ECLI:NL:RBGEL:2018:5154

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
17/5840
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van medische belastbaarheid en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een WIA-uitkering aan eiseres. Eiseres had op 24 februari 2017 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische belastbaarheid van eiseres op de datum in geding niet voldoende was om een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen overtuigend waren en dat de gezondheidstoestand van eiseres op de datum in geding niet voldoende was onderbouwd met recente medische gegevens. Eiseres had rapporten ingebracht die betrekking hadden op haar gezondheidssituatie ruim anderhalf jaar na de datum in geding, waardoor deze rapporten niet relevant waren voor de beoordeling. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres over de onzorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de expertise van de verzekeringsartsen verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze de medische belastbaarheid van eiseres hadden vastgesteld en dat de door hen geduide functies binnen de vastgestelde belastbaarheid van eiseres vielen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/5840

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2018

in de zaak tussen

[naam 1] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam 2] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen om haar met ingang van 24 februari 2017 (hierna: datum in geding) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 21 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Marquenie.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam geweest als verkoopmedewerkster voor 26 uur per week. Zij heeft zich op 24 februari 2015 ziek gemeld in verband met rugklachten. Verweerder heeft eiseres na einde wachttijd per 24 februari 2017 geen WIA-uitkering toegekend. Eiseres heeft eerder, namelijk per 26 februari 2010, een WIA-uitkering aangevraagd in verband met dezelfde klachten. Deze aanvraag is indertijd afgewezen.
2. Verweerder heeft de weigering van de WIA-uitkering gebaseerd op de vaststelling dat eiseres op de datum in geding, te weten 24 februari 2017, minder arbeidsongeschikt is dan 35% (namelijk primair 3,04%, bezwaar 3,36%, beroep 20,61%). Hieraan ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3. Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts J.J.J. Hagenbeek van 6 januari 2017 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.K. van Essen van 12 september 2017 en 3 mei 2018. De voor eiseres vastgestelde medische belastbaarheid is verwoord in de zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 januari 2017. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Essen de FML aangescherpt en daarbij aanvullende beperkingen opgenomen in verband met het medicijngebruik van eiseres op het onderdeel persoonlijk functioneren. Deze gewijzigde FML is op 12 september 2017 vastgesteld. In beroep is de FML nogmaals aangescherpt. Hierbij zijn aanvullende beperkingen opgenomen voor klimmen en voor zware duw- en trekbelasting. Ook is er een aanvullende beperking opgenomen voor een hoog handelingstempo in verband met medicijngebruik, omdat deze beperking op 26 juni 2017 door een primaire verzekeringsarts in een FML in het kader van een ziektewetbeoordeling is opgenomen. De aangescherpte FML is op 3 mei 2018 vastgesteld.
4.1
Eiseres voert in de eerste plaats aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. Hiertoe brengt zij naar voren dat verweerder onvoldoende gegevens heeft opgevraagd bij de behandeld sector. De gegevens die de verzekeringsartsen hebben gebruikt dateren uit 2009/2010. De situatie van eiseres is sindsdien gewijzigd. Daarnaast voert eiseres aan dat verzekeringsartsen niet over de juiste expertise beschikken om een oordeel te kunnen vellen over haar medische situatie.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat er volgens vaste rechtspraak van uit mag worden gegaan dat een verzekeringsarts beschikt over voldoende medische kennis, tenzij er aanleiding is om daaraan te twijfelen. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van eiseres dat de verzekeringsartsen niet over de juiste expertise zouden beschikken, is niet voldoende om de rechtbank te doen twijfelen aan de expertise van de verzekeringsartsen. De rechtbank gaat er dus van uit dat de verzekeringsartsen hierover beschikken.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zelf ook zorgvuldig is verricht. De verzekeringsartsen hebben alle naar voren gebrachte klachten, te weten lage rugklachten en pijn in de rechter knie, op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen van de verzekeringsartsen uit lichamelijk en psychisch onderzoek. Nadat de verzekeringsarts aanvankelijk geen aanvullende gegevens had opgevraagd bij de behandeld sector, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze gegevens wel bij zijn beoordeling betrokken. Hij verwijst in zijn rapportage expliciet naar verschillende stukken van pijnspecialist/anesthesioloog Van Dongen die zijn aangeleverd op 30 maart 2017, een brief van neuroloog Verhagen van 1 augustus 2017 en de rapporten die zijn opgesteld door bedrijfsarts Heijstek van 30 mei 2017 en 16 augustus 2017. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiseres hebben gemist.
5.1
Eiseres voert in de tweede plaats aan dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Zij voert hiertoe aan dat de verzekeringsartsen verschillende klachten niet dan wel onvoldoende hebben meegenomen in hun beoordeling, namelijk de klachten die verband houden met het carpaal tunnel syndroom (CTS), bloedarmoede, de niet stabiele schildklier en de geplande varicesoperatie. Ook haar rugklachten zijn door de verzekeringsartsen onderschat. Tot slot hebben de verzekeringsartsen ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de rapporten van Heijstek, de brief van neuroloog Verhagen van 1 augustus 2017 en een rapport van 9 juli 2018 van orthopedisch chirurg Brokelman.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat de medische belastbaarheid van eiseres op 24 februari 2017 in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Het beroep van eiseres geeft geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De rechtbank stelt hierbij voorop dat het rapport van orthopedisch chirurg Brokelman de gezondheidssituatie van eiseres beschrijft zoals die ruim ná datum in geding is. Het rapport ziet immers op de gezondheidssituatie van eiseres op 9 juli 2018, terwijl de datum in geding bijna anderhalf jaar eerder ligt, namelijk op 24 februari 2017. Hierdoor heeft het rapport geen waarde voor de beoordeling van de gezondheidssituatie van eiseres op datum in geding. Ook ten aanzien van de klachten die verband houden met CTS, bloedarmoede, de niet stabiele schildklier en de varices geldt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat deze reeds bestonden op de datum in geding. Bovendien heeft eiseres deze klachten bij het onderzoek door de verzekeringsartsen niet genoemd. Ook Heijstek noemt deze klachten niet in zijn rapporten van mei en augustus 2017. Eiseres heeft deze rapporten zelf in de procedure gebracht.
Uit de brief van neuroloog Verhagen van 1 augustus 2017 blijkt dat de objectief medische situatie van de rug van eiseres sinds 2015 niet is gewijzigd. De verzekeringsartsen hebben de rugklachten van eiseres in hun rapporten onderkend en daaraan beperkingen gekoppeld.
Bedrijfsarts Heijstek stelt zich in zijn rapporten op het standpunt dat eiseres niet in staat is om te werken, omdat uit de brief van Verhagen zou volgen dat eiseres minimaal twee keer per dag moet liggen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op overtuigende wijze toegelicht dat de stelling van Heijstek enkel gebaseerd is op een deel van de brief van Verhagen waarin hij een beschrijving geeft van de klachten zoals die door eiseres worden ervaren. Dit onderdeel van de brief bevat dus geen op nader onderzoek gebaseerd medisch oordeel van Verhagen. Dit betekent dat eiseres haar standpunt dat er een duurbeperking zou moeten worden aangenomen niet met medische informatie heeft onderbouwd.
6. Dat eiseres zich niet herkent in de conclusies van de verzekeringsartsen brengt in het voorgaande geen verandering. De rechtbank heeft begrip voor de beleving van eiseres van haar klachten en neemt haar daarin serieus. Uit het systeem van de wet volgt echter dat bij de beoordeling die een verzekeringsarts uitvoert niet de klachten die eiseres ervaart bepalend zijn voor zijn oordeelvorming, maar de objectief vast te stellen medische problematiek van eiseres. Op basis daarvan stelt de verzekeringsarts de theoretische beperkingen voor arbeid vast en neemt deze op in de FML. Dat betekent in dit geval dat alleen de medisch te objectiveren beperkingen op 24 februari 2017, de datum in geding, van belang zijn.
7. Eiseres moet op datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de aangescherpte FML van 3 mei 2018.
8. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige T. Dings van 11 januari 2017 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep E.T.J. van de Pavert van 14 september 2017 en van 12 juni 2018. Uitgaande van de belastbaarheid zoals die is beschreven in de FML van 3 mei 2018 acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiseres op datum in geding in staat tot het verrichten van de volgende functies: machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122), administratief medewerker (sbc-code 315133) en textielproductmaker (sbc-code 111160).
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in die rapporten voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt. De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten een toelichting gegeven bij alle signaleringen in het resultaat functiebeoordeling van de geselecteerde functies. Die motiveringen acht de rechtbank voldoende inzichtelijk en consistent. Eiseres heeft niet aan de hand van objectieve gegevens toegelicht waarom zij de door verweerder geduide functies niet zou kunnen uitoefenen. De rechtbank heeft daarom geen reden om aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen te twijfelen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr.drs. E.L. de Jongh, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. S.S. van Nijen, rechters, in tegenwoordigheid van L. Reinders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 4 december 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.