ECLI:NL:RBGEL:2018:5251

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
05/862465-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van echtpaar voor gewoontewitwassen en schuldwitwassen met ontbindingsvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 december 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een echtpaar dat werd beschuldigd van gewoontewitwassen en schuldwitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met haar medeverdachte, in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 februari 2016, in Beuningen en Nijmegen, zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwassen. De tenlastelegging omvatte het verbergen en verhullen van geldbedragen van in totaal ongeveer 409.310 euro, waarvan de herkomst vermoedelijk uit misdrijf afkomstig was. De officier van justitie heeft in zijn requisitoir verzocht om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van een belastingfeit, wat door de rechtbank werd gehonoreerd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van gewoontewitwassen. Wel werd schuldwitwassen bewezen verklaard, omdat de verdachte had moeten vermoeden dat de middelen waarmee zij leefde, niet uit legale bronnen afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met een voorwaardelijk deel van drie maanden, en heeft de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis in mindering gebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de lange periode van witwassen in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/862465-13
Datum uitspraak : 7 december 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte 1]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] wonende aan de [adres] , [woonplaats]
raadsman: mr. Y. Quint, advocaat te Eindhoven.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 juni 2016 en 23 november 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 februari 2016, te Beuningen
Gld, gemeente Beuningen en/of te Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich (meermalen althans eenmaal) schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft verdachte en/of haar mededader een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal ongeveer 409.310,- euro, althans (een) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft zij verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 19 mei 2015 te Nijmegen en/of te Beuningen Gld, gemeente Beuningen, en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting en/of omzetbelasting over het/de jaar/jaren 2010 tot en met 2015 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting en/of
omzetbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
1a. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir verzocht hem niet-ontvankelijk te verklaren voor feit 2. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in het dossier op meerdere plaatsen is opgenomen dat vervolging voor het belastingfeit zal worden overgelaten aan de Belastingdienst. De officier van justitie is van mening dat het feit daarom niet had moeten worden tenlastegelegd in deze procedure.
De rechtbank begrijpt dit standpunt zo dat de officier van justitie ervan uitgaat dat er kennelijk toezeggingen aan verdachte zijn gedaan dat zij door hem niet vervolgd zou worden voor belastingfraude.
Gelet op dit standpunt zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van feit 2.
Ten aanzien van de geheimhouderstaps
De verdediging heeft verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, nu de politie per abuis een zogenoemde ‘geheimhouder’ (de vorige advocaat van verdachte) heeft getapt en deze gesprekken niet tijdig heeft vernietigd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] blijkt het volgende.
Op 24 september 2015 is bij het aanvragen van een mondelinge tap abusievelijk het telefoonnummer van advocaat [naam 1] doorgegeven in plaats van het telefoonnummer van medeverdachte [verdachte 1] . Direct na het lopen van de taps werd vastgesteld dat dit het nummer betrof van een geheimhouder, waarna de gesprekken werden geblokkeerd zodat ze niet konden worden uitgeluisterd en verwerkt. Het onderzoeksteam heeft geen gesprekken van de geheimhouder uitgeluisterd en verwerkt. Doordat de officier van justitie er ten onrechte van uit is gegaan dat met die blokkade het bewuste telefoonnummer niet meer werd getapt, liep deze tap nog door, zodat de tap pas op 28 september 2015 werd afgesloten door de lijn met de telefoon van [naam 1] te stoppen.
Het tappen van de telefoon van [naam 1] levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat in dit soort zaken, bij de beantwoording van de vraag of het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging is, mede van belang is of de geheimhoudersgesprekken van belang zijnde onderzoeksgegevens hebben opgeleverd (HR 1 april 2003, NS 2003, 191). Ook is van belang of er aanwijzingen zijn dat naar aanleiding van de gesprekken met de geheimhouder nadere onderzoekshandelingen zijn verricht (HR 15 maart 2005, NS 2005, 169).
Uit de door het ministerie in opdracht van de rechtbank aangeleverde processen-verbaal en e-mailcommunicatie volgt dat de twee uitgeluisterde gesprekken dan wel de tussen 24 en 28 september 2015 opgenomen sessies op geen enkele wijze voor het onderzoek zijn gebruikt. De rechtbank heeft ook geen reden om het tegendeel aan te nemen.
Hoewel de gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient en de officier van justitie eerder de advocaat had moeten inlichten over het tappen van haar nummer, blijkt niet dat er sprake is geweest van een situatie waarin de officier van justitie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte heeft gehandeld.
Door de verdediging is ook onvoldoende concreet gemaakt op welke manier verdachte in haar belangen is geschaad. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk.
De rechtbank zal ook overigens geen consequentie aan het vormverzuim verbinden, nu niet is gebleken dat verdachte hiervan daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen, gelet op de uitkomst van de eenvoudige kasopstelling. Uit die kasopstelling blijkt dat verdachte en haar echtgenoot over meer geld beschikten dan hun legale inkomen kan verklaren.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting een aantal mutaties aangebracht in de kasopstelling, zodat het witgewassen bedrag thans volgens de officier van justitie op € 312.222,- moet worden gesteld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Daartoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte zich niet bezig hield met de financiën, die volledig werden geregeld door haar echtgenoot (medeverdachte) [medeverdachte] . Voorts kon en mocht verdachte ervan uitgaan dat [medeverdachte] over voldoende inkomsten kon beschikken.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank bevinden zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen dat verdachte zelf geldbedragen heeft witgewassen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van gewoontewitwassen en witwassen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Voor schuldwitwassen is, net als voor witwassen, niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Verdachte is sinds 2002 getrouwd met medeverdachte [medeverdachte] [2] en woonde met haar echtgenoot op hetzelfde adres. Zij maakte samen met haar echtgenoot gebruik van een gezamenlijke privérekening die op naam stond van [medeverdachte] en/of [verdachte 1] . Een bankrekening op alleen haar naam bezat zij niet, althans, zulks is niet gebleken. [3]
De financiële recherche van de politie district Gelderland Zuid, Eenheid Oost Nederland heeft een eenvoudige kasopstelling gemaakt naar aanleiding van het onderzoek naar verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Door middel van die kasopstelling is nagegaan of - en zo ja, in hoeverre - verdachte en medeverdachte meer contante uitgaven hebben gedaan dan zij door middel van inkomsten uit legale bron kunnen verantwoorden. De totale contante uitgaven zijn afgezet tegen de legale ontvangsten per kas. Indien die totale contante uitgaven groter zijn dan de legaal ontvangen contante gelden, duidt dat op een onbekende bron van contante ontvangsten. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat een negatieve kas niet mogelijk is, omdat men niet meer contant kan uitgeven dan fysiek aan kasgeld beschikbaar is.
Uit de kasopstelling zou volgen dat in de onderzoeksperiode van 1 januari 2010 tot en met 19 mei 2015 sprake is van een negatief kassaldo van € 409.310,- , gelet op onderstaande berekening:
Beginsaldo : € 0,00
Totale inkomsten: € 10.520,-
Totale uitgaven : € 419.830,-
Verschil (negatief) : € 409.310,-
De in de – inzichtelijke en duidelijke – berekening van de Financiële recherche opgenomen uitgaven zijn door de rechtbank gecontroleerd en juist bevonden aan de hand van de onderliggende stukken, met dien verstande dat de rechtbank tot een andere berekening komt ten aanzien van de post
verblijf hotels Spanje.Uit het rapport van de Spaanse autoriteiten naar aanleiding van een Nederlands rechtshulpverzoek blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode in ieder geval 14 dagen in Spanje in hotels heeft verbleven. [4] De rechtbank zal de officier van justitie volgen in zijn ter zitting gedane aanpassing. De rechtbank gaat daarbij uit van een bedrag van € 50,- per dag (zijnde de minimale prijs van de hotels waar [medeverdachte] heeft verbleven per nacht) [5] , zodat door [medeverdachte] in ieder geval een bedrag van € 700,- aan kosten voor verblijf is betaald. Nu de kasopstelling uitgaat van een bedrag van € 6.950,- zal een bedrag van € 6.250,- worden afgetrokken van het als verschil aangemerkte bedrag.
Daarnaast brengt de rechtbank de volgende bedragen in mindering op het totale verschil:
Beginsaldo
Uit gegevens van de Belastingdienst [6] blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] in de jaren 2006 tot en met 2009 wel inkomsten heeft gehad uit loon respectievelijk WW-uitkering. Het is aannemelijk dat verdachte daaruit geld kan hebben gespaard. Gelet op de berekening van het [naam 2] [7] met betrekking tot de minimaal noodzakelijke uitgaven die door een huishouden als dat van veroordeelde moeten worden gedaan om te kunnen leven begroot de rechtbank dit spaargeld op een bedrag van € 27.600,-. De rechtbank zal daarom uitgaan van een beginsaldo ter hoogte van dat bedrag.
Bang & Olufsen
Zowel de officier van justitie als de verdediging concluderen dat [medeverdachte] voor de B&O-apparatuur slechts daadwerkelijk € 4.000,- heeft betaald en geen € 34.810,-. De rechtbank is het met die conclusies eens. Dit betekent dat een bedrag van € 30.810,- wordt afgetrokken van de contante uitgaven.
[naam 8] deur
Hoewel deze deur in het huis van verdachte zat is uit het dossier niet aannemelijk geworden dat de deur is aangeschaft in de ten laste gelegde periode. Daarom wordt het bedrag van € 2380,- afgetrokken van de contante uitgaven.
Onttrekking [naam 4]
In het rapport van [naam 3] van de Belastingdienst is geconcludeerd dat verdachte en haar medeverdachte maximaal € 47.228,26 privébestedingen hebben kunnen doen met gelden vanuit de onderneming [naam 4] van verdachte. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag dient te worden afgetrokken van het verschil tussen legale inkomsten en contante uitgaven.
Leningen [medeverdachte] van [naam 5] , [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [naam 6] en [getuige 5]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij bij bovenstaande personen leningen heeft afgesloten. Vijf van hen zijn hierover gehoord bij de rechter-commissaris. Zij hebben bevestigd dat zij geld geleend hebben aan verdachte. [getuige 3] heeft verklaard dat hij voor sommige bedragen een leenovereenkomst heeft afgesloten die hij zou kunnen opsturen. [getuige 2] heeft verklaard dat hij leningen opschrijft die dan in de boekhouding verwerkt moeten worden.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaringen. Nu de officier van justitie dit heeft nagelaten, zal de rechtbank deze bedragen (zijnde voor een totaalbedrag van € 130.000,-) optellen bij de inkomsten van medeverdachte [medeverdachte] .
Het vorenstaande leidt tot de volgende aanpassing van de kasopstelling:
Totaal beschikbaar (na toevoeging beginsaldo en leningen): € 168.120,-
Totale uitgaven minus onttrekking aan [naam 4] : € 320.362,-
Verschil (negatief) : € 152.242,-
In het vonnis tegen medeverdachte [medeverdachte] heeft de rechtbank bewezenverklaard dat [medeverdachte] dit bedrag heeft witgewassen.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode geen inkomen uit arbeid heeft gehad. [8] Ook verdachte had in de ten laste gelegde periode geen inkomsten.
Desondanks werden er, gelet op de kasopstelling, grote uitgaven gedaan aan vakantiereizen, twee dure leaseauto’s, een chalet, enzovoort.
Verdachte had dan ook moeten vermoeden dat het geld waarmee dit alles voor het gezin werd aangeschaft niet uit een reguliere bron afkomstig was en dus van misdrijf afkomstig.
De verdediging heeft nog gesteld dat verdachte geen weet had van de kosten voor de leaseauto’s en de Volkswagen Golf. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat het prive-leasen van auto’s van het kaliber Porsche Cayenne en Mercedes ML500 een kostbare aangelegenheid is en dat een VW Golf van een jaar oud niet voor een paar duizend euro kan worden gekocht.
De rechtbank acht schuldwitwassen derhalve bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2010 tot en met 1 februari 2016,
te Beuningen
Gld, gemeente Beuningen en/of te Nijmegen, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althanszich
(meermalen
althans eenmaal)schuldig heeft gemaakt aan
witwassen, althansschuldwitwassen, immers heeft verdachte en
/ofhaar mededader
eenvoorwerpen, te weten
een of meerderegeldbedrag
(en
)v
an in totaal ongeveer 409.310,- euro, althans (een) geldbedrag(en),de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en
/ofverhuld, althans heeft zij verworven, voorhanden gehad, overgedragen en
/ofomgezet en
/ofgebruikt, terwijl zij
wist, althansredelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerp
(en
)onmiddellijk of middellijk afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Schuldwitwassen

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voorgesteld dat aan verdachte een werkstraf van 480 uur wordt opgelegd in combinatie met een voorwaardelijke straf, gelet op de ouderdom van de zaak, het ontbreken van een noemenswaardig strafblad en de omstandigheid dat het bedrag dat zou zijn witgewassen veel lager uitvalt dan de officier van justitie stelt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 12 oktober 2018.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van schuldwitwassen over een lange periode. Het witgewassen bedrag betrof ruim € 150.000,-. Van dat geld hebben zij en medeverdachte [medeverdachte] , gelet op de bewezenverklaarde posten in de genoemde kasopstelling, al die jaren geleefd, hun gezin onderhouden en onder meer dure lease-auto’s gereden, een chalet bekostigd en buitenlandse reizen gemaakt. Kortom, zij hebben er een luxueuze levensstijl op nagehouden.
Door crimineel geld in het legale betalingsverkeer te laten brengen, werkte verdachte mee aan verhulling van criminele activiteiten en inkomsten daaruit. In het algemeen kan worden gesteld dat hierdoor crimineel gedrag in de hand wordt gewerkt, omdat daarmee de indruk kan worden gewekt dat het illegaal verwerven van inkomsten loont. Ook wordt hierdoor de Staat, en daarmee dus ook de samenleving, benadeeld, omdat over die (criminele) inkomsten geen belasting wordt betaald. Verder vormt witwassen een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Gelet op de hoogte van het witgewassen bedrag en de lange periode is naar het oordeel van de rechtbank een werkstraf niet meer aan de orde. Slechts een gevangenisstraf is passend en geboden. De rechtbank zal die gevangenisstraf matigen, aangezien er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast zal de rechtbank een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te doordringen dat zij zich niet opnieuw aan strafbare feiten schuldig mag maken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de
officier van justitie niet-ontvankelijkin de strafvervolging ten aanzien van feit 2;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en
mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, Recherche Gelderland -Zuid, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek 08DFR13001 ( [naam 7] ), gesloten op 5 februari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Gegevens Belastingdienst p. 2014.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2191
4.Rapport, p. 1269c en 1269d
5.Proces-verbaal contante uitgaven na 19 mei 2015, ordner 10.1 p. 36.
6.Uitdraai Belastingdienst ordner 11.2 p. 509
7.Proces-verbaal [naam 2] , ordner 12.3, p. 750-755
8.Schriftelijke verklaring [medeverdachte] bij de rechter-commissaris, gedateerd 27 januari 2017.