ECLI:NL:RBGEL:2018:5357

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
05/760129-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 10 december 2018 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- of 20 dagen hechtenis. De zaak kwam voort uit een incident op 26 maart 2017 in Marum, waar de verdachte de aangever, [slachtoffer], zou hebben mishandeld door hem te duwen en/of te slaan, waardoor deze op de grond viel. Daarnaast had de verdachte een gripzakje met cocaïne in zijn bezit, wat leidde tot de tweede aanklacht.

Tijdens de rechtszittingen op 23 juli en 26 november 2018 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder getuigenverklaringen van vrienden van de aangever die de mishandeling hadden waargenomen. De officier van justitie vroeg om vrijspraak voor de mishandeling, maar de militaire kamer oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De getuigenverklaringen waren consistent en eenduidig, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte inderdaad de dader was.

De militaire kamer overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan geweld in een uitgaanssituatie, wat bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Bovendien werd de aanwezigheid van harddrugs als een ernstige overtreding beschouwd. De uiteindelijke straf was hoger dan de eis van de officier van justitie, omdat de militaire kamer beide feiten bewezen achtte en de ernst van de situatie in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/760129-17
Datum uitspraak : 10 december 2018
Verstek
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboortedag] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw: mr. J.M. Veldman, advocaat te Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 juli 2018 en 26 november 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2017 te Marum, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) te duwen en/of te slaan in/tegen
het gezicht/gelaat, althans tegen het lichaam, waardoor die [slachtoffer] op de grond
is gevallen;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2017 te Marum opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,28 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van hetgeen onder 1 ten laste is gelegd, nu hij niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte dit feit heeft begaan. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte weliswaar is aangewezen als zijnde de persoon die heeft geslagen, maar dat dit slechts een opsporingsmiddel betreft. In het dossier bevinden zich geen foto’s of bewijsmiddelen die het signalement dat is gegeven verbindt met verdachte. Er is voorts geen sprake van onafhankelijke getuigen. Gelet hierop is er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte de persoon is geweest die heeft geslagen, dan wel heeft geduwd. De officier van justitie heeft voorts gesteld dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen onder 2 ten laste is gelegd.
Beoordeling door de militaire kamer
Ten aanzien van feit 1
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 26 maart 2017 met drie vrienden op stap was in Marum in discotheek [naam discotheek] . In de discotheek kwam een groep jongens op hen af en degene die voorop liep was een stevige blonde jongen met een tatoeage op zijn arm. Getuige [getuige 1] kreeg eerst een tik op zijn neus van deze stevige blonde jongen. Vervolgens kreeg [slachtoffer] een duw van de stevige, blonde jongen. Hierdoor viel hij hard op de grond. [slachtoffer] voelde onmiddellijk pijn aan zijn linkerarm, tussen zijn pink en pols. Hij zag dat de stevige blonde jongen uiteindelijk door de beveiliging was meegenomen. [2]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] achterover werd geslagen door dezelfde jongen als waardoor hijzelf was geslagen. Deze jongen droeg een wit T-shirt, had aan de zijkant kort haar en een tatoeage op zijn bovenarm. Achteraf kwam [getuige 1] erachter dat deze jongen [verdachte] heet. Volgens [getuige 1] kreeg [slachtoffer] een klap in zijn gezicht en viel hij achterover. Hierdoor kwam [slachtoffer] met zijn hand op de grond terecht. [3] Nadat de politie was gekomen zijn wij gaan rondlopen met een beveiliger en hebben we aangewezen door wie we geslagen waren. De beveiliging pakte die jongen toen mee. [4]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [getuige 1] werd geslagen door een blonde jongen met een stevig/gespierd postuur. Hij droeg een wit T-shirt en hij had een tatoeage op zijn linker bovenarm. [getuige 2] zag dat [slachtoffer] op de grond lag. Dit kwam door de jongen met het witte T-shirt. [5] De beveiliging heeft de jongen die geslagen had meteen verwijderd. [6]
De politie heeft op 26 maart 2017 verdachte aangehouden, nadat hij door [getuige 1] en [getuige 2] werd aangewezen en door de beveiliging werd meegenomen. [7]
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem eenmaal te duwen en/of te slaan tegen zijn lichaam. Hierdoor is [slachtoffer] op de grond gevallen. Door [slachtoffer] en [getuige 1] wordt eenduidig verklaard over een blonde jongen met een tattoo. Ook [getuige 2] heeft overeenkomstig verklaard over de tattoo en hij heeft zelfs de naam van verdachte genoemd. Tevens dat verdachte door de beveiliging is meegenomen nadat hij door [getuige 1] en [getuige 2] is aangewezen. De militaire kamer ziet geen reden om te twijfelen aan de afgelegde verklaringen van voornoemde getuigen. Dat zij vrienden zijn van aangever maakt dit niet anders, nu zij eenduidig en consistent hebben verklaard.
Ten aanzien van feit 2
Tijdens de veiligheidsfouillering van verdachte is bij verdachte een gripzakje met een substantie in beslag genomen. [8] Na een indicatieve test is het monster met SIN-nummer AAJX1918NL verzonden naar het NFI. [9] Uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van 0,28 gram cocaïne bevattend materiaal. [10] Verdachte heeft verklaard dat hij het zakje, waarvan hij vermoedde dat het cocaïne was, bij zich heeft gehouden voor zijn vrienden. [11]
Uit het vorenstaande volgt dat de cocaïne zich in de machtssfeer bevond van verdachte en dat hij daarmee de cocaïne aanwezig heeft gehad in de zin van artikel 2 onder C van de Opiumwet. Dat de cocaïne niet aan verdachte toebehoorde maakt dit niet anders. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de militaire kamer van oordeel dat verdachte door het bewaren van een zakje met wit poeder, tenminste de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hierin een verdovend middel zat. Daarbij komt dat verdachte zelf ook al vermoedde dat het cocaïne was, aangezien een aantal van zijn vrienden cocaïne gebruikten.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks26 maart 2017 te Marum,
althans in Nederland,[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
-
meermalen, althanseenmaal,
(met kracht
)te duwen en/of te slaan
in/tegen
het gezicht/gelaat, althanstegen het lichaam, waardoor die [slachtoffer] op de grond
is gevallen;
2.
hij op
of omstreeks26 maart 2017 te Marum opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,28 gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 200,00, te vervangen door 4 dagen hechtenis.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 12 oktober 2018 2018;
- het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland d.d. 20 juni 2018.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Dit heeft plaatsgevonden in een discotheek en verdachte was onder invloed van alcohol. Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt tevens dat verdachte reeds eerder ter zake van soortgelijke delicten in beeld is gekomen bij de politie, eveneens in groepsverband. Dergelijk uitgaansgeweld draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij en met name in het uitgaansleven. Daarbij lijkt het slachtoffer geen enkele aanleiding te hebben gegeven voor dit geweld tegen hem. Verder heeft verdachte een hoeveelheid harddrugs in zijn bezit gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. De militaire kamer neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij deze feiten heeft gepleegd.
Gelet op al deze omstandigheden acht de militaire kamer een geldboete van € 1.000,00 passend en geboden. Deze geldboete valt hoger uit dan de eis van de officier van justitie, nu de militaire kamer beide feiten bewezen acht.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een betaling van een
geldboetevan
€ 1.000,00 (éénduizend euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.B. Heijmans (voorzitter) en mr. Y. van Wezel, rechters, en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. S. de Rooij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam] , wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, brigade Waddengebied, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27NW/17-001617, gesloten op 15 juni 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 28.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 34-35.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 35.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 37.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 38.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27.
8.Proces-verbaal van relaas, p. 4.
9.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 41.
10.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, identificatie van veelvoorkomende drugs, p. 44.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 23.