ECLI:NL:RBGEL:2018:5286

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
05/900240-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en gebruik van vervalste documenten in vastgoedtransacties

Op 12 december 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van vervalste documenten. De zaak betrof vastgoedtransacties waarbij de verdachte samen met medeverdachten lagere koopprijzen in koopovereenkomsten had opgenomen dan de werkelijke prijzen, met als doel financiering te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de werkelijke koopprijzen en dat hij opzettelijk de valse koopovereenkomsten had ondertekend. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. De verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen, omdat het openbaar ministerie niet had bewezen dat de verdachte onverklaarbare contante uitgaven had gedaan met geld afkomstig uit misdrijf. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. Tevens werd de teruggave van een inbeslaggenomen registergoed gelast, omdat de verdachte was vrijgesproken van het witwassen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/900240-12
Datum uitspraak : 12 december 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] ,
raadsvrouw: mr. J. Steenbrink, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 12, 13 en 28 november 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegestane vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 21 januari 2015,te Nijmegen en/of Arnhem en/of Velp en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- ongeveer 138.000 euro, althans een of meer geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat bovengenoemde geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt door met dit/deze geldbedrag(en) telkens (contante) betalingen te doen voor de renovatie van het perceel [adres 2] en/of
- ongeveer 500.000 euro, althans een of meer geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat bovengenoemde geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt door met dit/deze geldbedrag(en) telkens (contante) betalingen te doen voor de bouw van perceel [adres 3] en/of
- ongeveer 105.000 euro, althans een hoeveelheid geld heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt door (gedeeltelijk) met dit geldbedrag het perceel [adres 4] aan te kopen en/of van dat geldbedrag de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of
- ongeveer 43.000 euro, althans een of meer geldbedragen
- te weten de huuropbrengst van het perceel [adres 4]
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat
geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt en/of van die/dat geldbedrag(en) de
werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - al dan niet gedeeltelijk- afkomstig was/waren
uit enig misdrijf en hij van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 21 januari 2015, te Nijmegen en/of Arnhem en/of Velp en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- ongeveer 138.000 euro, althans een of meer geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat bovengenoemde geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt door met dit/deze geldbedrag(en) telkens (contante) betalingen te doen voor de renovatie van het perceel [adres 2] en/of
- ongeveer 500.000 euro, althans een of meer geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat bovengenoemde geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt door met dit/deze geldbedrag(en) telkens (contante) betalingen te doen voor de bouw van perceel [adres 3] en/of
- ongeveer 105.000 euro, althans een hoeveelheid geld heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt door (gedeeltelijk) met dit geldbedrag het perceel [adres 4] aan te kopen en/of van dat geldbedrag de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of
- ongeveer 43.000 euro, althans een of meer geldbedragen - te weten de huuropbrengst van het perceel [adres 4] –
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat
geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt en/of van die/dat geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - al dan niet gedeeltelijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2. hij op of omstreeks 18 juli 2011 te Rheden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of valselijk heeft/hebben doen opmaken en/of heeft/hebben doen vervalsen, door
- in een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-114 e.v.) met betrekking tot de koop van twee woningen aan de [adres 5] en de [adres 6] een koopprijs van 150.000,- euro te vermelden en
- in een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-126 e.v.) met betrekking tot de koop van vijf appartementsrechten op de adressen [adres 7] en twee appartementsrechten op de adressen [adres 8] een koopprijs van 500.000,- euro te vermelden
terwijl de werkelijke koopprijs van de [adres 5] en de [adres 6] 210.000,- euro bedroeg, althans een hoger bedrag en de werkelijke koopprijs van [adres 7] en twee appartementsrechten op de adressen [adres 8] 600.000,- euro bedroeg, althans een hoger bedrag,
met het oogmerk om deze koopovereenkomsten als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3. hij op tijdstippen in of omstreeks de periode 19 juli tot en met 08 augustus 2011 te Rheden en/of Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen als ware deze echt en onvervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededaders één of meer vals opgemaakte koopovereenkomsten, te weten:
- een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-114 e.v.) met betrekking tot de koop van twee woningen aan de [adres 5] en de [adres 6] en/of
- een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-126 e.v.) met betrekking tot de koop van vijf appartementsrechten op de adressen [adres 7] en twee appartementsrechten op de adressen [adres 8] ,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin
dat de werkelijke koopprijs van de [adres 5] en de [adres 6] 210.000,- euro bedroeg, althans een hoger bedrag dan het in de koopovereenkomst (pag. 2-114 e.v.) vermelde bedrag van 150.000 euro en
dat de werkelijke koopprijs van [adres 7] en twee appartementsrechten op de adressen [adres 8] 600.000,- euro bedroeg, althans een hoger bedrag dan het in de koopovereenkomst (pag. 2-126 e.v.) vermelde bedrag van 500.000 euro,
en bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededaders die valse en/of vervalste koopovereenkomst(en) heeft/hebben verstrekt aan [naam bank] ter verkrijging van (een) hypothecaire lening(en) ten behoeve van de adressen [adres 5] en de [adres 6] en [adres 7] en de adressen [adres 8] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Daartoe heeft hij, kort samengevat, het volgende aangevoerd. In het dossier [dossiernaam] zijn meerdere aanwijzingen te vinden dat verdachte direct dan wel indirect betrokken is geweest bij hennepkwekerijen en mogelijk ook bij de kweek en handel in hennep waar de politie geen of onvoldoende zicht op heeft gekregen. Inkomsten uit deze strafbare feiten dan wel uit andere strafbare feiten zijn witgewassen, door uitgaven in de breedste zin van het woord, dan wel door het gebruiken van crimineel geld voor de verbouwing van woningen of de aankoop van woningen.
Op grond van het dossier en met name de daarin opgenomen kasopstelling blijkt dat verdachte een fors bedrag contant geld méér heeft uitgegeven dan uit legale bronnen is te verklaren. Hiermee is het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Het is dan aan verdachte een concrete en min of meer verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van het (onverklaarbare) geldbedrag. Een dergelijke verklaring heeft hij niet kunnen geven. De gegeven verklaringen door verdachte, dan wel door anderen, zijn niet aannemelijk, niet onderbouwd dan wel niet verifieerbaar, zodat deze niet kunnen afdoen aan het gepresenteerde bewijs.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft uitgebreid gemotiveerd voor vrijspraak van het tenlastegelegde witwassen gepleit. Voor zover nodig zal hierna op het gevoerde pleidooi worden ingegaan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daarbij neemt de rechtbank het volgende kader als uitgangspunt.
Gelet op het doel en de strekking van art. 420bis Sr, en de totstandkomings-geschiedenis van de bepaling, moet worden aangenomen dat niet bewezen hoeft te worden uit welk nauwkeurig omschreven misdrijf het object van de witwashandeling afkomstig is. Uit de bewijsmiddelen hoeft niet te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar het misdrijf is begaan waaruit het desbetreffende voorwerp (waaronder begrepen geld) afkomstig is. Indien op grond van het beschikbare bewijsmateriaal geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, kan desondanks bewezen worden dat een goed uit misdrijf afkomstig is, wanneer het op grond van de wel vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het openbaar ministerie om bewijs aan te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Indien de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van een criminele herkomst van de goederen rechtvaardigen, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij voor de herkomst ervan een verklaring geeft. Als verdachte er niet in slaagt een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring te geven voor die herkomst, is het oordeel van de feitenrechter dat het niet anders kan zijn dan dat het door verdachte aangewende geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist, niet onbegrijpelijk.
Dit brengt niet mee dat het dan ook aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat de goederen niet van enig misdrijf afkomstig zijn. Maar als de rechter tot het oordeel komt dat de door de verdachte gegeven verklaring niet aannemelijk is geworden, dan kan hij daaraan in voorkomende gevallen de gevolgtrekking verbinden dat een legale herkomst van de goederen dus ontbreekt.
In de basis heeft de officier van justitie aan de verdenking van witwassen een kasopstelling ten grondslag gelegd. Uit deze kasopstelling volgt, volgens de officier van justitie, dat verdachte een groot geldbedrag meer heeft uitgegeven dan uit legale bron is te verklaren. Dit niet uit legale bron te verklaren bedrag is, als afkomstig uit enig misdrijf, in de tenlastelegging onderverdeeld in diverse door verdachte gedane uitgaven. De officier van justitie heeft geen concreet misdrijf ten laste gelegd, dan wel aangewezen, waaruit het onverklaarbare (uitgegeven) geldbedrag zou zijn voortgekomen.
De rechtbank overweegt dat in beginsel een contante kasopstelling ten grondslag kan liggen aan een gerechtvaardigd vermoeden dat een onverklaarbaar contant uitgegeven geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Daartoe dient een dergelijke kasopstelling te zijn voorzien van een met bewijsmiddelen gestaafde en goed gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank is in het geval van verdachte, mede gelet op hetgeen de verdediging over de kasopstelling naar voren heeft gebracht, van oordeel dat uit de kasopstelling onvoldoende kan worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is en overweegt daartoe als volgt.
Inkomsten
Verdachte heeft verklaard dat hij een vastgoedportefeuille bezit, waaruit (deels contante) huuropbrengsten en opbrengsten uit verkopen voortvloeien. Een deel van de vastgoedportefeuille bezit hij samen met [naam 1] . Met betrekking tot dit gezamenlijke vastgoed komen contante stortingen binnen op en gaan contante opnames van de gezamenlijke bankrekening met nummer [nummer 1] . In de periode van 2011 tot (21 januari) 2015 zijn op die rekening contante opnamen te zien tot een bedrag van
€ 125.500,00 (p. 23-fr). Verdachte heeft gesteld dat hij voor (ongeveer) de helft gerechtigd was op dit geld en dat een groot deel van dit geld is gebruikt voor de verbouwing van de woning aan de [adres 3] . Deze verklaring is bevestigd door [naam 1] als getuige ter terechtzitting.
In de kasopstelling is geen rekening gehouden met deze stroom van contante inkomsten. Volgens het dossier en de officier van justitie is het niet aannemelijk dat verdachte uit die rekening contante gelden heeft ontvangen. Dit wordt onderbouwd met een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek waarin [naam 1] zegt: “
al het geld wat aan huur binnenkomt hebben wij geïnvesteerd…., wij leven er niet van…voor ons is het echt gewoon een kapitaal, een manier om vermogen op te bouwen voor later”.
De rechtbank overweegt dat de opmerking ‘
wij leven er niet van’ niet in tegenspraak hoeft te zijn met de verklaring van verdachte dat deze contante opnames zijn gebruikt voor betalingen aan (hoofdzakelijk) de bouw van de woning [adres 3] . Verdachte heeft ter terechtzitting hierover verklaard dat hij van het geld dat binnenkomt op de gemeenschappelijke rekening die hij met [naam 1] heeft geen boodschappen doet en er dus niet van leeft. De uitgaven die zijn gedaan voor de bouw van de woning aan de [adres 3] zijn naar zijn mening uitgaven in het kader van de uitbouw en het onderhoud van zijn vastgoedportefeuille. Dat hij in die woning zelf met zijn gezin woont, maakt niet dat die woning niet tot zijn vastgoedportefeuille (en dus tot de kosten van zijn levensonderhoud) zou behoren.
Daarbij komt naar het oordeel van de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de inkomsten op de gemeenschappelijke rekening van verdachte en [naam 1] niet uit (kort gezegd) de vastgoedportefeuille afkomstig zouden kunnen zijn (en daarmee van onverklaarde bron). Gelet hierop volgt de rechtbank het openbaar ministerie niet in haar standpunt dat deze contante inkomsten niet kunnen worden meegerekend.
Verder zijn de contante opnames van een gemeenschappelijke bankrekening ( [nummer 2] ) van verdachte en [medeverdachte 1] ook buiten de kasopstelling gelaten. Dit omdat
verondersteld wordt dat het saldo van de stortingen en opnamen is gebruikt voor onderhoud van de woningen. Waar deze veronderstelling op is gebaseerd, wordt niet uiteengezet. Daarom is niet op voorhand onaannemelijk dat verdachte – zoals ook door hem gesteld - over contante inkomsten beschikte vanuit die bankrekening, die hem ook voor de tenlastegelegde gedragingen ter beschikking stonden.
Uitgaven
Aan de onderbouwing van de door verdachte gedane contante uitgaven ligt (grotendeels) een rapport van [naam 2] , gedateerd 9 maart 2015, ten grondslag. In dit rapport is een calculatie gemaakt van de bouwkosten van de woning aan de [adres 3] tot op het moment van de schouw op 21 januari 2015. Gecalculeerd is dat de bouwkosten € 1.081.963,95 bedroegen.
Genoemde rapporteurs zijn bij de rechter-commissaris gehoord. De verdediging heeft bij diverse onderdelen van het rapport kanttekeningen gemaakt. Opvallend is dat de rapporteurs bij een aanzienlijk aantal kostenposten de verdediging relatief snel moesten volgen, waarop zij aangaven dat de berekening naar beneden moest worden bijgesteld. De rapporteurs hebben geen aangepast rapport opgemaakt. De officier van justitie heeft in zijn requisitoir uiteengezet dat door aanpassing van elf posten een bedrag van € 75.325,49 op de berekening in mindering moet worden gebracht. Met betrekking tot de post ‘arbeid’ heeft de officier van justitie de berekening met een bedrag van € 154.200,55 gecorrigeerd.
De wijze waarop het berekende bedrag aan bouwkosten, na gevoerd verweer door de verdediging, naar het oordeel van de officier van justitie bijgesteld dient te worden, namelijk met forse stappen, doet voor de rechtbank twijfel ontstaan aan de betrouwbaarheid van het rapport.
Ook heeft verdachte aangevoerd dat veel werk is verricht door hemzelf (als timmerman) en door familie (aannemers) en vrienden en dat hij materialen goedkoper kon inkopen dan de rapporteurs hebben begroot. Weliswaar staat in het rapport vermeld dat de afwerking van bepaalde werkzaamheden van hoge kwaliteit is, niet vermeld staat dat bepaalde werkzaamheden slechts door professionele derden konden worden uitgevoerd en welke werkzaamheden dat zouden zijn. Dit klemt te meer nu verdachte heeft aangegeven met betrekking tot sommige werkzaamheden over eigen deskundigheid te (kunnen) beschikken.
Op deze gestelde deskundigheid van verdachte dan wel zijn familie is in het rapport, dan wel overigens in het dossier of ter terechtzitting, niet ingegaan. Dit maakt dat de rechtbank onvoldoende zicht heeft gekregen op welke werkzaamheden wel of niet door verdachte zouden kunnen zijn uitgevoerd, zoals gesteld. Gelet hierop is de verklaring van verdachte, dat veel werk door hemzelf of door familieleden is uitgevoerd, niet op voorhand volstrekt onaannemelijk.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de kasopstelling in dit dossier en de onderbouwing daarvan, in het licht van het gevoerde verweer, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs kan bieden voor het oordeel dat sprake is van onverklaarbare contante uitgaven en tot welk bedrag daarvan sprake zou zijn. Het openbaar ministerie is er dan ook niet in geslaagd te bewijzen dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van het doen van uitgaven met geld afkomstig uit enig misdrijf. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten 2 en 3.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder de feiten 2 en 3 tenlastegelegde heeft de verdediging het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de bewuste koopovereenkomsten op verzoek, ongezien, getekend en ging er vanuit dat het wel goed zat. Hij was gewend om voor de ‘papierwinkel’ volledig te vertrouwen op zijn zakenpartner ( [naam 1] en deed dat in dit geval ook op [medeverdachte 1] , diens vader en [medeverdachte 2] . Mogelijk is het handelen van verdachte onachtzaam geweest, maar uit niets blijkt dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het plegen van valsheid in geschrift. Niet bewezen kan worden dat verdachte de vervalste koopovereenkomsten heeft verstrekt aan de bank. Evenmin kan het medeplegen worden bewezen. De verdediging heeft dan ook voor vrijspraak van deze feiten gepleit.
Beoordeling door de rechtbank
In het onderzoek [dossiernaam] is de verdenking gerezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] valsheid in geschrift hebben gepleegd door in de koopovereenkomsten betreffende twee panden in Nijmegen en zeven appartementen in Arnhem onjuiste, lagere, koopsommen op te nemen dan de koopsommen die waren overeengekomen.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen in het dossier de volgende gang van zaken af.
In juli 2011 had [medeverdachte 2] (onder meer) de woningen aan de [adres 5] , de [adres 6] en (de appartementsrechten op) de adressen [adres 7] en [adres 8] in eigendom. [medeverdachte 2] heeft deze woningen verkocht aan [verdachte] en [medeverdachte 1] . De bedongen koopprijzen betroffen € 210.000,00 voor de woningen in Nijmegen en € 600.000,00 voor de appartementen in Arnhem. [2] Bij de onderhandelingen waren [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] betrokken. [3]
Besloten was dat in de koopovereenkomsten (op papier) lagere koopsommen zouden worden opgenomen dan was overeengekomen, zodat de financiering van de panden makkelijker zou zijn. [4] Voor het resterende bedrag zou [medeverdachte 2] een factuur naar [vader medeverdachte] (de vader van [medeverdachte 1] , hierna te noemen: [vader medeverdachte] senior) sturen, dan wel zou [vader medeverdachte] senior dat deel financieren, zodat [medeverdachte 2] als totale koopsom een bedrag van € 810.000,- zou ontvangen. [5]
Op verzoek van [medeverdachte 2] zijn door de notaris twee koopovereenkomsten opgesteld met daarin als koopprijs voor de woningen in Nijmegen € 150.000,00 en voor de appartementen in Arnhem
€ 500.000,00. De woningen zijn verkocht in verhuurde staat. Deze koopovereenkomsten zijn vervolgens door alle partijen getekend. [6] De koopovereenkomsten zijn door de secretaresse van [medeverdachte 2] , op verzoek van [verdachte] en [medeverdachte 1] , opgestuurd aan de heer [naam 3] van de [naam bank] . [7] De koopovereenkomsten zijn gebruikt voor de aanvraag voor de financiering door [medeverdachte 1] en [verdachte] . [8]
[vader medeverdachte] senior heeft bevestigd dat het (in eerste instantie) de bedoeling was dat hij een factuur van € 200.000,00 aan [medeverdachte 2] zou sturen om zo het restant, naast de koopprijzen van in totaal € 650.000,00, aan [medeverdachte 2] te voldoen. Als hij een factuur voor die € 200.000,00 kreeg en hij die zou voldoen aan [medeverdachte 2] , kon de totale koopprijs met dat bedrag worden verlaagd. De heer [naam 3] van de bank zou hier vanaf het begin van hebben geweten, aldus [vader medeverdachte] senior. [9]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] bij de aanschaf van de woningen werd betrokken, omdat [medeverdachte 1] het zelf (financieel) niet rond kon krijgen en dan zou de vader van [medeverdachte 1] een groter bedrag moeten investeren. Nadat de woningen hem (en [verdachte] ) waren aangeboden, zijn zij de financiële haalbaarheid van een aankoop gaan onderzoeken. Voordat de koop was gesloten, is [medeverdachte 1] met [verdachte] en met [vader medeverdachte] senior langs de woningen in Nijmegen gereden, aldus [medeverdachte 1] . Er zijn meerdere hypotheekaanvragen gedaan en afgewezen. [10]
[verdachte] heeft verklaard dat hij bij [naam 3] was om te bezien of hij een financiering kon regelen voor de koop van een pakket woningen. Hij hoopte bij de bank € 600.000,00 te kunnen lenen met [medeverdachte 1] en dat de overige € 200.000,00 van [vader medeverdachte] senior geleend kon worden. Hij wist dat de totale aankoopsom van de panden € 810.000,00 was. [11]
De heer [naam 3] was destijds werkzaam bij de [naam bank] . [12] Op 22 juli 2011 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] . In een gespreksverslag daarvan staat (onder meer) vermeld: “
aanvraag 10013255 (...) Zowel [verdachte] als ook [medeverdachte 1] hebben contacten met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] kunnen ze relatief goedkoop enkele panden aankopen. Betreft 2 verhuurde woningen in Nijmegen en 7 appartementen in Arnhem. [13] In een gespreksverslag van 8 augustus 2018 heeft [naam 3] genoteerd:

Aanvraag 1003255 hebben we afgewezen in verband met de lage koopsom.(…)Voor de lage koopsom kon geen plausibele verklaring worden afgegeven.”Bij het gesprek zouden [medeverdachte 2] en [vader medeverdachte] senior hebben opgebiecht dat er naast de koopsom nog een nota voor een bedrag van € 200.000,00 zou worden verstuurd aan de vennootschap van [vader medeverdachte] senior. [14]
Gelet op de verklaring van [medeverdachte 2] dat de getekende koopovereenkomsten gebruikt zijn voor de financieringsaanvraag, het opsturen naar de bank van de koopovereenkomsten met als koopsommen € 150.000,00 en € 500.000,00 voorafgaand aan het gesprek op 22 juli 2011 en de inhoud van voormelde gespreksverslagen, waarin een aanvraagnummer wordt vermeld, gaat de rechtbank er vanuit dat de koopovereenkomsten met de lagere koopsommen naar de bank zijn opgestuurd ten behoeve van het gesprek met [naam 3] met als (uiteindelijk) doel het verkrijgen van een hypothecaire geldlening. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [verdachte] dat hij bij [naam 3] kwam voor een financiering van een pakket woningen. Uit het gespreksverslag van 22 juli 2011 leidt de rechtbank af dat de koopsommen onderwerp van gesprek zijn geweest, nu in het verslag is opgenomen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] relatief goedkoop panden in Nijmegen en Arnhem konden kopen.
Nadat de bank geen financiering wilde verstrekken voor deze transacties, omdat de opgenomen koopsommen volgens de bank te laag waren, zijn er nieuwe koopovereenkomsten opgesteld. In die nieuwe koopovereenkomsten zijn de (juiste) koopprijzen van € 210.000,00 voor de woningen in Nijmegen en € 600.000,00 voor de woningen in Arnhem opgenomen. [15]
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Een koopovereenkomst betreft een geschrift dat tot bewijs van enig feit dient. Immers, een dergelijke overeenkomst levert op grond van artikel 157 lid 2 Rv dwingend bewijs op – behoudens tegenbewijs – dat partijen hebben verklaard wat in de akte is vastgelegd en dat hetgeen is verklaard tussen partijen als waarheid geldt. Deze bewijswaarde kan daarnaast ook gelding hebben richting derden, zoals kredietverstrekkers, belastingdienst of justitie.
De door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] getekende koopovereenkomsten dienden tot bewijs van de (afgesproken voorwaarden van de) koop van de genoemde woningen in Nijmegen en Arnhem, waaronder de koopprijs. Zoals weergegeven, blijkt uit de bewijsmiddelen dat de afgesproken koopprijs voor alle woningen samen van meet af aan in totaal
€ 810.000,00 (respectievelijk € 210.000,00 en € 600.000,00) is geweest. In strijd met deze werkelijkheid stonden in de eerste (de tenlastegelegde) koopovereenkomsten koopprijzen van € 150.000,00 en € 500.000,00 (dus in totaal € 650.000,00) vermeld. Reeds gelet hierop zijn de koopovereenkomsten valselijk opgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat het opmaken van de koopovereenkomsten met lagere koopprijzen een essentieel onderdeel van de gehele transactie rondom de aankoop van de panden vormt. De constructie was immers bedacht om de financiering makkelijker rond te krijgen.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of verdachte het oogmerk had om de valse koopovereenkomsten te gebruiken als echt en onvervalst (feit 2) en dat hij deze ook daadwerkelijk opzettelijk heeft gebruikt (feit 3).
[verdachte] heeft verklaard dat hij de koopovereenkomsten (blind) heeft getekend en dat hij niet op de hoogte was van de afwijkende, lagere, koopsommen in die koopovereenkomsten.
De rechtbank volgt [verdachte] hierin niet. [verdachte] was betrokken bij de totstandkoming van de koop en was op de hoogte van de daadwerkelijke koopprijs van in totaal € 810.000,00. Ook wist hij dat [medeverdachte 1] € 200.000,00 bij zijn vader zou lenen. Zoals opgemerkt, vormt dit een kernonderdeel van de gehele transactie.
[vader medeverdachte] senior heeft verklaard dat het plan om een deel van de koopprijs buiten de koopovereenkomst om via een factuur te betalen, van hem kwam. [16] Doordat [verdachte] met [medeverdachte 1] en zijn vader langs de woningen is gegaan, heeft hij ook genoeg gelegenheid gehad met [medeverdachte 1] en zijn vader te spreken over deze transactie.
Daarbij komt dat [verdachte] heeft verklaard dat deze koop met [medeverdachte 1] hetzelfde verliep als aankopen van onroerend goed met zijn andere zakenpartner [naam 1] . [17] Deze laatste heeft ter terechtzitting verklaard dat [verdachte] documenten mogelijk niet goed doornam, maar dat hij wel zaken besprak als de prijs van een woning, welke verbouwingen noodzakelijk waren, wat de huurinkomsten waren en hoe de financiering bij de bank zou gaan. [18]
Nu [verdachte] op de hoogte was van de investering/lening van de [vader medeverdachte] senior, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] op de hoogte moet zijn geweest van het kernonderdeel van de transactie, te weten het opnemen van lagere koopprijzen in de koopovereenkomsten.
Tot slot acht de rechtbank van belang dat [verdachte] naast het zetten van een handtekening onder beide koopovereenkomsten ook alle pagina’s van de overeenkomsten heeft geparafeerd. Daarbij heeft hij een paraaf gezet op één a twee centimeter afstand van de in de koopovereenkomsten weergegeven koopsommen. [19] Het is dan ook niet aannemelijk dat [verdachte] bij het zetten van die paraaf de opgenomen kooprijs niet heeft gezien.
Nu verdachte op de hoogte moet worden geacht te zijn geweest van voornoemd plan en hij dicht bij de genoemde koopprijs heeft getekend, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte opzettelijk zijn handtekening en paraaf onder de koopovereenkomsten heeft gezet. Daarmee heeft hij bijgedragen aan het valselijk opmaken van de koopovereenkomsten met het oog op het toekomstig gebruikt (voor de financiering). De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] het oogmerk had op het gebruiken van de koopovereenkomsten en ook dat hij deze daadwerkelijk opzettelijk heeft gebruikt als waren deze echt en onvervalst.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezen verklaring van het tenlastegelegde onder de feiten 2 en 3.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feiten 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2. hij op
of omstreeks18 juli 2011
te Rheden, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen, geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft
/hebbenopgemaakt
en/of heeft/hebben vervalst en/of valselijk heeft/hebben doen opmaken en/of heeft/hebben doen vervalsen, door
- in een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-114 e.v.) met betrekking tot de koop van twee woningen aan de [adres 5] en de [adres 6] een koopprijs van 150.000,- euro te vermelden en
- in een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-126 e.v.) met betrekking tot de koop van vijf appartementsrechten op de adressen [adres 7] en twee appartementsrechten op de adressen [adres 8] een koopprijs van 500.000,- euro te vermelden
terwijl de werkelijke koopprijs van de [adres 5] en de [adres 6] 210.000,- euro bedroeg,
althans een hoger bedrag en de werkelijke koopprijs van [adres 7] en twee appartementsrechten op de adressen [adres 8] 600.000,- euro bedroeg,
althans een hoger bedrag,
met het oogmerk om deze koopovereenkomsten als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3. hij op tijdstippen in
of omstreeksde periode 19 juli tot en met 08 augustus 2011
te Rheden en/of Arnhem, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens opzettelijk gebruik heeft
/hebbengemaakt van valselijk opgemaakte
en/of vervalstegeschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen als ware deze echt en onvervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededaders
één ofmeer vals opgemaakte koopovereenkomsten, te weten:
- een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-114 e.v.) met betrekking tot de koop van twee woningen aan de [adres 5] en de [adres 6] en
/of
- een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-126 e.v.) met betrekking tot de koop van vijf appartementsrechten op de adressen [adres 7] en twee appartementsrechten op de adressen [adres 8] ,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin
dat de werkelijke koopprijs van de [adres 5] en de [adres 6] 210.000,- euro bedroeg,
althans een hoger bedragdan het in de koopovereenkomst (pag. 2-114 e.v.) vermelde bedrag van 150.000 euro en
dat de werkelijke koopprijs van [adres 7] en twee appartementsrechten op de adressen [adres 8] 600.000,- euro bedroeg,
althans een hoger bedragdan het in de koopovereenkomst (pag. 2-126 e.v.) vermelde bedrag van 500.000 euro,
en bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededaders die valse
en/of vervalstekoopovereenkomst
(en
)heeft/hebben verstrekt aan [naam bank] ter verkrijging van (een) hypothecaire lening(en) ten behoeve van de adressen [adres 5] en de [adres 6] en [adres 7] en de adressen [adres 8] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van valsheid in geschrift
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van al de tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Met betrekking tot de valsheid in geschrift zou, volgens de officier van justitie, een gevangenisstraf van drie maanden op zijn plaats zijn.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de grote impact die het onderzoek [dossiernaam] (en de ingezette bijzondere opsporingsmethodes) voor verdachte heeft gehad. Zo heeft dit strafrechtelijke onderzoek geleid tot een negatief bibob onderzoek en daarmee tot weigering van vergunningen. Daarnaast weigeren banken zaken te doen met verdachte. Bij de strafmaat moet ook rekening gehouden worden met de overschrijding van de redelijke termijn en met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor gelijksoortige misdrijven is veroordeeld.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 september 2018.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Met het plegen van valsheid in geschrift wordt schade toegebracht aan het vertrouwen dat men in het maatschappelijk verkeer moet kunnen stellen in de juistheid van tot bewijs bestemde geschriften.
In dit geval zijn bij een transactie met betrekking tot een aantal woningen in twee koopovereenkomsten bewust de koopprijzen te laag opgenomen. Hiermee is geprobeerd een financiering voor de transactie te verkrijgen. Door het opnemen van de verlaagde koopprijzen zouden zaken als witwassen mogelijk kunnen worden gemaakt en konden de bank, de belastingdienst en mogelijk overige overheidsinstellingen worden misleid. Slechts door oplettendheid van de betreffende bank is de financiering op grond van die koopovereenkomsten niet door gegaan.
De rechtbank houdt in mindere mate dan de officier van justitie (kennelijk) heeft gedaan rekening met de overige onderzoeksbevindingen uit onderzoek [dossiernaam] . Dit reeds gelet op de omstandigheid dat deze mogelijke verdenkingen tegen verdachte dan wel zijn medeverdachten niet bewezen konden worden verklaard dan wel niet aan verdachte zijn tenlastegelegd.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf van tachtig (80) uren passend.
De rechtbank constateert dat de strafzaak tegen verdachte niet is afgerond binnen de redelijke termijn van twee jaar. Gelet echter op de uitgangspunten als geformuleerd door de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2008:BD2578) in samenhang met de door de rechtbank op te leggen taakstraf, leidt deze constatering niet tot een strafvermindering.
7.a. ten aanzien van het beslag
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen registergoed, [adres 4] dient te worden verbeurdverklaard. Daartoe is aangevoerd dat dit registergoed is verworven met geld afkomstig uit witwassen ( [adres 2] ).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat genoemd registergoed, gelet op de bepleite vrijspraak, aan verdachte dient te worden afgegeven.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het witwassen, ziet de rechtbank niet in dat genoemd registergoed vatbaar voor verbeurdverklaring is. Derhalve zal de rechtbank de teruggave van het inbeslaggenomen registergoed, [adres 4] gelasten.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafgedurende
80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen;
 gelast de teruggave van het inbeslaggenomen registergoed, [adres 4] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. P.J.C. Cremers en
mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma en mr. C. Aalders, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost- Nederland, district Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek [nummer 3] ( [dossiernaam] ), BVH zaaknummer [nummer 4] ( [verdachte] , mappen 1-19), gesloten op 28 juni 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 2-450.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 2-292.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 2-450.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 2-450 en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 november 2018.
6.Een koopovereenkomst, p. 2-114 t/m 2-124 en een koopovereenkomst, p. 2-126 t/m 2-139.
7.Een e-mailbericht, p. 2-112.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 2-450.
9.Verklaring van [vader medeverdachte] , afgelegd als getuige ter terechtzitting d.d. 12 november 2018.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 2-292, 2-295 en 2-301.
11.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 november 2018.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , p. 2-191.
13.Een gespreksverslag, p. 2-164.
14.Een gespreksverslag p. 2-168.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 2-448 en 2-449, een koopovereenkomst, p. 2-20 t/m 2-30 en een koopovereenkomst, p. 2-33 t/m 2-46.
16.Verklaring van [vader medeverdachte] , afgelegd als getuige ter terechtzitting d.d. 12 november 2018.
17.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 november 2018.
18.Verklaring van [naam 1] , afgelegd als getuige ter terechtzitting d.d. 12 november 2018.
19.Een koopovereenkomst, p. 2-115 en een koopovereenkomst, p. 2-129.