ECLI:NL:RBGEL:2018:5191

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
05/880566-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor brandstichting met levensgevaar voor personen

Op 23 oktober 2018 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige vrouw die werd beschuldigd van brandstichting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond tussen 5 en 6 maart 2018 in Ermelo, waar de verdachte opzettelijk brand stichtte in het voorportaal van een chalet, met als gevolg gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners, waaronder twee jonge kinderen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er voldoende bewijs was voor haar betrokkenheid bij de brandstichting. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de enige was die verantwoordelijk was voor de brand, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de brand had gesticht met motorbenzine, die zij eerder had gehaald. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de impact op de slachtoffers. De verdachte had geen verantwoordelijkheid genomen voor haar daden en had een blanco strafblad, maar de rechtbank vond de straf die door de officier van justitie was geëist te laag. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor de voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/880566-18
Datum uitspraak : 23 oktober 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte 1]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats]
thans gedetineerd te P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis
raadsman: mr. H. Weisfelt, advocaat te 's-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 juli 2018 en 09 oktober 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode tussen 5 maart 2018 tot en met 6 maart 2018, te Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan (het voorportaal van) een woning aan [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met de vlam(men) en/of vonk(en) van een aansteker en/of de vlam(men) en/of vonk(en) van (een) lucifer(s) en/of een vlam(men) en/of (een) vonk(en) van enig(e) (brandba(a)r(e)) voorwerp(en), (een hoeveelheid) benzine en/of brandstof en/of (een) brandversnellend(e) middel(en), althans (een) brandbare stof(fen), aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een hoeveelheid) benzine en/of brandstof en/of (een) brandversnellend(e) middel(en), althans (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemd(e) (voorportaal van de) woning en/of de in voornoemde woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de in voornoemde woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor (een) goed(eren), en/of levensgevaar voor een in de woning aanwezige persoon en/of in de woning aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor (een) ander(en), en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een in de woning aanwezige
persoon en/of in de woning aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te duchten was.
2a. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging van verdachte, omdat de normen van behoorlijke procesorde zijn geschonden. Daartoe heeft hij, kort gezegd, aangevoerd dat het Openbaar Ministerie besloten heeft om alleen verdachte te vervolgen en ten onrechte de zaak van [naam 1] heeft geseponeerd. [naam 1] is net zo schuldig als verdachte. Door alleen verdachte te vervolgen gaat het Openbaar Ministerie voorbij aan de normen van behoorlijke procesorde. Het Openbaar Ministerie heeft daarmee twee gelijke gevallen ongelijk behandeld en moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht dit verweer te verwerpen.
Nader onderzoek wees uit dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht. Voor mededaderschap van [naam 1] heeft het Openbaar Ministerie onvoldoende bewijs aanwezig geacht en dus heeft het Openbaar Ministerie er op die grond bewust ervoor gekozen om [naam 1] niet te vervolgen. Van een onredelijk gebruik van zijn bevoegdheid om al dan niet tot vervolging over te gaan is geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
Vooropgesteld moet worden dat de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie wegens strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde slechts kan volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Die situatie doet zich hier niet voor. Het seponeren van de zaak van [naam 1] heeft er niet toe geleid dat de belangen van verdachte en haar recht op een eerlijke behandeling zijn geschonden. Evenmin kan worden gesteld dat er sprake is geweest van een ongelijke behandeling tussen verdachte en [naam 1] . Wat de officier daaromtrent heeft aangevoerd kan de beslissing om verdachte wel en [naam 1] niet te vervolgen dragen. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat het de officier van justitie vrij staat om binnen de hem gegeven beleidsvrijheid te beslissen om tot strafvervolging over te gaan.
Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van behoorlijke procesorde. Zij acht het Openbaar Ministerie daarmee ontvankelijk in de vervolging.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat vrijspraak moet volgen omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de brand heeft gesticht. De vraag die dan resteert is of verdachte, door de benzine te halen en [naam 1] op en neer te rijden, zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting. Voor een bevestigende beantwoording van die vraag is het noodzakelijk dat verdachte wetenschap had van de bedoeling van [naam 1] . Daarvoor biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt.
Beoordeling door de rechtbank
Brandstichting
Op dinsdag 6 maart 2018 heeft [slachtoffer] , de eigenaar van [adres 2] in Ermelo aangifte gedaan van brandstichting. Het chalet werd bewoond door aangever, zijn toenmalige vriendin en twee kinderen van drie en vijf jaar oud. Op dinsdag 5 maart 2018 omstreeks 05:30 werd hij wakker gemaakt door zijn toenmalige vriendin die vertelde dat het voorportaal van het chalet in brand stond en dat de woonkamer vol stond met rook. Aangever is vervolgens uit bed gesprongen en heeft zijn toenmalige vriendin en de kinderen in veiligheid gebracht. Zij hebben het chalet verlaten via een raamkozijn in de woonkamer. Dat was ook de enige weg om het chalet te verlaten aangezien het voorportaal de enige entree is van zijn chalet en deze weg werd geblokkeerd door de brand. Hij heeft met een brandblusser het vuur gedoofd. Zijn toenmalige vriendin heeft vervolgens 112 gebeld, waarna de brandweer ter plaatse kwam. De brandweer heeft de brand nog na geblust en heeft geconstateerd dat de brand ontstaan was bij het voorportaal van het chalet. Door de brand is aan zijn chalet schade ontstaan. Het voorportaal en deur waren deels verbrand. Voor de deur, aan de buitenzijde, had hij een deurmat liggen en deze rook naar benzine. Hij heeft voor zover hij weet geen brandstof rondom zijn chalet liggen. [2]
Op dinsdag 6 maart 2018, omstreeks 06:20 uur werden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] door het Operationeel Centrum verzocht om naar [adres 2] te Ermelo te gaan. Zij zijn opgevangen door de bevelvoerder van de brandweer die meldde dat de bron van buiten het voorportaal is ontstaan. Zij roken in de buurt van het voorportaal een brandstoflucht en vonden geen voorwerpen in de omgeving, die met de brand te maken zouden kunnen hebben. [3]
Er is sporenonderzoek verricht door de forensisch onderzoeker [naam 2] op dezelfde dag. Hij zag dat de voordeur van het chalet was beroet en deels door vuur was aangetast. Buiten voor het chalet trof hij een rubberen deurmat aan die ook door vuur was aangetast. Op de plek van aantreffen van de brandende mat zag hij resten van verbrand rubber liggen. Aan de binnenzijde van de toegangsdeur, op de plek waar het kattenluik gemonteerd was geweest, was aan de inbranding van het hout van de toegangsdeur te zien dat de brand zich aan het ontwikkelen was naar een uitslaande brand. Aan de buitenzijde werd een indicatie verkregen op de aanwezigheid van een brand versnellend (ontbrandbaar) middel. Hier werd de lucht van vermoedelijk benzine geroken. [4]
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is naar voren gekomen dat er op de brandresten van de deurmat vluchtige stoffen zijn aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. [5]
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat in de periode tussen 5 maart tot en met 6 maart 2018 een brand heeft gewoed in/aan chalet nummer [nummer] gelegen aan [adres 2] in Ermelo waardoor schade is ontstaan en dat de brand is gesticht met motorbenzine. De vragen die de rechtbank dient te beantwoorden zijn of het verdachte is geweest die deze brandstichting opzettelijk heeft gepleegd en zo ja, of verdachte alleen of in vereniging deze brand heeft gesticht.
Betrokkenheid verdachte bij de brand
Verdachte heeft verklaard dat zij op 6 maart 2018 rond 04:40 uur werd gebeld door [naam 3] met het verzoek om benzine te halen voor zijn scooter. Zij is toen samen met [naam 1] naar tankstation Tinq in Ermelo gereden. Zij bestuurde haar eigen auto, een [merk] met kenteken [kenteken] , rood van kleur. Daar heeft ze brandstof in een lege fles Berenburg gedaan die bij haar thuis lag. Zij heeft met de pin betaald, ongeveer 1.20 euro. Daarna reed zij samen met [naam 1] terug naar de camping. De brand is door [naam 1] gesticht met de motorbenzine die zij heeft gehaald. [6]
Uit de camerabeelden van tankstation Tinq is te zien dat een persoon (naar later blijkt verdachte volgens haar eigen verklaring) op 6 maart 2018, omstreeks 05:19:09 in een donkerrode personenauto aan komt rijden. Op de bijrijdersstoel zit iemand met witte bovenkleding De bestuurder van de auto tankt vervolgens voor 1.28 euro, 0.84 liter aan brandstof . [7]
Getuige [naam 1] heeft verklaard dat hij op 6 maart 2018 om 04:30 uur wakker werd gemaakt door verdachte die vroeg of hij mee ging tanken. Hij reed toen mee omdat hij sigaretten wilde halen. Hij droeg een witte jas. Daar aangekomen zag hij, dat verdachte een groene of bruine Berenburg fles met benzine vulde. Op de terugweg heeft hij gezien dat verdachte die fles ergens had geklemd tussen haar stoel. De hele auto stonk naar benzine. Toen ze eenmaal aankwamen op de camping is hij direct naar het chalet van verdachte gelopen. Hij zag dat verdachte door de tuin van aangever heen liep. Hij zag haar het laatst op het looppad langs de voordeur van aangever. Verdachte liep toen ter hoogte van de locatie van de brand en had toen de met benzine gevulde fles bij zich. Hij is teruggelopen naar het chalet van verdachte en lag daar vervolgens diep te slapen waardoor hij niets heeft meegekregen van de brand. De fles heeft hij daarna ook nooit meer gezien. [8]
[slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij vermoedt dat verdachte verantwoordelijk is voor de brand. Tijdens de brand heeft hij gezien dat verdachte aanwezig was op de plaats delict. [9] De verbalisanten die ter plaatse kwamen hebben ook gezien dat verdachte aanwezig was ter plaatse en hebben haar horen zeggen dat zij vermoedde dat het om brandstichting ging. [10] Ook hebben getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gezien dat verdachte aanwezig was op de plaats delict. [naam 1] hebben ze niet gezien. [11]
Naar het oordeel van de rechtbank vormen bovenstaande bewijsmiddelen voldoende wettig bewijs dat verdachte de brand heeft gesticht. De rechtbank heeft ook de overtuiging dat verdachte dit gedaan heeft. Daarbij is een aantal omstandigheden van belang.
Getuige [naam 3] (hierna: getuige [naam 3] ) heeft verklaard dat hij op de bank lag te slapen toen er brand was bij het chalet van aangever. Hij is direct door het raam naar buiten gegaan en heeft geholpen met blussen. Buiten zag hij ook verdachte. Hij heeft verdachte de nacht van de brand niet gebeld en heeft haar niet gevraagd om benzine voor zijn scooter te halen. [naam 3] heeft een gesprek tussen hem en verdachte opgenomen. Hierin is te horen dat verdachte aan getuige [naam 3] vroeg om te verklaren dat zij benzine voor hem heeft gehaald voor zijn scooter. Getuige [naam 3] wilde dat niet doen. Zijn scooter was ook al maanden kapot. [12] Door verbalisant [verbalisant 3] is onderzoek gedaan naar de scooter van getuige [naam 3] en daaruit bleek dat de band van zijn scooter lek was en de scooter niet werkte. [13]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft het gesprek tussen verdachte en getuige [naam 3] beluisterd. In dat gesprek gaf verdachte aan dat zij haar eigen hachje moest redden en dus gezegd heeft dat zij benzine heeft gehaald voor de scooter van getuige [naam 3] . Ook is te horen dat verdachte aangeeft dat [naam 1] voor de brandstichting moet boeten. [14]
In het licht van bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat zij midden in de nacht door getuige [naam 3] werd gebeld met het verzoek om benzine te halen voor zijn scooter volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank vindt voor die overtuiging ook het volgende van belang.
Aangever heeft verklaard dat hij een conflict heeft met verdachte sinds hij een relatie is aangegaan met zijn toenmalige vriendin. Verdachte claimde hem heel erg en vertoonde sindsdien vreemd gedrag. Dit heeft zich vanaf ongeveer vijf maanden tot een kleine maand voor de brand afgespeeld. Aangever heeft verdachte een keer uit zijn huis gezet en toen hoorde hij haar zeggen: ‘‘ik steek je huisje nog een keer in de fik’’. Ook heeft verdachte per sms een bericht naar aangever gestuurd met de melding: ‘‘jullie gaan het voelen’’. [15]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij één à anderhalve maand voor de brand samen met verdachte bij aangever is geweest omdat aangever en zijn toenmalige vriendin ruzie hadden. Verdachte ging ertussen staan waarop aangever aan verdachte vroeg om zijn huis te verlaten. Getuige heeft verdachte toen meegetrokken. Onderweg hoorde getuige verdachte zeggen: ‘‘ik steek hun huis vanavond in de fik’’. [16]
Op het gsm-toestel van verdachte is een videofragment van een gesprek tussen verdachte, aangever en diens toenmalige vriendin bekeken en beluisterd door verbalisant [verbalisant 4] . Het gesprek dateerde van 20 januari 2018 en ging over brandveiligheid. Verdachte gaf in het gesprek aan dat [getuige 1] het volgende heeft gezegd: ‘‘ja hoe zit het nou eigenlijk met [slachtoffer] dan uh met die kinderen daar, uh weet je wel niet hoe brandgevaarlijk het daar is’’. [17]
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte diegene is geweest die in de nachtelijke uren vlak voorafgaand aan de brand de motorbenzine heeft gehaald en betaald en in een fles heeft gestopt, welke motorbenzine vervolgens is gebruikt om het chalet in brand te steken. Ook is ze op het plaats delict door meerdere getuigen gezien tijdens de brand. Getuige [naam 1] heeft bovendien gezien dat verdachte met de fles, die vol motorbenzine zat, op het looppad langs de voordeur van aangever liep. Vlak daarna heeft het voorportaal van het chalet vlam gevat. De rechtbank gaat er op grond daarvan van uit dat verdachte de laatste persoon was die zich bij het chalet van aangever bevond voordat er brand ontstond. De rechtbank is er ook van overtuigd dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht. Uit de verklaring van aangever en getuige [getuige 3] volgt dat verdachte met het idee om brand te stichten speelde. Zij hebben namelijk verdachte horen zeggen dat zij het chalet van aangever in de fik zou steken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook een duidelijk motief had voor het plegen van de brand. Uit het dossier blijkt dat verdachte moeite had met de relatie tussen aangever en zijn toenmalige vriendin en dat zij zich buitengesloten voelde. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte willens en wetens en dus opzettelijk de brand heeft gesticht bij het chalet van aangever.
Medeplegen
Vast staat dat verdachte betrokken is geweest in de uitvoering van het tenlastegelegde feit. De rechtbank ziet zich voor de vraag of verdachte het feit alleen heeft gepleegd of dat er sprake is geweest van medeplegen.
Voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de/het gepleegd(e) delict(en).
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende steun om [naam 1] als medepleger aan te merken. De rechtbank komt, anders dan de raadsman, tot de conclusie dat er geen sprake is van medeplegen, dat verdachte alleen heeft gehandeld en zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of, door het handelen van verdachte, gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen is ontstaan.
Gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen
Getuige [getuige 4] , bevelvoerder van de brandweer, is op 19 mei 2018 als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat er bij een chalet meer vuurbelasting is dan bij een stenen huis. “Als een chalet eenmaal echt in brand staat dan is er geen houden meer aan. Deze chalets staan bovendien vaak dicht op elkaar en zijn volledig van hout” aldus [getuige 4] . [18]
De woning van aangever betrof een chalet en werd bewoond door aangever, zijn toenmalige vriendin en twee kinderen ten tijde van de brand. De rechtbank maakt hieruit op dat in het chalet spullen van voornoemde personen aanwezig waren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door de brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Door de forensisch onderzoeker [naam 2] is verklaard dat de voordeur van het chalet in een kleine uitbouw zat en dat er slechts één toegangsdeur aanwezig was. Verder heeft hij verklaard dat de brand niet is geëscaleerd en er geen slachtoffers zijn gevallen door adequaat ingrijpen van de aangever. Gelet op het tijdstip van de brand, de tijd die bedoeld is voor de nachtrust, er mensen lagen te slapen, het gebruik van een brand versnellend (ontbrandbaar) middel en het materiaal van het chalet (van hout dat in slechte toestand was), had er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel kunnen ontstaan voor de bewoners. [19] De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat door de brand eveneens levensgevaar voor personen is ontstaan.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, alles in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk de brand heeft gesticht waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen is ontstaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij in
of omstreeksde periode tussen 5 maart 2018 tot en met 6 maart 2018, te Ermelo,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althansalleen, opzettelijk brand heeft gesticht
in/aan (het voorportaal van) een woning aan [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
met de vlam(men) en/of vonk(en) van een aansteker en/of de vlam(men) en/of vonk(en) van (een) lucifer(s) en/of een vlam(men) en/of (een) vonk(en) van enig(e) (brandba(a)r(e)) voorwerp(en), (een hoeveelheid) benzine en/of brandstof en/of (een) brandversnellend(e) middel(en), althans (een) brandbare stof(fen), aangestoken, in elk geval opzettelijk(open) vuur in aanraking gebracht met (een hoeveelheid) benzine
en/of brandstof en/of (een) brandversnellend(e) middel(en), althans (een) brandbare stof(fen),ten gevolge waarvan voornoemd(e) (voorportaal van de) woning en
/ofde in voornoemde woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en
/ofde in voornoemde woning aanwezige goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor (een) goed(eren),en
/oflevensgevaar voor
eenin de woning
aanwezige persoon en/of in de woningaanwezige personen
, in elk geval levensgevaar voor (een) ander(en), en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een in de woning aanwezige
persoon en/of in de woning aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en),te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en met als bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, een meldplicht, een gedragsinterventie middelengebruik, een contactverbod en een ambulante behandelverplichting.
Het standpunt van de verdediging
Ingeval de rechtbank toekomt aan een bewezenverklaring en strafoplegging heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft, zij makkelijk beïnvloedbaar is, haar rol onduidelijk is en zij bereid is mee te werken met de reclassering. Hij heeft daarnaast aangevoerd dat de eis van de officier van justitie een volstrekt onevenwichtig resultaat oplevert. Hij vindt een straf van twee jaren waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en interventie van reclassering meer passend.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 31 mei 2018 en
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 3 oktober 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een (deels voorwaardelijke) vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, te weten het stichten van brand in het chalet van aangever, waar op dat moment zijn toenmalige vriendin en haar twee zeer jonge kinderen verbleven. Aangever is door zijn toenmalige vriendin wakker gemaakt nadat zij zag dat het voorportaal van het chalet in brand stond en de woonkamer vol rook stond. Hij is vervolgens uit bed gesprongen en heeft voornoemde personen in veiligheid gebracht. Hun leven was in gevaar, nu de enige in/uitgang van het chalet door de brand geblokkeerd was. Zij hebben het chalet moeten verlaten via een raamkozijn in de woonkamer. Er is dan ook sprake van een voltooide brandstichting. Een dergelijke brandstichting is een delict met een groot gevaar zettend karakter en dient als een zeer ernstig strafbaar feit te worden gekwalificeerd. Indien de toenmalige vriendin van aangever niet wakker was geworden, had het heel anders kunnen aflopen. Naast angstige gevoelens bij betrokkenen veroorzaakt brandstichting doorgaans ernstige (zaaks)schade. Dat de zaaksschade in dit geval relatief beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken. De materiële gevolgen hadden dramatisch kunnen zijn omdat het chalet van hout was en makkelijker vlam vat dan een stenen huis. De rechtbank vindt het bijzonder kwalijk dat verdachte blijkens haar uitlatingen al langer speelde met de gedachte om het chalet in brand te steken en uiteindelijk heeft besloten om het delict ten uitvoer te brengen.
Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor haar daad. De reclassering heeft niet kunnen adviseren over de kans op herhaling vanwege haar proceshouding. Zij heeft namelijk niet mee willen werken met de reclassering. In de rapportage van Reclassering Nederland van 3 oktober 2018 wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een gedragsinterventie middelengebruik, een contactverbod en een ambulante behandelverplichting.
Gelet op bovenstaande zal de rechtbank overgaan tot het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de straf in mindering worden gebracht. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
1 (één) jaar,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit haar medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na ontslag uit detentie zal melden bij [naam 4] locatie [adres 3] in Harderwijk. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- actief deelneemt aan een diagnostisch onderzoek en zich conformeert aan de uitkomsten van het onderzoek. Mocht er naar aanleiding van het onderzoek een behandelingsplan worden opgesteld dan is zij verplicht hieraan mee te werken.
- op geen enkele wijze –direct of indirect- contact heeft of zoekt met de slachtoffers, zolang de reclassering dit verbod noodzakelijk vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod;
 geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. E.G. de Jong en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Badji, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018098649, gesloten op 1 juli 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 141-142, proces-verbaal sporenonderzoek, p. 209.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 135-136.
4.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 210.
5.NFI rapport ‘Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen’, p. 220-221.
6.Proces-verbaal van tweede verhoor verdachte, p. 60-63; proces-verbaal van derde verhoor verdachte, p. 64-70; verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 oktober 2018.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 275-276.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] , p. 126-131, proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] bij de rechter-commissaris van 18 september 2018.
9.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 141-142.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 135-136.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 199-202, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 154-155.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , p. 156-162.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 207-208.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 150-153.
15.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , p. 144-149.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 174-176.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 265-266.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 204-205.
19.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 210.