ECLI:NL:RBGEL:2018:5436

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
05/078765-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor het vervoeren en bezit van cocaïne en poging tot zware mishandeling

Op 17 december 2018 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 1991, die beschuldigd werd van het vervoeren en bezitten van cocaïne, alsook van een poging tot zware mishandeling. De zaak kwam ter terechtzitting op 3 december 2018. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een agent, die hem wilde aanhouden op verdenking van drugshandel. De verdachte zou met hoge snelheid zijn weggereden terwijl de agent zich gedeeltelijk in zijn voertuig bevond. De militaire kamer oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, omdat niet duidelijk was of er een aanmerkelijke kans op letsel was ontstaan. De verdachte werd vrijgesproken van dit feit.

Ten aanzien van het tweede feit, het vervoeren en bezitten van cocaïne, werd vastgesteld dat de verdachte ongeveer 10,57 gram cocaïne had vervoerd. De militaire kamer oordeelde dat dit feit wettig en overtuigend bewezen was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, maar de militaire kamer legde uiteindelijk een werkstraf van 100 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De militaire kamer hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en het feit dat hij al hulp had gezocht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/078765-18
Datum uitspraak : 17 december 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats]
raadsvrouw: mr. P.G.C.P. Smits, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 december 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 april 2018, te Uden,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan hoofdagent van politie [slachtoffer] , die toen aldaar met politiedienst en/of het opsporen/onderzoeken van strafbare
feiten was belast en aldus werkzaam gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door hem, verdachte, bestuurde auto (met hoge toeren en sterk accelererend) is opgetrokken/weggereden terwijl voornoemde [slachtoffer] zich met zijn bovenlichaam en/of arm(en) voorovergebukt (gedeeltelijk) in het voertuig van verdachte bevond en/of (daarbij) verdachtes bovenkleding en/of verdachtes autogordel had vastgepakt en/of terwijl de voet(en) van voornoemde [slachtoffer] zich (gedeeltelijk) onder het door hem, verdachte, bestuurde, voertuig bevond(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 13 april 2018, te Uden, althans in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd en/althans opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,62 gram, althans 10,57 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verbalisant hing voorover gebukt in het voertuig. Verdachte is toen met een hoge snelheid vooruit gereden. De verbalisant was toen genoodzaakt opzij te stappen. Daarmee heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken.
Beoordeling door de militaire kamer
Wegrijden met auto
Verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] hebben verklaard dat verdachte en een bijrijder samen in een auto zaten. Verdachte heeft deze auto stil gezet en de verbalisanten hebben hun auto achter die van verdachte geplaatst. Verbalisant [slachtoffer] is vervolgens naar de auto gelopen om verdachte aan te houden op verdenking van drugshandel. [slachtoffer] heeft het bestuurdersportier geopend, zich gelegitimeerd en ‘politie’ geroepen. Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] dit heeft horen zeggen. [slachtoffer] heeft geroepen dat de mannen hun handen omhoog moesten doen en uit de auto moesten stappen. De bijrijder heeft daaraan gevolg gegeven door zijn handen in de lucht te steken en uit de auto te stappen. Verdachte reageerde volgens het proces-verbaal van bevindingen met de opmerking dat hij zijn handen niet ging laten zien. [slachtoffer] heeft verdachte daarop bij zijn T-shirt gepakt. Verdachte heeft vervolgens zijn motor gestart en gaf gas. [slachtoffer] stond volgens het proces-verbaal van bevindingen op dat moment voorover gebukt, half in het voertuig en had het T-shirt en de veiligheidsgordel van verdachte vast. De auto schoot met een hoge snelheid vooruit. [slachtoffer] heeft beschreven opzij te zijn gestapt om te voorkomen dat zijn voet onder het achterwiel van de auto terecht zou komen. De auto is daarna met piepende banden weggereden.
De militaire kamer is op basis van het vorenstaande, dat immers beschreven is in een op ambtseed opgesteld proces-verbaal, van oordeel dat verdachte wel degelijk wist dat het een politieman was die naast zijn auto stond en dat hij uit de auto moest stappen. Dit oordeel vindt bevestiging in het gegeven dat de bijrijder wel op de woorden van de politie heeft gereageerd en uit de auto is gestapt. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat de ex van zijn zus hem iets aan wilde doen en dus niet wist dat er een politieman naast zijn auto stond, acht de militaire kamer gezien het hiervoor genoemde en in het bijzonder gezien de reactie van de bijrijder, ongeloofwaardig.
Opzet toebrengen zwaar lichamelijk letsel?
De vraag die de militaire kamer vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte door deze gedragingen heeft geprobeerd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en of verdachte daartoe (voorwaardelijk) opzet heeft gehad.
De militaire kamer is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende informatie naar voren komt om te concluderen dat door het gedrag van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, en overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] volgt onvoldoende concreet op welke plek [slachtoffer] precies stond toen de auto weg reed. Ook is onduidelijk op welke manier verbalisant [slachtoffer] (nog) in de auto hing op het moment dat verdachte naar voren reed. Daardoor kan de militaire kamer niet beoordelen of er een kans bestond dat [slachtoffer] zou worden meegesleurd door de auto en welk letsel hiermee aangericht zou kunnen worden. Daar komt bij dat [slachtoffer] blijkens het proces-verbaal al achteruit was gestapt op het moment dat de auto weg reed, zodat evenmin duidelijk is hoe groot de kans was dat de voet van verbalisant [slachtoffer] onder één van de wielen terecht kon komen. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat het gedrag van verdachte weliswaar verwerpelijk was, maar dat de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingspunten bevatten voor de conclusie dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de verbalisant [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door het wegrijden van verdachte met zijn auto.
De militaire kamer zal verdachte dan ook van het onder feit 1 tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 24;
- de kennisgeving van inbeslagneming onder verdachte, p. 62;
- het proces-verbaal van bevindingen uitslag NFI, p. 79;
- rapport NFI, identificatie veelvoorkomende drugs, p. 82;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2. tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks13 april 2018, te Uden,
althans in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd en
/althansopzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 10,62 gram, althans10,57 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlaste-gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een ambulante behandeling. Daarnaast heeft de officier van justitie ten aanzien van feit 1 de ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling. Verdachte heeft drugs vervoerd om zo de kosten van zijn psycholoog te kunnen betalen. Het gaat nu beter met verdachte. Het opleggen van een gevangenisstraf zal aan verdachte meer schade toebrengen en geen toegevoegde waarde meer hebben.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het Justitieel documentatieregister, gedateerd 14 november 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 19 november 2018.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een flinke (dealers-) hoeveelheid cocaïne aanwezig gehad en vervoerd. Verdachte vervoerde en leverde deze cocaïne voor anderen af en kreeg hiervoor een deel van de winst. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Harddrugs zorgen daarnaast maatschappelijk bezien voor veel schade omdat de mensen die afhankelijk zijn van drugs veel overlast en schade veroorzaken om het gebruik van de drugs te bekostigen. De militaire kamer neemt het verdachte kwalijk dat hij puur voor zijn eigen geldelijk gewin misbruik maakt van de verslaving van anderen. Verdachte heeft daarmee zeer onverschillig gehandeld en is compleet voorbijgegaan aan de gevolgen van zijn handelen voor de gezondheid van anderen. Bovendien weegt de militair kamer mee dat verdachte militair was ten tijde van de overtredingen van de Opiumwet, terwijl hij wist dat Defensie een zero tolerance-beleid voert ten aanzien van verdovende middelen. Aldus heeft verdachte ook het aanzien, alsmede de inzetbaarheid van de krijgsmacht geschaad.
De militaire kamer weegt anderzijds mee dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat verdachte bekend is met zwaar depressieve klachten en kenmerken van borderline vertoont. Verdachte heeft hiervoor al hulp gezocht bij een psycholoog. De reclassering heeft dan ook geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling voor zijn psychische klachten. De militaire kamer weegt voorts nog mee dat verdachte door de onderhavige strafzaak door Defensie is ontslagen.
Alles afwegend zal de militaire kamer aan verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 100 uren. Daarnaast zal de militaire kamer als stok achter de deur aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opleggen, met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een ambulante behandeling. De militaire kamer verbindt hieraan een proeftijd van twee jaren. Dit is een lagere straf dan is geëist door de officier van justitie nu de militaire kamer minder bewezen vindt.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:

Spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit.

Verklaartbewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.

Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaatdat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.

Verklaartverdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.

Bepaaltdat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
twee jarenwordt bepaald, te weten:
- de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
3. zijn medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
4. zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij Reclassering Nederland via het telefoonnummer [nummer] en zich gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij de reclassering, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
5. zich wegens zijn psychische problematiek onder (ambulante) behandeling zal stellen van [naam 1] of soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die door of namens de zorgverlener aan hem worden gegeven, voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).

Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde voorts tot het verrichten van een werkstraf gedurende 100 (honderd) uren.

Bepaaltdat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.

Beveeltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.

Steltdeze vervangende hechtenis vast op
50 (vijftig) dagen.

Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten
6 (zes) uren, zijnde 3 (drie) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr Y. van Wezel, rechters, en
kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx,
griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee, District Landelijke en Buitenlandse Eenheden, Brigade Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PV-010 1804141330.1234 ( [naam 2] ) gesloten op 22 mei 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.