ECLI:NL:RBGEL:2018:5210

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1935
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidieaanvraag voor innovatieproject en verantwoording van kosten en urenregistratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F. Postma, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Eiseres had een subsidie aangevraagd uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) voor een innovatieproject gericht op de ontwikkeling van een duurzame vloeistofcontainer. De subsidie was oorspronkelijk vastgesteld op maximaal € 687.243, maar werd door verweerder op nihil gesteld omdat eiseres niet voldeed aan de subsidievoorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen sluitende en inzichtelijke urenregistratie had overgelegd, noch een verantwoording van de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen. Eiseres had weliswaar nadere stukken overgelegd, maar de accountant bevestigde dat de eerdere bevindingen overeind bleven. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de subsidie op nihil had vastgesteld op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1935

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F. Postma),
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland, (lees: de leden van het college van gedeputeerde staten van Gelderland gezamenlijk, in hun hoedanigheid van managementautoriteit (thans: beheersautoriteit) van het Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland), te Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 28 april 2016 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld voornemens te zijn de
subsidie voor het innovatieproject “[project] On” (hierna: het project) op nihil te stellen.
Bij brief van 9 juni 2016 heeft eiseres hierop haar zienswijze gegeven.
Bij besluit van 17 januari 2017 heeft verweerder de subsidie vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 6 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft daarop in een verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Quint, kantoorgenoot van mr. F. Postma en advocaat te Leeuwarden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E. Gouw en R.J.H.M. Rikken.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Het project waarover het in deze zaak gaat, is gericht op de ontwikkeling van een duurzame - grotere, maar lichtere - vloeistofcontainer voor de transportwereld. Voor dergelijke innovatieprojecten zijn Europese gelden beschikbaar uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Deze gelden worden via verweerder besteed en ingezet voor het midden- en kleinbedrijf.
1.2
De regels over de verdeling van gelden die uit het EFRO aan Nederland worden verstrekt, zijn onder meer neergelegd in het Besluit EFRO programmaperiode 2007-2013 (hierna: Besluit EFRO) [1] . Krachtens artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies vormt het Besluit EFRO een grondslag om de activiteiten te subsidiëren naar Nederlands recht.
Daarom is in dit geval ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) over subsidies van toepassing.
1.3
Specifieke regels over de in het Besluit EFRO bedoelde subsidies zijn neergelegd in de Regeling EFRO, doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013 (hierna: Regeling EFRO) [2] .
1.4
Verweerder heeft voor het project bij beschikking van 5 september 2013 - onder meer - aan eiseres een eenmalige subsidie verleend van maximaal € 687.243 (verder aangeduid met: de beschikking tot subsidieverlening). Dit bedrag is 41,45 % van de totale subsidiabele kosten
van het project, die werden begroot op € 1.658.178. Het project liep vanaf de start - op 1 januari 2012 - tot 31 december 2014. Eiseres heeft tegen deze beschikking geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit onherroepelijk is.
Standpunt verweerder
2. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiseres niet voor de einddatum van het project, te weten 31 december 2014, een inzichtelijke en sluitende urenverantwoording heeft aangeleverd, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring. Eiseres kan dit niet repareren door middel van de nadien aangeleverde gegevens en accountantsverklaring, aldus verweerder. Bovendien heeft eiseres ten onrechte kosten van derden voor verbruikte materialen en hulpmiddelen gedeclareerd. Er is niet voldaan aan de subsidievoorwaarden, die zijn vermeld in de Regeling EFRO en in de beschikking tot subsidieverlening, reden waarom verweerder op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a en b van de Awb op nihil heeft vastgesteld.
Standpunt eiseres
3. Eiseres is het hiermee niet eens. Volgens haar heeft zij wél voldaan aan de subsidievoorwaarden, aangezien uit de manier van tijdschrijven een controleerbare urenverantwoording volgt. Die urenverantwoording was volgens haar van meet af aan aanwezig. De urenverantwoording die ten tijde van het project is bijgehouden, is nadien nader toegelicht. Eiseres verwijst naar de accountantsverklaring van 13 december 2017, die een nadere toelichting inhoudt op de eerdere verklaring van de accountant van 9 juli 2015 en het rapport van bevindingen van dezelfde accountant van 13 juni 2016. Daar komt bij dat de specifieke eisen waaraan de urenverantwoording moet voldoen, niet aan haar kenbaar zijn gemaakt, aldus eiseres.
Verder stelt eiseres dat alle werkzaamheden zijn uitgevoerd door partijen die onderdeel zijn van het projectteam waarmee de kosten subsidiabel zijn. Dat geldt dus ook voor de kosten voor verbruikte materialen en hulpmiddelen.
Beoordeling
5.1
Artikel 9, eerste lid, van de Regeling EFRO bepaalt dat de subsidieontvanger een administratie voert die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen en de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 10, eerste en tweede lid, onderscheiden kostensoorten, met dien verstande dat ter zake van de kosten bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, onderdeel 1° en tweede lid, een door middel van een inzichtelijke tijdschrijving controleerbare urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn.
5.2
Artikel 10, eerste lid, van de Regeling EFRO noemt in totaal elf soorten kosten die als subsidiabele kosten rechtstreeks aan het project kunnen worden toegerekend, waaronder loonkosten (sub a onderdeel 1°).
6.1
In de beschikking tot subsidieverlening staat dat de activiteiten van het project uiterlijk op 31 december 2014 moeten zijn uitgevoerd. Op dat moment moeten de daarmee samenhangende kosten zijn gemaakt en betaald. Uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het project, te weten op 31 maart 2015, moet een aanvraag tot vaststelling van de subsidie zijn ingediend. Bij deze aanvraag moet eiseres een eindrapportage voegen, die is voorzien van een accountantsverklaring.
6.2
Over de verdere verplichtingen is - in aanvulling op de verplichtingen die zijn vermeld in de Regeling EFRO - onder meer opgenomen dat eiseres een sluitend en controleerbaar systeem van urenregistratie moet hanteren, indien in het project sprake is van interne loonkosten.
6.3
Tenslotte is, voor zover hier van belang, in de verleningsbeschikking vermeld dat het niet nakomen van de verplichtingen verbonden aan de subsidieverlening, van invloed kan zijn op het vast te stellen subsidiebedrag.
7. Naar het oordeel van de rechtbank kon eiseres gelet op de inhoud van de beschikking tot subsidieverlening redelijkerwijs op de hoogte zijn van haar verplichting omtrent de aanwezigheid van een inzichtelijke, controleerbare en sluitende urenverantwoording, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring. Dat deze verplichting voor haar gold, blijkt bovendien uit artikel 9 van de Regeling. Deze bepaling gold ook bij de start van het project op 1 januari 2012. Dat de verleningsbeschikking dateert van 5 september 2013 kan voor eiseres dus geen geldige reden zijn om te stellen dat zij niet op de hoogte kon zijn van deze verplichting en de gevolgen die het niet-nakomen ervan zou kunnen hebben. Daar komt bij dat de verplichting voor eiseres om een deugdelijke (uren)administratie te voeren zeer voor de hand ligt en van iedere subsidieontvanger mag worden verwacht.
De rechtbank volgt eiseres dus niet in haar standpunt dat zij de eisen waaraan de urenverantwoording moet voldoen, wist noch kon weten.
8.1
Verweerder heeft terecht gesteld dat eiseres niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen heeft voldaan. In de accountantsverklaring van 9 juli 2015, die bij de aanvraag tot subsidievaststelling is gevoegd, staat dat de accountant de juistheid en rechtmatigheid van de kosten van gedeclareerde uren niet heeft kunnen vaststellen. ‘Er is namelijk geen adequate en sluitende urenregistratie aanwezig van de medewerkers’. Ten aanzien van de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen schrijft de accountant: ‘Wij hebben de juistheid en daarmee de rechtmatigheid van deze kosten niet kunnen vaststellen. Aangezien er geen onderliggende onderbouwingen van deze facturen aanwezig zijn, waarop te zien is welke materialen en hulpmiddelen worden aangewend en tegen welke prijs’.
8.2
Op 15 oktober 2015 hebben medewerkers van verweerder een controlebezoek aan het bedrijf van eiseres gebracht. Zij hebben toen inzage gehad in de projectadministratie en, zo heeft eiseres niet weersproken, daarin geen urenregistraties aangetroffen. Evenmin hebben zij zekerheid kunnen krijgen over de juistheid en rechtmatigheid van de kosten van derden. Verweerder stelt terecht dat dit controlebezoek de bevindingen van de accountant bevestigt en verbindt hier vervolgens terecht de conclusie aan dat eiseres artikel 9 van de Regeling heeft geschonden. Niet alleen omdat de vereiste deugdelijke verantwoording van uren en van materiaalkosten op de peildatum, uiterlijk 31 maart 2015, ontbrak maar ook omdat de verantwoording van uren en van materiaalkosten niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed.
8.3
Het beroep van eiseres op de door haar overgelegde nadere stukken van de accountant faalt, nog los van het tijdsverloop, reeds omdat de inhoud van de bevindingen van de accountant in de kern ongewijzigd is gebleven. Ook in de verklaring van 13 december 2017 staat immers dat geen ‘sluitende urenregistratie van de medewerkers aanwezig is’ en dat hij ‘de juistheid en daarmee de rechtmatigheid van de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen niet heeft kunnen vaststellen’.
8.4
Hieruit volgt dat verweerder de subsidie gelet op artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb terecht heeft vastgesteld op nihil.
9. Het beroep is daarom ongegrond. In dat geval bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, voorzitter, mr. D.J. Post en mr. W.P.C.G. Derksen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Koninklijk Besluit van 3 oktober 2007, Staatsblad 2007, nummer 387.
2.Ministeriële regeling van 12 november 2007, Staatscourant 2007, nummer 222, bladzijde 8.