ECLI:NL:RBGEL:2018:5250

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
05/720107-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling echtpaar voor gewoontewitwassen en schuldwitwassen met ontbindingsvordering

Op 7 december 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 1973, die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van gewoontewitwassen en schuldwitwassen. De tenlastelegging betrof het witwassen van een bedrag van ongeveer 409.310 euro in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 februari 2016, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte in vereniging handelden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwassen, waarbij hij contante uitgaven deed die niet konden worden verklaard uit legale inkomsten. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een vormverzuim, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van de belangen van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en heeft de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. De rechtbank benadrukte de ernst van het witwassen en de impact op de samenleving, en oordeelde dat de verdachte een luxueuze levensstijl had onderhouden met crimineel verkregen geld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720107-16
Datum uitspraak : 7 december 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] , [woonplaats]
raadsman: mr. P.E. van Zon, advocaat te Eindhoven.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 juni 2016 en 23 november 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 februari 2016, te Beuningen
Gld, gemeente Beuningen en/of te Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich (meermalen althans eenmaal) schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft verdachte en/of zijn mededader een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal ongeveer 409.310,- euro, althans (een) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk ofmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;.
1a. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, nu de politie per abuis een zogenoemde ‘geheimhouder’ (de vorige advocaat van verdachte) heeft getapt en deze gesprekken niet tijdig heeft vernietigd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] blijkt het volgende.
Op 24 september 2015 is bij het aanvragen van een mondelinge tap abusievelijk het telefoonnummer van advocaat [naam 1] doorgegeven in plaats van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] . Direct na het lopen van de taps werd vastgesteld dat dit het nummer betrof van een geheimhouder, waarna de gesprekken werden geblokkeerd zodat ze niet konden worden uitgeluisterd en verwerkt. Het onderzoeksteam heeft geen gesprekken van de geheimhouder uitgeluisterd en verwerkt. Doordat de officier van justitie er ten onrechte van uit is gegaan dat met die blokkade het bewuste telefoonnummer niet meer werd getapt, liep deze tap nog door, zodat de tap pas op 28 september 2015 werd afgesloten door de lijn met de telefoon van [naam 1] te stoppen.
Het tappen van de telefoon van [naam 1] levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat in dit soort zaken, bij de beantwoording van de vraag of het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging is, mede van belang is of de geheimhoudersgesprekken van belang zijnde onderzoeksgegevens hebben opgeleverd (HR 1 april 2003, NS 2003, 191). Ook is van belang of er aanwijzingen zijn dat naar aanleiding van de gesprekken met de geheimhouder nadere onderzoekshandelingen zijn verricht (HR 15 maart 2005, NS 2005, 169).
Uit de door het ministerie in opdracht van de rechtbank aangeleverde processen-verbaal en e-mailcommunicatie volgt dat de twee uitgeluisterde gesprekken dan wel de tussen 24 en 28 september 2015 opgenomen sessies op geen enkele wijze voor het onderzoek zijn gebruikt. De rechtbank heeft ook geen reden om het tegendeel aan te nemen.
Hoewel de gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient en de officier van justitie eerder de advocaat had moeten inlichten over het tappen van haar nummer, blijkt niet dat er sprake is geweest van een situatie waarin de officier van justitie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte heeft gehandeld.
Door de verdediging is ook onvoldoende concreet gemaakt op welke manier verdachte in zijn belangen is geschaad. Er is slechts gesteld dat verdachte er belang bij heeft om vrij met zijn advocaat te kunnen communiceren. Er is echter geen reden om aan te nemen dat verdachte dit niet kon, temeer daar hij pas een half jaar later door de Spaanse autoriteiten aan Nederland is overgeleverd en het niet aannemelijk is dat hij op de hoogte is geweest van de kortstondige, foutieve tap. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat en in welk opzicht verdachte concreet in zijn belangen is geschaad.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk.
De rechtbank zal ook overigens geen consequentie aan het vormverzuim verbinden, nu niet is gebleken dat verdachte hiervan daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden.
1b. Voorwaardelijk aanhoudingsverzoek
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi een voorwaardelijk getuigenverzoek gedaan, inhoudende dat, voorzover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat een deel van de inkomsten van verdachten niet kan worden verklaard uit legale bronnen, verdachte in de gelegenheid zou moeten worden gesteld om alsnog een groot aantal (ongeveer 140) getuigen te doen horen die hem geld hebben geleend.
De rechtbank wijst dit verzoek af.
Deze onderzoekswens van de verdediging is al op de eerste zitting in deze zaak, namelijk op 28 juni 2016, ingebracht door de toenmalige raadsvrouw van verdachte. Toen ging het om een lijst van 150 mensen van wie verdachte de voorgaande vijf jaren geld zou hebben geleend.
Ter zitting is toen, blijkens het proces-verbaal van die zitting, door de raadsvrouw de toezegging gedaan dat het aantal van 150 getuigen zou worden teruggebracht.
Vervolgens is de zaak naar de rechter-commissaris verwezen, onder andere ten behoeve van het horen van getuigen. Na verhoor van verdachte door de rechter-commissaris op 1 februari 2017 is besloten tot het horen van een zeer beperkt aantal getuigen, te weten [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , ofwel vier van de zes getuigen die door verdachte in zijn schrijven d.d. 27 januari 2017 zijn genoemd als geldleners (de andere genoemde geldleners, [naam 2] en [naam 3] , waren inmiddels overleden).
Onder verwijzing naar artikel 322, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden thans geen plaats is voor een herhaling van het oorspronkelijke getuigenverzoek, behoudens nova. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat verdachte, mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak, alle gelegenheid heeft gehad om de door hem bedoelde lijst van leners over te leggen. Daar komt nog bij dat verdachte ter zitting op 23 november 2018 desgevraagd heeft aangegeven dat hij helemaal geen lijst heeft bijgehouden.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het horen van de 140 getuigen niet noodzakelijk.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van geldbedragen, gelet op de uitkomst van de eenvoudige kasopstelling. Uit die kasopstelling blijkt dat verdachte over meer geld beschikte dan zijn legale inkomen kan verklaren.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting een aantal mutaties aangebracht in de kasopstelling, zodat het witgewassen bedrag thans volgens de officier van justitie op € 312.222,- moet worden gesteld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Daartoe is – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
  • verdachte had een startvermogen van € 35.000,-;
  • betalingen voor de leaseauto’s zijn niet contant voldaan;
  • de brandstofkosten zijn onvoldoende onderzocht;
  • de contante uitgaven voor levensonderhoud zijn niet juist;
  • verdachte heeft niet betaald voor het chalet;
  • in verband met de aanschaf van de Bang-en-Olufsen-set is slechts € 4.000,- betaald;
  • het resterende verschil tussen inkomsten en uitgaven is te verklaren door een groot aantal door verdachte aangetrokken leningen.
Beoordeling door de rechtbank
Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
De rechtbank neemt als uitgangspunt de door de Financiële recherche van de politie district Gelderland Zuid, Eenheid Oost Nederland opgemaakte eenvoudige kasopstelling. [2] Door middel van een eenvoudige kasopstelling is nagegaan of - en zo ja, in hoeverre - verdachte en medeverdachte meer contante uitgaven hebben gedaan dan zij door middel van inkomsten uit legale bron kunnen verantwoorden. De totale contante uitgaven zijn afgezet tegen de legale ontvangsten per kas. Indien die totale contante uitgaven groter zijn dan de legaal ontvangen contante gelden, duidt dat op een onbekende bron van contante ontvangsten. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat een negatieve kas niet mogelijk is, omdat men niet meer contant kan uitgeven dan fysiek aan kasgeld beschikbaar is.
Uit de kasopstelling zou volgen dat in de onderzoeksperiode van 1 januari 2010 tot en met 19 mei 2015 sprake is van een negatief kassaldo van € 409.310,- , gelet op onderstaande berekening:
Beginsaldo : € 0,00
Totale inkomsten: € 10.520,-
Totale uitgaven : € 419.830,-
Verschil (negatief) : € 409.310,-
De in de – inzichtelijke en duidelijke – berekening van de Financiële recherche opgenomen uitgaven zijn door de rechtbank gecontroleerd en juist bevonden aan de hand van de onderliggende stukken, met dien verstande dat de rechtbank tot een andere berekening komt ten aanzien van de post
verblijf hotels Spanje.Uit het rapport van de Spaanse autoriteiten naar aanleiding van een Nederlands rechtshulpverzoek blijkt dat verdachte in de ten laste gelegde periode in ieder geval 14 dagen in Spanje in hotels is verbleven. [3] De rechtbank zal de officier van justitie volgen in zijn ter zitting gedane aanpassing. De rechtbank gaat daarbij uit van een bedrag van € 50,- per dag (zijnde de minimale prijs van de hotels waar verdachte heeft verbleven per nacht) [4] zodat door verdachte in ieder geval een bedrag van € 700,- in ieder geval aan kosten voor verblijf is betaald. Nu de kasopstelling uitgaat van een bedrag van € 6.950,- zal een bedrag van € 6.250,- worden afgetrokken van het als verschil aangemerkte bedrag.
Daarnaast brengt de rechtbank de volgende bedragen in mindering op het totale verschil:
Beginsaldo
Uit gegevens van de Belastingdienst [5] blijkt dat verdachte in de jaren 2006 tot en met 2009 wel inkomsten heeft gehad uit loon respectievelijk een WW-uitkering. Het is aannemelijk dat verdachte daarvan geld kan hebben gespaard. Gelet op de berekening van het [naam 10] [6] met betrekking tot de minimaal noodzakelijke uitgaven die door een huishouden als dat van veroordeelde moeten worden gedaan om te kunnen leven begroot de rechtbank dit spaargeld op een bedrag van € 27.600,-. De rechtbank zal daarom uitgaan van een beginsaldo ter hoogte van dat bedrag.
Bang & Olufsen
Zowel de officier van justitie als de verdediging concluderen dat verdachte voor de B&O-apparatuur feitelijk slechts € 4.000,- heeft betaald en geen € 34.810,-. De rechtbank is het met die conclusies eens. Dit betekent dat een bedrag van € 30.810,- wordt afgetrokken van de contante uitgaven.
[naam 11] deur
Hoewel deze deur in het huis van verdachte zat is uit het dossier niet aannemelijk geworden dat de deur is aangeschaft in de ten laste gelegde periode. Daarom wordt het bedrag van € 2380,- afgetrokken van de contante uitgaven.
Onttrekking [naam 5]
In het rapport van [naam 4] van de Belastingdienst is geconcludeerd dat verdachte en zijn medeverdachte maximaal € 47.228,26 privébestedingen hebben kunnen doen met gelden vanuit de onderneming [naam 5] van medeverdachte [medeverdachte] . Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag dient te worden afgetrokken van het verschil tussen legale inkomsten en contante uitgaven.
Ten aanzien van de verweren van de verdediging
De verdediging heeft een groot deel van haar verweren onderbouwd met de stelling dat de officier van justitie niet kan bewijzen dat bepaalde uitgaven zijn verricht door verdachte. De rechtbank merkt daarbij op dat, waar het bij witwassen de uitgavenkant betreft, gelet op de aard van het feit, niet van de officier van justitie kan worden verlangd dat hij aantoont welke uitgaven zijn verricht, maar dat hij kan volstaan met het aannemelijk maken van de omvang van die uitgaven. De rechtbank zal dan ook op die wijze de door de verdediging betwiste uitgaven toetsen.
Chalet
Getuige [getuige 5] , die op camping [naam 6] de handhaving en verkoop van chalets regelde heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte Verdachte [medeverdachte] een chalet hadden op de camping. Staanplaats, gas, water en licht werden contant door [verdachte] betaald. [7]
Beheerder [getuige 6] heeft weliswaar verklaard dat het chalet op naam van [naam 7] stond, maar de rekeningen moesten niet naar [naam 7] worden gestuurd, maar “in een blanco enveloppe naar de [adres] ”. [8] De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte steeds voor het chalet heeft betaald.
Beginsaldo
Verdachte heeft schriftelijk verklaard dat hij in 2003 samen met anderen een paard heeft gekocht en met grote winst (€ 27.000,-) heeft verkocht. Die winst is aan verdachte overgemaakt en vervolgens contant opgenomen. Verdachte schat dat hij op 1 januari 2010 een bedrag van € 35.000,- op zijn bankrekening had staan.
Verdachte heeft echter niets aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat daadwerkelijk sprake is geweest van de verkoop van een paard, laat staan de omvang van de winst die met die verkoop gepaard zou zijn gegaan, zodat geen begin van aannemelijkheid van deze verklaring bestaat. . De rechtbank acht die daarom niet geloofwaardig.
Leasebedragen
In het proces-verbaal bevindingen uitlevering van bescheiden gegevens is gerelateerd dat verdachte aan de Balie van [naam 8] in juni 2013 een bedrag van € 3.500,- contant heeft betaald. Het bedrag is in het kasboek bijgeschreven. [9] De rechtbank heeft geen reden om aan dat proces-verbaal te twijfelen.
Brandstofkosten
De brandstofkosten zijn berekend aan de hand van de door de leasemaatschappijen aangeleverde kilometerstanden. De brandstofprijzen zijn berekend aan de hand van gemiddelde prijzen die het Centraal Bureau voor de Statistieken hanteert en de kilometerstanden die zijn vastgesteld aan de hand van de verkoopadvertentie (Porsche) en de eindstand bij in beslagname Volkswagen Golf. Daar zijn de bancaire betalingen voor brandstof van afgehaald en zo bleven de contante uitgaven aan brandstof over.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat verdachte deze kosten heeft gemaakt en betaald. Verdachte heeft niets aangedragen om te onderbouwen dat anderen dan hijzelf of zijn echtgenote in de leaseauto’s hebben gereden.
Contante uitgaven levensonderhoud/kleding/schoenen
De berekening van het [naam 10] betreft de minimaal noodzakelijke uitgaven die door een huishouden als dat van veroordeelde moeten worden gedaan om te kunnen leven. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat veroordeelden hun huishouden financieel onder dat minimum voerden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om dat bedrag te matigen.
Telefoonabonnementen
De rechtbank acht het, mede gezien de omvang van het bedrag, volstrekt onaannemelijk dat [getuige 7] een Blackberry met een telefoonnummer van zijn bedrijf ter waarde van € 10.600,- gratis aan verdachte heeft verstrekt. De rechtbank ziet dan ook geen reden dit bedrag niet mee te nemen in de kasopstelling.
Schenking opa
Verdachte heeft deze schenking op geen enkele wijze concreet gemaakt. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat de schenking heeft plaatsgevonden.
Leningen van [naam 2] , [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [naam 3] en [getuige 8]
Verdachte heeft verklaard dat hij bij bovenstaande personen leningen heeft afgesloten. Vijf van hen zijn hierover gehoord bij de rechter-commissaris. Zij hebben bevestigd dat zij geld geleend hebben aan verdachte. [getuige 3] heeft verklaard dat hij voor sommige bedragen een leenovereenkomst heeft afgesloten die hij zou kunnen opsturen. [getuige 2] heeft verklaard dat hij leningen opschrijft die dan in de boekhouding verwerkt moeten worden.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar die verklaringen. Nu de officier van justitie dit heeft nagelaten, zal de rechtbank deze bedragen (die in totaal neerkomen op € 130.000,-) optellen bij de inkomsten van verdachte .
Loon na 2010
De verdediging heeft gesteld dat verdachte wel degelijk inkomsten uit loon heeft gehad vanaf 2010. Niet alleen is dit standpunt door de verdediging nauwelijks onderbouwd, het valt ook niet te rijmen met de schriftelijke verklaring van verdachte zelf, zoals overgelegd bij de rechter-commissaris, waarin hij schrijft na zijn ontslag in 2009 niet meer te hebben gewerkt. Ook ter terechtzitting heeft verdachte niet verklaard inkomsten uit arbeid te hebben ontvangen in de tenlastegelegde periode. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van verdachte daaromtrent.
Leningen van anderen
Namens de verdediging is ter terechtzitting van 28 juni 2016 gesteld dat verdachte een lijst heeft met 150 getuigen van wie hij in de loop van vijf jaar geld heeft geleend. Verdachte heeft die lijst echter nooit kunnen overleggen, ook niet desgevraagd ter terechtzitting. Verdachte heeft zijn bewering op geen enkele wijze concreet of verifieerbaar gemaakt. Er is dan ook geen begin van aannemelijkheid gebleken dat die leningen bestaan. De rechtbank acht verdachtes verklaring hieromtrent daarom niet geloofwaardig.
Het vorenstaande leidt tot de volgende aanpassing van de kasopstelling:
Totaal beschikbaar (na toevoeging beginsaldo en leningen): € 168.120,-
Totale uitgaven minus onttrekking aan [naam 5] : € 320.362,-
Verschil (negatief) : € 152.242,-
Verdachte heeft voor dit verschil geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven. Op basis van de resultaten van het onderzoek van het openbaar ministerie kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geldbedrag en de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben, zodat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring moet gelden. De rechtbank acht witwassen dan ook bewezen.
Gelet op de lange periode waarover en de structurele wijze waarop verdachte het feit heeft gepleegd is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2010 tot en met 1 februari 2016,
te Beuningen
Gld, gemeente Beuningen en/of te Nijmegen, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
althans zich (meermalen althans eenmaal) schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen,immers heeft verdachte
en/of zijn mededader eenvoorwerpen, te weten
een of meerderegeldbedrag
(en
) van in totaal ongeveer 409.310,- euro, althans (een) geldbedrag(en),de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en
/ofverhuld, althans heeft hij verworven, voorhanden gehad, overgedragen en
/ofomgezet en
/ofgebruikt, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Gewoontewitwassen

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen (een sample hasj en een vuurwapen) zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 12 oktober 2018
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van witwassen over een lange periode. Het witgewassen bedrag betrof ruim € 150.000,-. Van dat geld hebben hij en medeverdachte [medeverdachte] , gelet op de bewezenverklaarde posten in de genoemde kasopstelling, al die jaren geleefd, hun gezin onderhouden en onder meer dure lease-auto’s gereden, een chalet bekostigd en buitenlandse reizen gemaakt. Kortom, zij hebben er een luxueuze levensstijl op nagehouden.
Door crimineel geld in het legale betalingsverkeer te brengen, werkte verdachte mee aan verhulling van criminele activiteiten en inkomsten daaruit. In het algemeen kan worden gesteld dat hierdoor crimineel gedrag in de hand wordt gewerkt, omdat daarmee de indruk kan worden gewekt dat het illegaal verwerven van inkomsten loont. Ook wordt hierdoor de Staat, en daarmee dus ook de samenleving, benadeeld, omdat over die (criminele) inkomsten geen belasting wordt betaald. Verder vormt witwassen een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Voor een dergelijk feit past, gelet op de hoogte van het witgewassen bedrag, slechts een gevangenisstraf. De rechtbank zal die gevangenisstraf matigen nu er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast zal de rechtbank een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te doordringen dat hij zich niet opnieuw aan strafbare feiten schuldig dient te maken.
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven vuurwapen en vilmes dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Nu de in beslag genomen hasj een middel is als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, dient dit op grond van artikel 13a van de Opiumwet te worden onttrokken aan het verkeer.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13a van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt, dat_een gedeelte van de gevangenisstraf groot
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenis;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een vuurwapen, een vilmes en een sample hasj.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en
mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, Recherche Gelderland -Zuid, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek 08DFR13001 ( [naam 9] ), gesloten op 5 februari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk voordeel kasopstelling, proces-verbaal financieel dossier (map 10.1), p. 15-43.
3.Rapport, p. 1269c en 1269d
4.Proces-verbaal contante uitgaven na 19 mei 2015, ordner 10.1 p. 36.
5.Uitdraai Belastingdienst ordner 11.2 p. 509
6.Proces-verbaal [naam 10] , ordner 12.3, p. 750-755
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , p. 1746-1747
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige 6] , p. 1717.
9.Proces-verbaal van bevindingen, ordner 12.3 p. 680.