ECLI:NL:RBGEL:2018:5416

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
C/05/301936 / HA ZA 16-235
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenbericht over schade aan woning door wateroverlast en funderingsproblemen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft eiser, wonende te Groesbeek, een vordering ingesteld tegen de gemeente Berg en Dal. De zaak betreft schade aan de woning van eiser, die volgens hem is veroorzaakt door overstromingen van het riool. Eiser stelt dat deze overstromingen leiden tot een verhoging van de grondwaterstand, wat op zijn beurt de draagkracht van de fundering van zijn woning negatief beïnvloedt. De rechtbank heeft eerder een deskundigenbericht bevolen om de technische aspecten van de schade te onderzoeken. Het deskundigenbericht, opgesteld door Movares Nederland B.V., concludeert dat er geen sprake is van verweking van de ondergrond, wat een belangrijke oorzaak van de schade zou zijn. De deskundige heeft vastgesteld dat de grond onder de woning bestaat uit fijn tot matig zand, wat niet gevoelig is voor verweking. De rechtbank heeft de deskundige gevraagd om een nadere toelichting op zijn bevindingen, vooral naar aanleiding van de bezwaren van de gemeente tegen het deskundigenrapport. De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast, waarbij de deskundige zal worden gehoord. De zaak is complex en draait om de interactie tussen de fundering van de woning, de ondergrond en de invloed van wateroverlast. De rechtbank heeft de partijen en hun advocaten opgeroepen om aanwezig te zijn en te proberen tot een minnelijke regeling te komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/301936 / HA ZA 16-235
Vonnis van 21 november 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te Groesbeek,
eiser,
advocaat mr. C.C.J.M. Weijers te Nijmegen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BERG EN DAL,
zetelend te Groesbeek,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 maart 2018
  • het conceptrapport van ing. O.S. Langhorst en ing. P.A.J. Kivit (verder samen: de deskundige) van 25 april 2018 (verder: het conceptdeskundigenbericht)
  • de reacties op het conceptdeskundigenbericht van [eiser] van 13 juni 2018 en van de gemeente van 15 juni 2018
  • het rapport van 4 juli 2018 met daarin aangegeven wijzigingen ten opzichte van het conceptdeskundigenbericht (verder: het rapport met wijzigingen)
  • het deskundigenbericht van 4 juli 2018 (verder: het deskundigenbericht)
  • de begrotingsbeslissing van 5 september 2018
  • de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende akte voorwaardelijke aanvulling van eis van [eiser] van 12 september 2018
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht tevens antwoordakte voorwaardelijke aanvulling van eis van de gemeente van 10 oktober 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 7 maart 2018 heeft de rechtbank in deze zaak een deskundigenbericht bevolen aangaande de in dat vonnis genoemde vragen.
2.2.
In het deskundigenbericht zijn de vragen als volgt beantwoord:
Vraag 1:
Kan het 1 à 2 keer per jaar stromen van een grote hoeveelheid water vanaf de openbare weg via de oprit over het perceel van de woning leiden tot verweking van de grond rond en onder de fundamenten van de woning, mede gelet op de samenstelling van die grond? Is daarbij de duur van het toestromen van het water van belang, indien er van uitgegaan wordt dat dit steeds niet meer dan een uur was?
Antwoord 1:
Het 1 à 2 keer stromen van een grote hoeveelheid water leidt niet tot verweking van de ondergrond rond en onder de fundering van de woning maar tot verlies van draagkracht van de fundering van het woonhuis. Verweking ontstaat in een ondergrond van leemhoudend zand. Hier is sprake van een grondsoort die bestaat uit fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend). Verweking van de ondergrond wordt hiermee uitgesloten.
Vraag 7:
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
Voor de rechter kennis te nemen punten zijn:
Schademechanisme is niet alleen afhankelijk van de ondergrond, maar ook van de constructie van het gebouw in combinatie met de fundering. Inzicht in de draagconstructie is daarbij noodzakelijk.
Antwoord:
De interactie tussen de constructie en ondergrond is van belang voor de beoordeling van de schade aan de woning. De draagkracht van de fundering wordt ontleend uit de ondergrond en het ontwerp van de fundering. De belasting op de fundatie en het ontwerp van de fundering is in de afgelopen jaren ongewijzigd geweest, er hebben zich sinds de jaren ‘70 geen verbouwingen plaatsgevonden. De grondwaterstand in de ondergrond is daarentegen wel gewijzigd. Als gevolg van een hogere grondwaterstand verandert de korrelspanning van de ondergrond, er treedt verzakking op. Als gevolg daarvan zakt de fundering op de locatie waar de grondwaterstand het meest wordt verhoogd. Dat is aan de achterzijde van de woning bij het laagste maaiveldniveau (bron onderbouwing hoofdstuk 7).
2.3.
De vragen 2 tot en met 6 zijn in het deskundigenbericht niet beantwoord. Bij deze aan de deskundige voorgelegde vragen van de rechtbank is steeds vermeld dat deze alleen beantwoord dienden te worden als de voorgaande vraag/vragen positief was/waren beantwoord, wat kennelijk niet het geval was.
2.4.
Blijkens het rapport heeft de deskundige bij zijn onderzoek de bodemopbouw bepaald met een geologisch en geotechnisch onderzoek, wat is weergegeven in hoofdstuk 6 van het deskundigenbericht. In dat hoofdstuk staat als conclusie
Conclusie
Ter plaatse van de [woonadres] blijkt dat de grond direct onder het maaiveld uit matig fijn zand (matig tot sterk silthoudend) te bestaan en reikt tot een diepte van ca. 12 m beneden maaiveld. Daaronder bevindt zich grof zand.
Verweking, ook wel drijfzand of “liqeufaction” genoemd […], is een geotechnisch mechanisme waarbij korrels in de grond los op elkaar zijn gestapeld en als een ‘kaartenhuis’ in elkaar storten. Als er wateroverspanning ontstaat, treedt verdichting op. Het proces kan zich meerdere keren voordoen, tot volledige verdichting van de grond is opgetreden. […] Deze volumeverkleining wordt ook wel contractantie genoemd. In provincie Zeeland zijn gevallend bekend waar door verweking onderwatertaluds volledig onderuit zijn gegaan.
Het grondtype dat gevoelig is voor verweking, is losgepakt, leemhoudend zand. Verweking kan bij gedeeltelijke verzadiging van water van de ondergrond optreden, maar is het sterkst aanwezig bij volledige verzadiging.
In de ondergrond bij de woning [woonadres] is geen leemhoudend zand aanwezig, maar fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend). Daarmee concludeert Movares Nederland B.V. dat verweking geen mogelijke oorzaak is van de schades in de woning. […]
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het schadebeeld niet kan ontstaan door verweking. Hier is sprake van een grondsoort die bestaat uit fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend). Opgemerkt wordt dat verweking ontstaat door de aanwezigheid van leemhoudend zand in de ondergrond.
2.5.
In het deskundigenonderzoek is aandacht besteed aan de interactie tussen de constructie, de fundering en de ondergrond, waarover in hoofdstuk 7 als volgt is gerapporteerd:
Schademechanisme is niet alleen afhankelijk van de ondergrond, maar ook van de interactie tussen de draagconstructie, fundering en de ondergrond. Inzicht in de draagconstructie is verkregen tijdens de locatiebezoek en uit de informatie uit de ontvangen stukken van de Rechtbank Gelderland. De belasting op de fundatie en de fundering is ongewijzigd geweest in de afgelopen jaren, er zijn sinds de jaren ‘70 geen verbouwingen uitgevoerd. De ondergrond is daarentegen wel gewijzigd. De korrelstructuur wijzigt bij een verandering van de korrelspanning onder de fundering op staal. Deze wijziging in korrelspanning is het gevolg van een hogere grondwaterstand. Een fundering op staal is dan ook gevoelig voor hogere grondwaterstanden en beïnvloedt het draagvermogen negatief (zie ook paragraaf draagkracht). Dit wordt tevens onderschreven in de geotechnische norm, NEN9997-1. Hierin staat aangegeven in artikel 6.5.2.2 lid c: het verplicht rekenen met hoogste grondwaterstand en rekening houdend met variatie in grondwaterstand.
Aangetoond is door “waterpassing” van de begane grondvloer:
• Begane grondvloer (hoogteverschil tot 29 mm);
• Scheurvorming zijgevel: scheurwijdte tot 3,0 mm (= schadeklasse 2);
• Scheurvorming achtergevel: scheurwijdte tot 4,0 mm ( schadeklasse 2);
• Verzakking afvoer: 50 mm ( schadeklasse 4/5);
• Verzakkingen opgetreden aan de draagconstructie (zie bijlage VI).
De woning bestaat uit metselwerk en een betonnen vloer en wordt als een “niet stijve bouwkundige constructie” beschouwd. De zakkingen vanuit de ondergrond worden door de constructie en de fundering gevolgd en met als gevolg vervormingen en rotatie (en dus scheurvorming) van de woning. De scheurvorming conform rapport F530, DC-COB, betreft het schadeklasse 2 (scheurwijdte tot 5 mm). Dit betekent lichte scheurvorming in metselwerk/stucwerk.
Het laagste maaiveldniveau bevindt zich aan de achterzijde van de woning, dit betekent dat op deze locatie de korrelspanning van de ondergrond op fundatieniveau het kleinst is bij een waterstand op maaiveldniveau. Het verlies aan draagkracht van de fundering op staal is op deze locatie daarom het grootst en zijn de zakkingen ook het grootst […].
Conclusie
De interactie tussen de constructie en ondergrond is van belang voor de beoordeling van de schade aan de woning. De draagkracht van de fundering wordt ontleend uit de ondergrond en het ontwerp van de fundering. De belasting op de fundatie en het ontwerp van de fundering is in de afgelopen jaren ongewijzigd geweest, er hebben zich sinds de jaren ‘70 geen verbouwingen plaatsgevonden. De grondwaterstand in de ondergrond is daarentegen wel gewijzigd. Als gevolg van een hogere grondwaterstand verandert de korrelspanning van de ondergrond, er treedt verzakking op. Als gevolg daarvan zakt de fundering op de locatie waar de grondwaterstand het meest wordt verhoogd. Dat is aan de achterzijde van de woning bij het laagste maaiveldniveau.
2.6.
De conclusie van het deskundigenbericht (hoofdstuk 8) luidt als volgt:

8.Conclusie

Op basis van de beschikbare uitgangspunten, randvoorwaarden en resultaten uit het
onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • Het uitgevoerde geohydrologisch onderzoek heeft uitgewezen dat het overlopen van de riolering leidt tot wateroverlast. De knijpconstructie zorgt voor wateroverlast dat op maaiveld terecht komt. Dit wordt veroorzaakt doordat de diameter van de riolering verkleind wordt van 0,8 m naar 0,4 m. Water stroomt vanuit de rioolput en straatkolk naar het laagste punt langs en richting de achterzijde van de woning aan de [woonadres] . Bovendien blijkt uit de hoogtekaart dat water uit de omgeving richting de [woonadres] stroomt;
  • Tijdens het locatiebezoek bezoek blijkt het volgende:
  • De woning is gefundeerd op een fundering op staal. Echter de kelder onder de keuken is op een betonnen plaat gefundeerd;
  • De muren bestaan uit metselwerk en pleisterwerk en hierin bevinden zich scheuren. Met name aan de achterzijde van de woning zijn deze scheuren groot. De scheuren in het woonhuis worden veroorzaakt door zetting van de fundering;
  • In de muren van de garage zijn geen scheuren in de geconstateerd, maar zijn aangetroffen rondom de dichtgestorte betonnen smeerput in het midden van de vloer. Deze scheuren worden niet veroorzaakt door zetting;
  • Op basis van de handboringen kan de grond worden geclassificeerd als fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend). In grond van deze classificatie staat de infiltratie van water in de ondergrond bekend als matig doorlatend. De infiltratieproef bevestigt dit beeld. Daarmee beoordeelt Movares de waterdoorlatendheid van de ondergrond als matig doorlatend.
- Uit het uitgevoerde geologisch- en geotechnisch onderzoek blijkt het volgende:
 Verweking ontstaat in een ondergrond van leemhoudend zand. Hier is sprake van een grondsoort die bestaat uit fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend). Verweking van de ondergrond wordt hiermee uitgesloten;
De deskundigen van Movares Nederland B.V. stellen dat bij de woning van de heer
[eiser] geen sprake is van verweking van de ondergrond.
2.7.
De conclusie uit het deskundigenbericht is dat, mede gelet op de samenstelling van de grond, van verweking van de grond geen sprake kan zijn. De rechtbank overweegt dat het deskundigenoordeel op dit punt, waarover geen aanvullende vragen zijn gesteld, dat inzichtelijk is en mede gebaseerd op de bijzondere kennis en ervaring van de deskundige en waartegen door partijen ook geen bezwaren zijn geuit, overtuigend voorkomt. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er geen concreet risico op verweking van de grond en ondermijning daardoor van het fundament van de woning aanwezig is geweest en dat verweking niet heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat, zoals overwogen in het tussenvonnis van 15 februari 2017 (rov. 4.5.), geen sprake is van het voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 vereiste gevaar voor personen of zaken, althans niet op de door [eiser] tot dusver aangevoerde gronden, en dat er dus op die gronden ook geen sprake is van aansprakelijkheid van de gemeente. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering op die grond (verweking) dient te worden afgewezen. Daarmee is echter de zaak nog niet afgedaan, gelet op de gevorderde aanvulling van de gronden door [eiser] .
Wijziging van de gronden
2.8.
[eiser] heeft de grondslag van zijn vordering in zijn conclusie na deskundigenbericht, tevens houdende akte voorwaardelijke aanvulling van eis, van 12 september 2018 voorwaardelijk aangevuld met de stelling dat de schade aan het woonhuis als gevolg van het met (enige) regelmaat overstromen van het riool ook door andere factoren kan zijn ontstaan dan door verweking, te weten door verlies van de draagkracht van de fundering ten gevolge van de overstromingen. Als voorwaarde van deze voorwaardelijk gevorderde aanvulling stelt [eiser] , kort gezegd dat de rechtbank niet ook al zonder deze wijziging tot toewijzing van zijn vordering komt. Aan deze voorwaarde is voldaan.
2.9.
De gemeente heeft bezwaar gemaakt tegen deze gevorderde aanvulling van de gronden van eiser en acht deze in dit stadium van de procedure in strijd met de goede procesorde. De rechtbank overweegt dat de eiser op grond van artikel 130 Rv, zolang nog geen eindvonnis is gewezen, zijn eis of de gronden daarvan schriftelijke kan veranderen of vermeerderen. De gemeente is voorts in de gelegenheid gesteld in haar antwoord akte te reageren op de aanvulling en heeft dat ook gedaan. Van onredelijke bemoeilijking van de verdediging is geen sprake. Daarbij komt dat [eiser] weliswaar een wijziging van de grondslag vordert maar dat de oude en de nieuwe grondslagen niet zeer ver uit liggen elkaar. In beide gevallen komt het er immers op neer dat gesteld wordt dat de fundamenten van de woning ondermijnd worden door water dat periodiek uit de rioolput over het erf van [eiser] stroomt. Waar in eerste instantie gesteld werd dat die ondermijning door verweking van de grond kwam, wordt, kennelijk naar aanleiding van het conceptdeskundigenbericht, nu gesteld dat dit komt door een ander proces, - kort gezegd - verlies van draagkracht van de fundering door stijging van grondwaterniveau, als gevolg van dat zelfde periodiek over het erf stromende water. Van een onredelijke vertraging is evenmin sprake nu de grondslagwijziging en het antwoord daarop hebben plaatsgevonden in conclusies na deskundigenbericht die hoe dan ook genomen zouden zijn. Dat de grondslagwijziging, zoals hierna aan de orde komt, aanleiding kan geven tot nader onderzoek en daarmee extra tijdsbeslag kan veroorzaken acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen onredelijke vertraging, temeer nu daar tegen overstaat dat dit mogelijk een - al dan niet succesvolle - hoger beroepsprocedure kan voorkomen. De verandering van grondslag wordt derhalve toegestaan. Dit neemt niet weg dat in deze fase van de procedure, waarin al bewijslevering door het horen van getuigen en het inwinnen van een deskundigenbericht heeft plaatsgevonden, van [eiser] verwacht mag worden dat hij zijn nieuwe grondslag van voldoende onderbouwing voorziet.
Beoordeling van de nieuwe grondslag
2.10.
Concreet stelt [eiser] - kort weergegeven - dat door de periodieke overstroming van het riool gedurende een uur het grondwaterpeil aanzienlijk stijgt, dat daardoor de fundering van het woonhuis draagkracht verliest, dat daardoor verzakking optreedt op de locatie waar de grondwaterstand het meest wordt verhoogt, de achterkant, en dat daardoor scheurvorming optreedt. De rechtbank begrijpt dat [eiser] stelt dat het overstromen van de put een concreet risico oplevert voor deze stijging van de grondwaterstand en daardoor optredende scheurvorming en dat dit risico zich heeft verwezenlijkt. Een en ander wordt door de gemeente betwist.
2.11.
Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [eiser] naar het conceptdeskundigenbericht. Daaruit heeft hij de volgende passages aangehaald:
De geotechnische draagkracht van de fundering op staal wordt echter wel beïnvloed door een verhoging van de grondwaterstand. Voor de fundering op staal van de woning wordt de geotechnische draagkracht dusdanig gereduceerd dat deze niet meer de belasting van de woning kan dragen. Er treedt zakking van de woning op. De duur van het toestromen van water is van belang. Bij een grote hoeveelheid water op het maaiveld gedurende maximaal 1 uur zal de waterstand in de ondergrond beïnvloed worden en leidt tot verhoging van de grondwaterstand. De waterstand zal stijgen tot aan maaiveld (ver boven het funderingsniveau van de woning), hierdoor treedt korrelspanningsreductie op en daardoor draagkracht verlies van de fundering van het woonhuis met zetting als gevolg [p. 8/40]
[…]
De draagkracht van de fundering door de ondergrond is berekend en getoetst volgens de Eurocode 7.1 /NEN9997-1. Hiervoor zijn een aantal verificatieberekeningen uitgevoerd bij een fundering op staal van de woning en kelderconstructie. De berekening heeft als doel om inzicht te krijgen in de afname in draagvermogen door een verhoging van de grondwaterstand.
Voor de geotechnische berekening zijn de volgende randvoorwaarden gehanteerd:
• Aanlegniveau strookfundering van MV-0,68 m, breedte van 0,50 m:
• Aanlegniveau keldervloer (betonplaat), MV-2,0 m;
• Grondopbouw conform tabel 6-1, wrijvingshoek φ = 30
• Grondwaterstand in normale situatie MV-2.0 m à MV-2,5 m en in extreme situatie (overstroming van riolering) op MV 0,0 m;
• Daarbij is opgave van gewichtsbelastingen van de woning in de bijlage IV toegevoegd om een indicatie te krijgen van het draagvermogen van de fundering:
• Berekening is uitgevoerd met geotechnische software D-Foundation versie 17.1 van Deltares. In Nederlandse ontwerppraktijk is dit een gebruikelijke en betrouwbare rekensoftware:
• Getoetst is aan de gedraineerde toestand waarbij Vd ≤ Rd. Hierin is Vd ( 46 kN/m1) de rekenwaarde van de belasting van de woning op de fundering en Rd is het grondmechanisch draagvermogen;
• In tabel 6-2 [kennelijk is bedoeld tabel 6-1; de rechtbank] zijn de resultaten van de berekeningen van het draagvermogen weergegeven.
In bijlage IV zijn de resultaten gegeven van de geotechnische- en gewichtsberekeningen. Het verhogen van grondwaterstand leidt tot verminderd draagvermogen van de fundering. Dit is voor de fundering op staal en kelderconstructie een vermindering van ca. 50%. Indien de belasting van de woning (Vd) op de fundering groter dan het grondmechanisch (Rd) draagvermogen, leidt dit tot verzakkingen. Uit de resultaten in de bovenstaande tabel blijkt dat de belasting op de fundering op staal (woning) groter is dan het grondmechanisch draagvermogen indien de grondwaterstand (GWS) dermate stijgt dat deze een niveau van MV 0=0m bereikt. De kelderconstructie voldoet wel ruim op grondmechanisch draagvermogen.
Conclusie
Het geotechnische draagvermogen van de fundering op staal wordt beïnvloed door een verhoging van de grondwaterstand. Voor de fundering op staal (woning) wordt het geotechnisch draagvermogen dusdanig gereduceerd, dat deze niet meer de belasting uit de woning kan dragen. Er treedt zakking van de woning op.[hoofdstuk 6 p. 29/40 en 30/40]
[…]
De spanning in de ondergrond wordt ook wel grondspanning (σ) genoemd, de sommatie van de korrelspanning (σ’) en de waterspanning (σw). De korrelspanning is afhankelijk van het volumiek gewicht van het type grondsoort. Voor zand is dit 19 kN/m3 (γdr) boven de grondwaterstand en 20 kN/m3 (γsat) onder de grondwaterstand (conform NEN9997-1. tabel 2.b). De holle ruimtes tussen de korrels zijn onder de grondwaterstand gevuld met water. Over het algemeen wordt voor het volumiek gewicht van water 10 kN/m3 aangehouden.
Korrelspanning wordt bepaald met de volgende formule van Terzaghi:
σ = σw + σ’
In onderstaande figuur 6-4 zijn de grondspanning (σ), waterspanning (σw) en korrelspanning (σ’) als functie van de diepte t.o.. maaiveld weergegeven.
Uit figuur 6-4 blijkt dat bij stijging van de grondwaterstand de korrelspanning sterk
afneemt. Dit beïnvloedt de draagkracht van de fundering (zie paragraaf draagkracht).
Conclusie
De ondergrond is geclassificeerd als fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend) en de infiltratie van water in de ondergrond staat bekend als matig waterdoorlatend. Bij een grote hoeveelheid water op het maaiveld gedurende maximaal 1 uur zal de waterstand in de ondergrond beïnvloed worden en leidt tot verhoging van de grondwaterstand. De waterstand zal stijgen tot ver boven het funderingsniveau van de woning, hierdoor treedt korrelspanningsreductie op. Een geringe hoeveelheid water, zoals het dakwater, heeft geen significante invloed, waardoor de waterstand niet tot boven het funderingsniveau van de woning zal stijgen. Er treedt geen korrelspanningsreductie op en daardoor geen draagkracht verlies van de fundering van het woonhuis. [hoofdstuk 6 p. 31/40 en 32/40]
2.12.
De rechtbank begrijpt de door [eiser] aangehaalde passages uit het conceptdeskundigenbericht zo dat daarin staat:
- Verhoging van het grondwater leidt tot afname van het grondmechanisch draagvermogen.
- Indien de belasting van de woning (Vd) op de fundering groter is dan het grondmechanisch (Rd) draagvermogen, leidt dit tot verzakkingen.
- De deskundige gaat op basis van door hem uitgevoerde berekeningen en modellen uit van een belasting van de woning op de fundering van 46 kN/m1 en van een grondmechanisch draagvermogen van de fundering op staal van, bij een grondwaterstand van 2,5 of 2,0 meter onder het maaiveld, 89 kN/m1 en bij een grondwaterstand van 0,0 meter onder het maaiveld 42 kN/m1..
- Pas in dit laatste voorbeeld is de belasting van de woning ( 46 kN/m1 ) groter dan het grondmechanisch draagvermogen (42 kN/m1) en is er dus een reëel risico op scheurvorming.
- Bij een grote hoeveelheid water op het maaiveld gedurende maximaal 1 uur zal de waterstand in de ondergrond beïnvloed worden, de waterstand zal dan stijgen tot aan maaiveld, zodat scheurvorming ontstaat.
2.13.
De gemeente heeft in haar reactie op het conceptdeskundigenbericht tegen dat rapport bezwaar gemaakt. In die reactie schrijft zij dat de deskundige is afgeweken van de door de rechtbank ingekaderde onderzoeksopdracht en vragen.
Voorts voert zij aan dat de deskundige ondeugdelijk onderzoek heeft verricht en ongefundeerde conclusies heeft getrokken. Daarbij voert zij, onder verwijzing naar een brief van een door haar ingeschakelde adviseur, werkzaam bij [adviseur gemeente] , onder andere het volgende aan.
  • De grondwaterstand kan nog dieper liggen dat 2,5 meter ‘onder het NAP’ [kennelijk wordt hier bedoeld ‘onder het maaiveld’]; de deskundige is ten onrechte van een grondwaterstand van 2,5 meter onder het maaiveld uitgegaan zonder peilbuismetingen te doen.
  • Het is zeer onwaarschijnlijk dat de grondwaterstand na één uur water op het maaiveld met meer dan 2,5 meter stijgt, zeker gelet op de matige infiltratiecapaciteit van de ondergrond ter plaatse. [adviseur gemeente] heeft dit in de afgelopen 25 jaar nog nooit gezien.
  • De door de deskundige berekende belasting van de fundering van 46 kN/m1 is gebaseerd op een berekende ontwerpbelasting, hetgeen bij beschouwing van het werkelijke gedrag en verplaatsingen binnen de (geo)techniek ongebruikelijk is.
  • Niet gesteld kan worden dat sprake is van een reductie van draagkracht ten gevolge van de overstroming van het riool, omdat de nulsituatie (vóór 2003) niet bepaald kan worden en er meerdere schadeoorzaken mogelijk zijn, die ten onrechte niet zijn beschouwd.
2.14.
In het deskundigenrapport zijn vervolgens, kennelijk naar aanleiding van de reactie van de gemeente, (onder andere) alle hier voor in rov. 2.11. genoemde door [eiser] aangehaalde passages weggelaten (zoals ook blijkt uit het rapport met wijzingen, waarin de passages integraal zijn doorgehaald) en is de beantwoording van de vragen en de conclusie aangepast zodat deze zijn komen te luiden als hiervoor aangehaald in rov. 2.2. tot en met 2.6.
2.15.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] de gewijzigde grondslag van zijn vordering, de stelling dat de schade is ontstaan door verlies van de draagkracht van de fundering door stijging van de grondwaterstand ten gevolge van de overstromingen, voornamelijk heeft onderbouwd met verwijzing naar de in rov 2.11. aangehaalde passages uit het conceptdeskundigenbericht, die na de reactie van de gemeente geen stand hebben gehouden en in het definitieve rapport niet terugkomen. Dergelijke passages voldoen naar het oordeel van de rechtbank, nu deze immers kennelijk door de deskundige niet langer gehandhaafd worden, in beginsel niet als deugdelijke onderbouwing van de gewijzigde grondslag van de vordering van [eiser] . In dit geval is echter niet duidelijk, omdat toelichting door de deskundige op dat punt ontbreekt, of de desbetreffende passages in het definitieve rapport zijn vervallen omdat de deskundige ze - al dan niet naar aanleiding van de reactie van de gemeente - niet (meer) onderschrijft, of omdat ze naar het oordeel van de deskundige niet vallen binnen de door de rechtbank gegeven opdracht. In dat laatste geval kan niet zonder meer gezegd worden dat ze niet als onderbouwing voor de stellingen van [eiser] kunnen worden gebruikt. Daarbij overweegt de rechtbank dat de aan de deskundige voorgelegde vraag 7: “Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?” de deskundige ruimte biedt om de rechtbank, indien de deskundige dat voor de beoordeling van de zaak van belang acht, op een andere mogelijke schadeoorzaak te wijzen.
2.16.
De rechtbank acht het nodig de bij het vonnis van 7 maart 2018 benoemde deskundige ing. O.S. Langhorst daarover op de voet van artikel 194 lid 5 Rv nader te horen en hem een nadere toelichting op het deskundigenbericht te doen geven. Daarbij zal aan de orde komen wat de reden is geweest voor het weglaten van de door [eiser] genoemde en andere niet gehandhaafde passages en, indien de passages zijn weggelaten omdat de deskundige deze niet meer onderschrijft, wat daarvan de reden was. Tevens kan dan, mocht de deskundige verklaren inhoudelijk nog wel achter de desbetreffende passages te staan, ingegaan worden op de inhoudelijke bezwaren van de gemeente op het conceptdeskundigenbericht, zoals verwoord in de brief van 15 juni 2018, zoals kort weergegeven aangehaald onder rov. 2.13, waarop de deskundige, anders dan mogelijk door het schrappen van de meergenoemde passages, nog niet is ingegaan.
2.17.
De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten en de deskundige bevelen daarbij op de voet van artikel 194 lid 5 Rv een nadere mondelinge toelichting op de het deskundigenbericht te geven.
2.18.
Voor de kosten van de mondelinge aanvulling op het deskundigenbericht geldt opnieuw dat deze in beginsel door [eiser] moeten worden gedeponeerd. Omdat [eiser] met een toevoeging procedeert, zal hem echter geen voorschot zal worden opgelegd. Het benodigde aanvullend voorschot, dat de rechtbank overeenkomstig de opgave van de deskundige bepaalt op een bedrag van € 863,94, inclusief btw, zal vooralsnog ten laste van ’s Rijks kas komen en voorlopig in debet worden gesteld ten behoeve van [eiser] . Partijen moeten er opnieuw rekening mee houden dat de rechtbank uiteindelijk over de kosten van de procedure, waaronder begrepen de kosten van de mondelinge aanvulling op het deskundigenbericht, zal beslissen en dat deze kosten dan - in beginsel - volledig voor rekening van de partij die in het ongelijk wordt gesteld zullen komen
2.19.
Tijdens de comparitie kan de rechtbank ook nadere inlichtingen over de zaak vragen en onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
2.20.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. T.P.E.E. van Groeningen in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
3.2.
beveelt daarbij de verschijning van de bij vonnis van 7 maart 2018 benoemde deskundige ing. O.S. Langhorst (Movares Nederland B.V., adresgegevens vermeld in voornoemd vonnis) teneinde tijdens deze zitting op het deskundigenbericht een nadere mondelinge toelichting te geven,
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
3.4.
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. T.P.E.E. van Groeningen,
3.5.
bepaalt dat [eiser] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat Gemeente Berg en Dal dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
3.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 december 2018voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden maart 2019 tot en met mei 2019, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
3.7.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
3.8.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
3.9.
wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken,
3.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2018.