ECLI:NL:RBGEL:2018:5245

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4096; 17_4097
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning en gedoogverklaring voor coffeeshop; belanghebbendheid eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een exploitatievergunning en gedoogverklaring voor een coffeeshop. Eiser, die niet de aanvrager van de vergunning was, stelde dat hij belanghebbende was bij de beslissing van de burgemeester om de vergunning te weigeren. De rechtbank oordeelde dat eiser geen zakelijk recht had op het moment van de beslissing op bezwaar, waardoor hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een belanghebbende een objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang moet hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Eiser had met de huidige exploitant afgesproken dat hij de aandelen in de coffeeshop zou overnemen zodra de vergunning werd verleend, maar dit was een toekomstige gebeurtenis en niet relevant voor de beoordeling van de huidige situatie. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk, omdat eiser geen bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit 2. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/4096 en 17/4097

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Berkouwer),
en

de burgemeester van de gemeente [woonplaats] te [woonplaats], verweerder.

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer)

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2017 (primair besluit 1, zaaknummer 17/4097) heeft verweerder de aanvraag van 15 september 2015 van [aanvrager] om een exploitatievergunning en gedoogverklaring voor de exploitatie van coffeeshop [coffeeshop], gevestigd aan de [locatie] in [woonplaats], afgewezen.
Bij besluit van 8 februari 2017 (primair besluit 2, zaaknummer 17/4096) heeft verweerder
[betrokkene] gelast de exploitatie van coffeeshop [coffeeshop], gevestigd aan de [locatie] in [woonplaats], op uiterlijk 17 februari 2017 om 18.00 uur te staken en gestaakt te houden, op straffe van het toepassen van bestuursdwang.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 28 februari 2017 de door eiser en [betrokkene] naar aanleiding van primair besluit 2 gevraagde voorlopige voorziening afgewezen (zaaknummer 17/849).
Bij besluit van 26 juni 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard (hierna: bestreden besluit 1).
Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder het ingediende bezwaar tegen primair besluit 2 ook niet-ontvankelijk verklaard (hierna: bestreden besluit 2).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
Bij brief van 21 augustus 2017 heeft verweerder in beide zaken stukken ingediend en ten aanzien van gedingstuk B3 verzocht te bepalen dat alleen de rechtbank hiervan kennis mag nemen.
Bij beslissing van 18 september 2017 heeft de rechtbank in beide zaken bepaald dat de beperkte kennisneming van gedingstuk B3 niet gerechtvaardigd is.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018. De zaken zijn gelijktijdig behandeld met het beroep met zaaknummer 17/4025.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Pommer, advocaat, en A. Mulling. Verder waren ter zitting aanwezig [aanvrager] en mr. R. Huertas-Mulckhuyse.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
De coffeeshop werd in het verleden geëxploiteerd door [aanvrager], die tot 1 januari 2016 over een exploitatievergunning en gedoogverklaring beschikte. [aanvrager] en [betrokkene] zijn beiden aandeelhouders van de coffeeshop. [betrokkene] heeft een meerderheidsbelang (70 % van de aandelen) en het vruchtgebruik van de aandelen van [aanvrager]. Verder is [betrokkene] de eigenaar en verhuurder van het pand waarin de coffeeshop is gevestigd.
Een toezichthouder van de gemeente [woonplaats] heeft op 24 januari 2017 geconstateerd dat de coffeeshop zonder exploitatievergunning en gedoogverklaring werd geëxploiteerd.
Daarom heeft verweerder [betrokkene] als overtreder aangemerkt en de last onder bestuursdwang (het primaire besluit 2) aan [betrokkene] gericht.
2. Aan de bestreden besluiten 1 en 2 ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft met [betrokkene] afgesproken dat hij de aandelen in de coffeeshop overneemt op het moment dat een exploitatievergunning en gedoogverklaring worden afgegeven. Dat moment ligt in de toekomst. Daarom is het belang van eiser niet rechtstreeks bij de primaire besluiten 1 en 2 betrokken, aldus verweerder.
3. Eiser is het niet met verweerder eens. Hij vindt dat hij belanghebbende is bij de primaire besluiten 1 en 2. Eiser heeft aangevoerd dat hij wordt benadeeld door deze besluiten, omdat hij als gevolg daarvan de coffeeshop niet kan overnemen. Daardoor loopt eiser inkomsten mis.
4.1
Over bestreden besluit 1 overweegt de rechtbank als volgt.
4.2
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet eiser een objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks door de afwijzing van de exploitatievergunning en gedoogverklaring wordt geraakt. Bij de beoordeling daarvan moet
worden uitgegaan van de situatie zoals die was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, dus 26 juni 2017.
Verder kan een persoon rechtstreeks belang hebben bij een niet tot hem gericht besluit, indien dat besluit van invloed is op de uitoefening van een hem toekomend zakelijk recht [1] .
4.3
Uit de gedingstukken het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat eiser op het moment dat verweerder bestreden besluit 1 heeft genomen geen zakelijk recht toekwam in de coffeeshop. De afwijzing van de aanvraag om een exploitatievergunning en gedoogverklaring hebben dus geen invloed op de rechtspositie van eiser. Dat eiser in de toekomst aandelen zal overnemen van [betrokkene], wat hier ook van zij, is niet van belang, omdat bij de beoordeling van de vraag of eisers belang rechtstreeks door het besluit wordt geraakt, moet worden uitgegaan van de situatie op het moment van het nemen van bestreden besluit 1. Daarom heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat eiser geen belanghebbende is. De beroepsgrond slaagt niet.
4.4
Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond.
5.1
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen primair besluit 2. Het bezwaarschrift van 13 februari 2017 is namelijk alleen door [betrokkene] ingediend. Niet gebleken is van omstandigheden waarom eiser redelijkerwijs niet tegen dit besluit bezwaar kon maken. De rechtbank zal, gelet op artikel 6:13, van de Awb [2] , het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet ontvankelijk verklaren.
5.2
Het beroep tegen bestreden besluit 2 is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 (zaaknummer 17/4097)
ongegrond;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 (zaaknummer 17/4096)
niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Vogel, voorzitter, mr. W.P.C.G. Derksen en
mr. drs. J.H. van Breda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2323.
2.In artikel 6:13 van de Awb is, voor zover van belang, bepaald dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.