet direct aan de wateroverlast kunnen worden toegeschreven.

De rechtbank heeft echter wel een verband gelegd tussen de wateroverlast en het uitgespoelde voegwerk, waarvoor een schadevergoeding van € 1.000,- is toegewezen. Daarnaast zijn er bedragen toegewezen voor waardevermindering van de woning en immateriële schade. De Gemeente is veroordeeld tot betaling van in totaal € 12.724,65 aan bouwkundige schade, € 40.000,- voor waardevermindering, en € 10.000,- voor immateriële schade, evenals buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De rechtbank heeft de vordering van de eisers in grote lijnen toegewezen, maar ook enkele onderdelen afgewezen, wat resulteert in een gemengd resultaat voor beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 281117 / HA ZA 15-193 / 17
Vonnis van 12 december 2018
in de zaak van
[eiser 1]en
[eiser 2]
beiden wonende te Kerkdriel, gemeente Maasdriel
eisers
advocaat: voorheen mr. R. Aboukir te Eindhoven, thans mr. H.M. Mauritz te Woerden
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MAASDRIEL
zetelend te Kerkdriel
gedaagde
advocaat: mr. P.E. Bloemendal te Arnhem
Eisers zullen hierna [eisende partij] en gedaagde de Gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 augustus 2017
- het definitieve deskundigenbericht van 16 februari 2018 met bijlagen
- de begrotingsbeschikking van 21 maart 2018
- de conclusie na deskundigenbericht van [eisende partij]
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van de Gemeente.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank blijft bij hetgeen in de in deze zaak eerder gewezen tussenvonnissen is overwogen en beslist.
2.2
In het op 15 september 2017 verbeterde tussenvonnis van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank J. van der Wal als deskundige benoemd ter beantwoording van de hierna nog te bespreken vragen. Aan [eisende partij] was opgedragen de deskundige van een kopie van het procesdossier te voorzien. Mocht de deskundige daarbij bepaalde stukken niet hebben gekregen, dan komt dat voor risico van [eisende partij] kunnen daarover dus niet klagen, zoals zij doen onder 3.1 van hun conclusie na deskundigenbericht.
2.3
Los hiervan bestrijden [eisende partij] het rapport van de deskundige op vrijwel alle punten en conclusies. Deze grote hoeveelheid aan bestrijdingen, ook waar deze niet relevant zijn voor de beantwoording van de aan de deskundige gestelde vragen, doet echter afbreuk aan de kwaliteit daarvan en daarmee aan de geloofwaardigheid van het betoog. Daarmee schiet de betwisting van het rapport haar doel mogelijk voorbij. Voor wat betreft de formele gebreken die volgens [eisende partij] aan het rapport zouden kleven verwijst de rechtbank naar de weerlegging daarvan door de Gemeente in haar antwoordconclusie na deskundigenbericht onder 3.3 e.v., welke argumenten zij integraal overneemt.
2.4
Aan de deskundige was in de eerste plaats opgedragen vast te stellen of en, zo ja, in hoeverre de door de partijdeskundige van [eisende partij] , [naam 1] Expertise B.V., in haar rapport van 18 januari 2017 genoemde beschadigingen en/of gebreken het gevolg zijn van de wateroverlast die [eisende partij] sinds 1997 stellen te ervaren. Daarbij is “stellen” niet beperkend bedoeld. Er is immers al in de hoofdprocedure vastgesteld dat [eisende partij] wateroverlast hebben ondervonden. Dat is door de rechtbank en het hof niet nader gepreciseerd. Het lag daarom voor de hand om bij deze vraag aan te knopen bij de stellingen van [eisende partij] Verder is het van belang op te merken dat het rapport van [naam 1] het genoemde causale verband tussen de wateroverlast en de beschadigingen en/of gebreken niet vaststelt. Het rapport verwijst daarvoor immers steeds naar een stelling van [eisende partij] , zonder daarover zelf een oordeel te vormen.
2.5
De deskundige heeft op die eerste, onder 2.4 weergegeven, vraag, voor zoveel van belang, het volgende geantwoord:
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei met homogeen profiel. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 0,4 en de 0,8 m onder het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 0,8 m onder het maaiveld ligt.
(..)
De woning dateert (..) uit 1938 (..)
(..)
(..)1.
Scheurvorming buitenzijde woning
Scheurvorming in het gevelmetselwerk doet zich voornamelijk trapsgewijs voor in met name voegen en deels door de stenen. De aard van de scheurvorming duidt op ongelijkmatige zetting in het gevelmetselwerk (zettingsschade). Dit is een fenomeen waarbij een deel van het mestelwerk meer zakt dan een aansluitend deel met het gevolg van spanningen resulterend in breuk ofwel scheurvorming. Dergelijke schade treedt onder andere op bij
a. a) wijziging van belasting op de fundatie door bijvoorbeeld aanpassingen van de bovengelegen constructie;
b) vermindering van draagkracht van de fundatie door wijzigingen in de ondergrond (en grondwaterstandstand);
c) verschillende belastingen over een langere periode op de ondergrond oftewel door ouderdom van de woning.
In het onderhavige geval heb ik met alle drie deze fenomenen te maken (..)
a.
Aanpassingen van de bovengelegen constructie
De achteraanbouw is verhoogd en de gezien de aanwezigheid van oorspronkelijk metselwerk aan de onderzijde zal de oorspronkelijke fundatie niet versterkt zijn. Het extra gewicht dat op die fundatie rust ofwel door de fundatie moet worden opgevangen, is aanzienlijk meer dan oorspronkelijk. Dit zal buiten de ouderdomsgebreken ook bijdragen aan spanningen in de bovengelegen constructie.
In 2013 is (..) de houten vloer vervangen door tempex en een 15 tot 20 centimeter dikke gewapende betonvloer (..) Over de bestaande betonvloeren in de hal, keuken en achter aanbouw is ook 15 tot 20 centimeter beton aangebracht.
De nieuwe betonvloeren geven een extra permanente belasting op de ondergrond van circa 375 tot 500 kilogram per m2. Door deze extra belasting zal de ondergrond, zover de betonvloeren direct op de ondergrond liggen, inklinken en effect hebben op de dragende ondergrond van de fundatiestroken.
Indien de betonvloeren ingeklemd zijn, bijvoorbeeld in het binnenspouwblad en daarmee hun belasting direct afdragen op de fundatie, zullen de fundatiestroken zwaarder worden belast. Dit zou kunnen oplopen tot een extra belasting op de funderingsstroken van circa 560 tot 750 kg per m1. Dit heeft tot gevolg dat er (ongelijkmatige) zakkingen zullen ontstaan in de fundatie met het gevolg van spanningen in het op de fundatie staande metselwerk.
b.
Wijzigingen in de ondergrond
Door bijvoorbeeld een veranderde waterhuishouding, hoger of lager grondwaterpeil, kan de draagkracht van de ondergrond verminderen, waardoor er ongelijkmatige zakking in de constructie, rustend op de fundatie, kan ontstaan.
De fluctuatie van het grondwater bestaat al sinds 1938 en zal gezien de aanwezige kleilagen leiden tot fluctuatie in de draagkracht van de bodem. Hierdoor staat de fundering en het pand bloot aan deformaties (beweging) van de bodem.
Wateroverlast door overstromen van het perceel, waarbij dan meer zakwater de ondergrond in komt dan bij alleen regenwater, zal tot een tijdelijke verminderde draagkracht kunnen leiden die echter door de fluctuerende grondwaterstand al bestaat en derhalve niets wijzigt in de bestaande situatie.
c.
Ouderdom van het pand
In de loop der tijd zullen door verschil in belastingen/gewicht vanuit gebouwdelen en de fluctuatie in draagkracht van de bodem ongelijkmatige zettingen in de fundatie ontstaan met ook weer spanningen in het bovengelegen metselwerk tot gevolg, hetgeen uiteindelijk kan resulteren in scheurvorming (..)
Tevens merk ik op dat uit publicaties van de [naam kerngroep] blijkt dat al lange tijd sprake is (geweest) van zwaar vrachtverkeer door zandtransporten met als gevolg trillingsoverlast in de woningen met scheurvorming tot gevolg (..)
(..)2.
Uitgespoeld voegwerk
In de rechter zijgevel en achtergevel van de aanbouw is over de eerste drie lagen vanaf maaiveld metselmortel en voegwerk (gedeeltelijk) niet meer aanwezig. Dergelijke gebreken ontstaan over een lange periode door vochtaantasting. Indien er over een periode van jaren een constant terugkerende langdurende waterbelasting is, kan aantasting van metsel- en voegmortel ontstaan (..)
Door een waterbelasting als gevolg van het incidenteel overstromen van het perceel die met tussenposen van jaren enkele dagen duurt zal normaliter metsel- en voegwerk niet aangetast worden.
(..)3.
Aangetast deurkozijn (aanbouw)
De onderzijde van de stijlen van dit deurkozijn rust op kleine neuten (opstaand hardstenen stuk op de hardstenen dorpel), echter aan een zijde is een neut niet meer aanwezig (geen verband met de wateroverlast) en de nog aanwezige andere neut is te klein (..) Dit leidt tot indringing van opspattend water tijdens regenbuien met het gevolg van rottingsproces. Ook hier geldt dat kortstondige waterbelasting door wateroverlast op maaiveldniveau zelfs bij deze gebrekkige constructie niet geleid kan hebben tot het nu zichtbare rottingsproces.
Na de wateroverlast op het maaiveldniveau zal er theoretisch voldoende tijd voor droging zijn geweest.
Daarnaast merk ik op dat de gevels sowieso altijd bloot staan aan regenwater- en vochtbelasting, zodat een tijdelijke waterbelasting als gevolg van de wateroverlast daarin niet veel wijzigt.
(..)4.
Deformatie kozijn
Dit betreft het (raam)kozijn in de rechter zijgevel. Op zich is het niet duidelijk wat hier nu precies aan de hand is, echter het fenomeen dat onder 1c. omschreven is, zal zeker de belangrijkste rol spelen (..) Mogelijk dat in de loop der tijd er ten opzichte van de oorspronkelijke situatie een ander kozijn in gezet is met aanheling of aanbrengen van onderliggend metselwerk. Dat de deformatie van het kozijn aan de wateroverlast is toe te schrijven, acht ik niet aangetoond en ook niet aannemelijk.
Deze laatste conclusie trekt de deskundige zonder verdere motivering ook voor de onderdelen “5. Scheurvorming gevelmetselwerk garage”, “6. Aantasting deurkozijn (garage)” en “7. Scheurvorming steenachtig binnenblad (van de berging)”. Ter zake van dit binnenblad neemt hij echter wel een herstelpost op van € 575,- in zijn begroting (€ 696,- incl. btw).
2.6
De redenering van de deskundige omtrent de scheurvorming komt coherent over en is kennelijk gebaseerd op zijn ervaring omtrent effecten van tijdelijke wateroverlast op de stabiliteit van gevels. Die zijn er kennelijk niet noemenswaardig, mede gelet op de door de deskundige genoemde drie andere oorzaken. Die andere oorzaken heeft de deskundige voor de onderhavige zaak ingevuld.
2.6.1
Zo is sprake van min of meer recent toegenomen druk op de fundering door het toegevoegde beton (2013) en de gedeeltelijke vergroting van de aanbouw. [eisende partij] hebben dat in hun conclusie na deskundigenbericht onvoldoende duidelijk en begrijpelijk weersproken.
2.6.2
Daarnaast is hetgeen de deskundige omtrent de grondwaterschommelingen opmerkt ook niet weerlegd. [eisende partij] beroepen zich op het als bijlage bij het deskundigenrapport gevoegde rapport [naam 4] van 11 oktober 2016, bijlage A. Daar staan grondwaterstanden voor de Paterstraat vermeld, variërend tussen 1 en 2,8 m boven NAP. Op bladzijde 6 van dat rapport volgt dat de Paterstraat op 3,25 m boven NAP ligt. Dat leidt tot grondwaterstanden tussen 0,45 en 2,25 m beneden maaiveld. Dat stemt goeddeels overeen met de onder 2.5 weergegeven, aan de Bodemkaart van Nederland ontleende, observatie van de deskundige.
2.6.3
De deskundige heeft ten slotte aandacht besteed aan recente publicaties van de [naam kerngroep] . Uit de eerste bladzijde van de nieuwsbrief van die kerngroep van 16 februari 2016 volgt onder meer dat de buurt klaagt over de toename van de intensiteit van zwaar vrachtverkeer, hetgeen schade aan het wegdek en scheuren in muren en vloeren doet ontstaan.
2.7
[eisende partij] stellen hier onvoldoende tegenover om het beweerdelijke causale verband tussen de wateroverlast en de scheurvorming naar een hoger niveau te tillen. In het bijzonder het als bijlage bij het deskundigenrapport gevoegde schrijven van [naam 1] van 21 december 2017 is daartoe onvoldoende. Dat de scheurvorming recent zou zijn ontstaan (zie onder 4 van die brief) kan immers ook in verband worden gebracht met recente gebeurtenissen als de verzwaring van de vloer of het toenemende vrachtverkeer.
2.8
Vanwege de scheurvorming komt [eisende partij] dan ook geen vergoeding toe. Hetzelfde geldt voor het aangetaste deurkozijn. De deskundige wijt dat aan een ontbrekende en een te kleine neut. [eisende partij] stellen dat het hier niet om een tijdelijke waterbelasting zou gaan. Hoe lang sprake zou zijn geweest van blootstelling aan een watermassa hebben zij echter ook niet gesteld. De brief van [naam 1] zegt er in feite niets over. De rechtbank volgt daarom ook hier de deskundige.
2.9
Anders dan de deskundige neemt de rechtbank wel een verband aan tussen de wateroverlast en het uitgespoelde voegwerk. Dat dit zich beperkt tot de eerste drie lagen wijst daarop. De deskundige is daarover ook onvoldoende stellig. Daarvoor is tot dusver geen post begroot. De rechtbank schat de hoogte van de hiermee gemoeide kosten op
€ 1.000,- inclusief btw.
2.1
De gestelde deformatie van het kozijn is niet uit de verf gekomen. Uit de desbetreffende foto in het rapport van [naam 1] blijkt daarvan zonder toelichting – die ontbreekt – niet en uit de recente brief van [naam 1] volgt niet dat er sprake is van een te herstellen gebrek. Uit de stellingen van [eisende partij] volgt ook niet dat de aangepaste onderdorpel van het raamkozijn – want daar gaat het kennelijk om – weer terug in de oude toestand moet worden gebracht of anderszins aangepast moet worden. Dit leidt dan ook niet tot toekenning van enige vergoeding.
2.11
Naar aanleiding van het antwoord van deskundige op de eerste vraag heeft hij op de tweede vraag geen antwoord gegeven. Hierboven (2.4, slot) is al opgemerkt dat hij ter zake van een post (scheurvorming steenachtig binnenblad) toch een herstelpost van € 575,- heeft opgenomen (€ 696,- incl. btw). De rechtbank gaat ervan uit dat dit op een vergissing berust. Zoals hierboven bleek volgt de rechtbank de deskundige wat betreft het antwoord op de eerste vraag, met dien verstande dat wegens het uithakken en voegen van de eerste drie lagen van het metselwerk een bedrag zal worden toegekend van € 1.000,- inclusief btw.
2.12
Ten derde is aan de deskundige gevraagd welke werkzaamheden hij noodzakelijk acht om de op bladzijde 38 van het rapport van [naam 1] onder “ophoging van de begane grondvloer” genoemde verschijnselen ongedaan te maken dan wel de waardedrukkende effecten daarvan weg te nemen. Het gaat daarbij volgens dat rapport (met de bijbehorende offertebedragen) om de te lage doorloophoogtes van de deuropeningen (€ 10.580,- excl. btw), een te lage eerste trede van de steektrap naar de eerste verdieping (€ 3.890,- excl. btw) en de te lage borstwering van de raamkozijnen en buitendeuren op de begane grond (42.725,- excl. btw). Volgens de offerte bij het rapport van [naam 1] hoort daar nog een post van € 29.910,- (excl. btw) bij wegens “Afwerking woning binnenzijde”. Voor zoveel van belang heeft de deskundige op die vraag het volgende geantwoord:
a. a)
Binnendeurkozijnen vernieuwen in verband met de lage doorloophoogte
Dit kan uitgevoerd worden door boven de kozijnen het metselwerk in te zagen, de bovendorpel te verwijderen en stijlen op te lengen. Er kan dan een bovenpaneel geplaatst worden met een nieuwe deur. De aansluitende wanden dienen mogelijk aangeheeld en hersteld te worden.
b)
Raamkozijnen/buitendeuren vernieuwen in verband met te lage borstwering
De noodzaak voor het vernieuwen van de raamkozijnen in verband met te lage borstwering is in het kader van geldende voorschriften en verordeningen niet aanwezig (..) De voorgestelde werkzaamheden hoeven in dat kader dan ook niet te worden uitgevoerd. Ook geeft dit geen vermindering van woongenot, dus ook daarvoor behoeven de raamkozijnen niet worden aangepast.
Voor wat betreft de bij het verhogen van de vloer doorgevoerde aanpassing van de buitendeur is de doorgang lager geworden dan de vigerende 2,1 meter. De voordeur en zijdeur zijn voorzien van een bovenlicht. Hier kan de tussendorpel (kalf) verplaatst worden naar boven, zodat het bovenlicht verkleind wordt (of vervalt bij gebruik van een dicht paneel) en kan een deur van voldoende hoogte aangebracht worden. Voor de achterdeur naar de berging is de 2.1 m niet van toepassing omdat deze doorgang niet naar een verblijfsruimte leidt of onderdeel is van een verkeersweg in de woning.
c)
Vernieuwen steektrap naar eerste verdieping in verband met te lage eerste trede
Het geheel vervangen van de steektrap is een rigoureuze oplossing. Ik denk dat een en ander ook opgelost kan worden door het aanpassen van de optreden van de trap (..) Na vergelijk met de mogelijke kosten heb ik het vernieuwen van de steektrap met bijkomende herstelwerkzaamheden als uitgangspunt opgenomen.
d)
Afwerking woning binnenzijde
Zoals omschreven onder b) is er hooguit sprake van een aanhelen langs de verhoogde kozijnstijlen. Dit is plaatselijk, waarbij mogelijk wat stucwerk en wandafwerking, behang of dergelijke gerepareerd moet worden. Schade aan tegels kan bij zorgvuldig zaagwerk of verwijderen van het deel boven de deuren tot een minimum beperkt worden en volledig vervangen acht ik zeker niet noodzakelijk.
Uitgaande van bovenstaande komt de deskundige tot de volgende kostenopstelling (vraag 4):
Hij merkt daarover nog op:
Voor kosten van werkzaamheden verband houdende met aanpassingen door het verhogen van de vloer kom ik op een bedrag van € 12.420,65 (..)In het schema zijn vier posten opgenomen, buiten het aanpassen van de steektrap (post 10), die verband houden met het verhogen van de vloer. Het betreft de posten 7, 8, 9 en 11 (..) Ten aanzien van de posten 8 en 9 zouden de kosten, indien men destijds gebruik had gemaakt van de aanwezige deuren, respectievelijk € 2.600,00 en € 1.000,00 hebben bedragen, en zou post 11 niet nodig zijn, aangezien de woning toen al afgewerkt werd.
Dit zou tot een bedrag ten gevolge van verhogen vloer leiden van € 9.758,65 inclusief btw.
Op vraag 5 (aftrek nieuw-voor-oud) antwoordt de deskundige:
Door het uitvoeren van de werkzaamheden, genoemd onder de antwoorden op de vragen 2 en 3, komen [eisende partij] niet in een wezenlijk betere positie te verkeren. De uit te voeren werkzaamheden zijn reparaties en aanpassingen en leiden niet tot een versterking van de woning en/of langere levensduur van de woning.
De deskundige sluit af (vraag 6):
Ik concludeer uit het procesdossier en mijn inspectie dat lange tijd meerdere malen sprake is geweest van wateroverlast doch ook dat sprake is geweest van verkeerstrillingen en een wisselende grondwaterstand. [eisende partij] hebben om de wateroverlast te voorkomen zelf besloten de vloer op te hogen waardoor mogelijk enige zetting en scheurvorming is ontstaan evenals de noodzaak aanwezig is geworden om de deuren en kozijnen aan te passen. Dat [eisende partij] hier kennelijk een verkeerde keuze hebben gemaakt, acht ik wel een gevolg van de wateroverlast.
Ondanks deze laatste volzin ziet de deskundige kennelijk geen aanleiding zijn opvatting over het causaal verband tussen de wateroverlast en de scheurvorming bij te stellen. De rechtbank doet dat ook niet, nog daargelaten dat de stellingen van [eisende partij] niet inhouden dat de scheurvorming door de ophoging van de woning in 2013 is ontstaan.
2.13
Met [eisende partij] acht de rechtbank het zeer begrijpelijk dat [eisende partij] in 2013 zijn overgegaan tot verhoging van hun begane grond. De kosten van die werkzaamheden worden in deze procedure uiteindelijk alleen gevorderd in de vorm van vergoeding van eigen arbeidsuren en aangeschafte materialen, maar de rechtbank heeft de vordering in zoverre al afgewezen (tussenvonnis van 17 mei 2017, onder 4.17 en 4.18). De rechtbank constateert dat de vordering van [eisende partij] aanvankelijk anders was opgebouwd (zie het genoemde tussenvonnis, onder 4.11).
2.14
[eisende partij] heeft tegen de onder 2.12 door de deskundige beantwoorde vragen nauwelijks iets relevants ingebracht. Ook mankeert het aan een onderbouwing van de in de offerte bij het rapport van [naam 1] genoemde bedragen. Onder die omstandigheden kan de rechtbank niet anders dan aansluiten bij de op zichzelf coherente en begrijpelijke beantwoording van de vragen 3 tot en met 6 door de deskundige.
2.15
Uit het voorgaande vloeit voort dat [eisende partij] ter zake van de aan de deskundige voorgelegde kostenposten een vergoeding toekomt van (€ 12.420,65 - € 696.- +
€ 1.000,- =) € 12.724,65.
2.16
De vordering sub a (zie het tussenvonnis van 17 mei 2017, onder 3.1) zal tot het laatstgenoemde bedrag worden toegewezen. Daarnaast is al beslist dat € 40.000,- ter zake van waardevermindering van de woning zal worden toegewezen (tussenvonnis van 17 mei 2017, onder 4.12) en een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding (idem, onder 4.21), dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding.
2.17
Daarnaast vorderen [eisende partij] een bedrag van € 907,50 wegens kosten voor het rapport van [naam 2] (Heideweg Vastgoed en Advies) en een bedrag van € 1.452,- wegens kosten voor het rapport van [naam 1] . Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier, ook in omvang, om redelijke kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW. Die bedragen zullen daarom worden toegewezen, het eerste bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding en het tweede bedrag met die vanaf 3 februari 2017 (akte eiswijziging).
HHet gevorderde bedrag van € 750,- betreffende Bouw- en Adviesbureau [naam 3] is niet toewijsbaar. De rechtbank kan dit bureau, bij gebreke van enige toelichting, niet plaatsen binnen de onderhavige procedure.
2.18
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zullen [eisende partij] in de proceskosten worden veroordeeld met nakosten en rente als gevorderd door de Gemeente, alsmede op de voet van artikel 244 lid 1 Rv.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
veroordeelt de Gemeente tot betaling aan [eisende partij] van € 12.724,65 wegens bouwkundige schade c.a.;
3.2
veroordeelt de Gemeente tot betaling aan [eisende partij] van € 40.000,- wegens waardedaling van de woning;
3.3
veroordeelt de Gemeente tot betaling aan [eisende partij] van € 10.000,- wegens immateriële schade;
3.4
veroordeelt de Gemeente tot betaling aan [eisende partij] van € 907,50 en
€ 1.452,- wegens buitengerechtelijke kosten;
3.5
veroordeelt de Gemeente tot betaling van de wettelijke rente over de eerste vier in het dictum genoemde bedragen vanaf de dag van de dagvaarding en over het vijfde in het dictum genoemde bedrag vanaf 3 februari 2017;
3.6
veroordeelt [eisende partij] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van de Gemeente begroot op € 3.864,- wegens griffierecht en op € 18.594,- wegens salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief VII, 6 punten), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, voor zover dan niet aan deze veroordeling zal zijn voldaan;
3.7
veroordeelt [eisende partij] in de nakosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat zonder betekening van dit vonnis en € 199,- aan salaris advocaat onder de voorwaarde dat [eisende partij] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
3.8
veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het deskundigenbericht ad
€ 4.835,39, aan de Staat te betalen, door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen;
3.9
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.1
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018.