ECLI:NL:RBGEL:2018:5190

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
05/740369-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en voorhanden hebben van harddrugs in Wijchen

Op 5 december 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 juli 2018 in Wijchen een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft met een mes in de hals van het slachtoffer gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het doden van het slachtoffer, maar sprak hem vrij van voorbedachten rade. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van harddrugs, waaronder GHB en MDMA. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die het slachtoffer had geleden. De benadeelde partij vorderde een schadevergoeding van € 10.236,62, waarvan de rechtbank een deel toewijsde. De rechtbank overwoog dat het geweld dat de verdachte had gebruikt onaanvaardbaar was en dat hij zonder rechtvaardiging had gehandeld. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, en besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/740369-18
Datum uitspraak : 5 december 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , te [woonplaats] ,
raadsman: mr. R.G.H.M. Jacobs, advocaat te Wijchen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Wijchen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een mes richting en/of in de hals en/of nek en/of schouder, althans de halsstreek en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Wijchen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes richting en/of in de hals en/of nek en/of schouder, althans de halsstreek en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Wijchen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes in de hals en/of nek en/of schouder, althans de halsstreek en/of
het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken;
2.
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Wijchen, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 350 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende GHB, zijnde GHB en/of ongeveer 34 zgn. XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA en/of ongeveer 3,18 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 16 juli 2018 is [slachtoffer] naar het huis van verdachte aan [adres] in Wijchen gegaan. [2] Toen hij voor het huis stond, kwam verdachte uit de bovenwoning naar beneden gelopen. [3] Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens met een mes richting en in de hals gestoken. [4] [slachtoffer] is na deze gebeurtenis per ambulance naar het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis afgevoerd voor behandeling. [5] Forensisch arts [naam] heeft bij verdachte een steekwond van 8,1 centimeter diep boven het buitenste deel van het sleutelbeen en een oppervlakkige snijwond van 15 centimeter die loopt tussen de steekwond en het strottenhoofd geconstateerd. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte handelde met voorbedachten rade.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet gehad zou hebben gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer] . Daarnaast heeft ook de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte handelde met voorbedachten rade.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of verdachte met zijn handelingen opzet heeft gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende. Verdachte heeft met een mes in de hals van verdachte gesneden en gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich op deze plek in het lichaam vitale organen, (slag)aderen en zenuwbanen bevinden. Wanneer door het steken bijvoorbeeld de halsslagader beschadigd geraakt zou zijn, dan had dit kunnen leiden tot acuut levensbedreigende bloedingen. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de dood van aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte opzet had op het van het leven beroven van aangever. De rechtbank acht het opzet daarom bewezen.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Van voorbedachten rade is sprake wanneer vast komt te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank overweegt dat er aanwijzingen zijn dat verdachte heeft nagedacht over wat hij zou doen als [slachtoffer] zou komen, aangezien [slachtoffer] tegen de vriendin van verdachte heeft gezegd dat hij naar hun toe zou komen en verdachte vervolgens op de uitkijk heeft gestaan. De rechtbank heeft echter op basis hiervan niet de overtuiging dat verdachte al voor de aankomst van [slachtoffer] bij de woning daadwerkelijk het plan had om hem van het leven te beroven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde bestanddeel van de voorbedachten raad.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] te doden en acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
Er is ten aanzien van dit feit sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van binnentreden in woning, p. 67-71;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 81-82;
- het rapport identificatie van veelvoorkomende drugs, p. 87-88;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 november 2018.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, primair en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks16 juli 2018 te Wijchen
, in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het leven te beroven, met een mes richting en
/ofin de hals
en/of neken/of schouder
, althans de halsstreek en/of het bovenlichaamvan die [slachtoffer] heeft gestoken en
/ofgesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks16 juli 2018 te Wijchen
, in elk geval in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 350 milliliter,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende GHB,zijnde GHB en
/of ongeveer34 zgn. XTC pillen,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,zijnde MDMA en
/ofongeveer 3,18 gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,zijnde amfetamine,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging doodslag
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen, omdat er sprake is van noodweer dan wel noodweerexces. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zich bedreigd voelde door [slachtoffer] en dat verdachte zich tegen deze dreiging van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf heeft mogen verdedigen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die een beroep op noodweer of noodweerexces zou rechtvaardigen.
Beoordeling door de rechtbank
Om te kunnen beoordelen of sprake is van een gerechtvaardigd beroep op noodweer dan wel noodweerexces moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte of van de dreiging van een dergelijke aanranding. De rechtbank overweegt dat uit de camerabeelden van het incident geen omstandigheden blijken die aannemelijk maken dat [slachtoffer] de verdachte aanviel of dat een dergelijke aanval aanstaande was. Wegens het ontbreken van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding verwerpt de rechtbank dan ook het beroep op noodweer en noodweerexces.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte strafbaar is, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in het geval van strafoplegging een voorwaardelijke straf op te leggen. De verdediging heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat strafvermindering moet volgen omdat verdachte in zijn belangen en rechten als verdachte is geschaad, doordat hij bij zijn eerste verhoor geen consultatie- en verhoorbijstand heeft ontvangen. Gelet op de ernst van het feit was het niet juist om hem de mogelijkheid te bieden om hier eenvoudig van af te zien.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de omstandigheden van de verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 13 september 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 29 oktober 2018.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft met een mes in de hals van [slachtoffer] gestoken en gesneden. [slachtoffer] is de ex-vriend van de vriendin van verdachte. Het feit is gepleegd nadat [slachtoffer] voor het huis van verdachte stond omdat hij met zijn ex-vriendin wilde spreken. Als gevolg van het feit is bij [slachtoffer] een snijwond en een diepe steekwond ontstaan. De steekwond bevond zich op een bijzonder riskante plek, in de directe nabijheid van belangrijke organen, aderen en zenuwbanen. Na het incident is in de woning van verdachte ook nog een behoorlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat verdachte door het toebrengen van de messteek de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] ernstig heeft geschonden. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zonder een redelijke en gerechtvaardigde aanleiding zulk ingrijpend geweld heeft gebruikt en daarmee het leven van [slachtoffer] ernstig in gevaar gebracht heeft. Als verdachte al een rol had moeten spelen in het conflict tussen zijn vriendin en [slachtoffer] , dan had hij volop mogelijkheden om dat op een niet gewelddadige manier te doen. [slachtoffer] zal door de gedragingen van verdachte moeten leren leven met een zichtbaar litteken in zijn hals en de daaraan verbonden herinneringen aan dit heftige geweldsincident. Dat het opgetreden letsel beperkt is gebleven, en de gevolgen van het feit niet vele malen erger zijn geweest, is een omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. De rechtbank overweegt daarnaast dat het incident plaats heeft gevonden op straat en dat omstanders hiervan getuige zijn geweest.
Het voorhanden hebben van harddrugs is eveneens een ernstig feit. Harddrugs vormen een gevaar voor de gezondheid van gebruikers en de productie van deze middelen brengt ernstige gevaren mee voor de samenleving en het milieu. Verdachte heeft door het voorhanden hebben van deze middelen een bijdrage geleverd aan het in stand houden van deze praktijk.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet in zijn rechten en belangen is geschaad doordat hij bij zijn eerste verhoor de mogelijkheid kreeg eenvoudig van consultatiebijstand en verhoorbijstand af te zien. Verdachte heeft na zijn eerste verhoor zijn proceshouding niet meer gewijzigd en heeft het feit hierna zelfs nog in meerdere verhoren bekend. Daarom is niet aannemelijk dat hij nadeel heeft ondervonden van het niet oproepen van een raadsman en zal de rechtbank niet overgaan tot strafvermindering.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur passend is. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank zal aan de gevangenisstraf geen voorwaardelijk deel verbinden. Allereerst omdat uit het reclasseringsrapport en het trajectconsult van het NIFP niet blijkt van problematiek waarvoor behandeling of begeleiding in het kader van bijzondere voorwaarden noodzakelijk zou zijn. Daarnaast komt verdachte in beginsel in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling als tweederde van de straf is ondergaan en kan deze periode voor verdachte als stok achter de deur dienen om niet weer de fout in te gaan. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit. Door de benadeelde partij wordt een bedrag gevorderd van € 10.236,62, waarvan
€ 5.000,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor zover het geen toekomstige schade betreft. De officier van justitie heeft verzocht tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten van het eigen risico en de kosten van het verlies arbeidsvermogen niet kunnen worden toegewezen nu deze onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast heeft de verdediging verzocht een lagere immateriële schadevergoeding toe te wijzen dan door de benadeelde partij is gevorderd.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Materiële schade
Medische kosten
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij door het steekincident een deel van zijn eigen risico heeft moeten betalen en medicijnen heeft moeten aanschaffen. De benadeelde partij heeft dit onderbouwd met een declaratieoverzicht. Naar het oordeel van de rechtbank is deze kostenpost dan ook voldoende onderbouwd en komt deze haar redelijk voor. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze schadepost, te weten € 161,62, kan worden toegewezen.
Reis- en parkeerkosten
Deze schadepost is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd tot het bedrag van € 27,54 en voor dit deel inhoudelijk ook niet betwist. De benadeelde partij zal in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het hier toekomstige schade betreft.
Verlies arbeidsvermogen
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij zich door het steekincident met ingang van 17 juli 2018 ziek heeft moeten melden op zijn werk, waarop de uitzendovereenkomst uiteindelijk is beëindigd. De benadeelde partij heeft in de maanden hierna een uitkering ontvangen, die 30% lager is dan zijn eerdere salaris. Dit verlies van inkomsten heeft de benadeelde partij gevorderd, hetgeen hij heeft onderbouwd met betalingsspecificaties van het UWV. Naar het oordeel van de rechtbank is deze kostenpost voor wat betreft het bedrag van € 2.184,15 dan ook voldoende onderbouwd en komt deze haar redelijk voor. De benadeelde partij zal in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het hier toekomstige schade betreft.
De totale toegewezen materiële schade betreft daarmee
€ 2.373,31.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat.
De benadeelde partij heeft door het bewezenverklaarde feit lichamelijk letsel opgelopen en daarnaast vervelende psychische gevolgen ondervonden. Hij ervaart een sterk gevoel van onveiligheid en is hiervoor ook in behandeling bij de praktijkondersteuner van de huisarts. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade -die het slachtoffer door toedoen van verdachte heeft geleden- een bedrag van
€ 1.750,-worden toegekend. De benadeelde partij zal in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 91 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden .
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen
€ 4.123,31 (vierduizend en honderddrieëntwintig euro en eenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen
€ 4.123,31 (vierduizend en honderddrieëntwintig euro en eenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 51 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.S. Croll (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. M.A. Jansen-van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen en A.W. Elbersen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2018.
Mr. R.S. Croll en mr. M.A. Jansen-van Leeuwen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018321589, gesloten op 19 september 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 november 2018.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 november 2018; Proces-verbaal van aangifte, p. 17.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 november 2018; Proces-verbaal van aangifte, p. 17; Letselrapportage door [naam] , p. 4.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 17.
6.Letselrapportage door [naam] , p. 4.