ECLI:NL:RBGEL:2018:5145

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
05/210532-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van rooms-katholieke geloofsgemeenschap

Op 3 december 2018 heeft de Rechtbank Gelderland een 51-jarige vrouw veroordeeld voor verduistering van geld dat toebehoorde aan de rooms-katholieke geloofsgemeenschap in Lichtenvoorde. De vrouw, die als penningmeester fungeerde, verduisterde in de periode van 22 januari 2009 tot en met 18 juni 2011 een bedrag van minstens 250.000 euro. De rechtbank oordeelde dat de vrouw het geld voor persoonlijke doeleinden heeft gebruikt, maar zij gaf geen inzicht in de besteding van het verduisterde bedrag. Gezien de lange tijd die verstreken is sinds de feiten en het feit dat de vrouw niet eerder met justitie in aanraking is gekomen, legde de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op. In plaats daarvan kreeg zij een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar.

De rechtbank overwoog dat de verjaringstermijn voor de verduistering zes jaar bedraagt en dat de periode voor 22 januari 2009 verjaard was. De officier van justitie was partieel niet-ontvankelijk in de vervolging voor deze periode. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit had gepleegd, maar sprak haar vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, die door een psycholoog was vastgesteld, en concludeerde dat zij enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank besloot geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden, omdat de kans op recidive laag werd ingeschat en de verdachte in de jaren na de ontdekking van de verduistering niet opnieuw in aanraking met de wet was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/210532-12
Datum uitspraak : 3 december 2018
Tegenspraak
verkort vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
raadsvrouw: mr. A. van der Lee, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 augustus 2015 en 19 november 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op meerdere, althans één tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 februari 2007 tot en met 18 juni 2011 te Lichtenvoorde, althans in de gemeente Oost Gelre, in elk geval in Nederland (telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en)(tot een totaalbedrag van 561.184,99 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
zij op meerdere, althans één tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 februari 2007 tot en met 18 juni 2011 te Lichtenvoorde, althans in de gemeente Oost Gelre, in elk geval in Nederland (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, één of meer geldbedrag(en) en/of gira(a)l(e) tegoed(en) (tot een totaalbedrag van 561.184,99 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (pinpas met pincode).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 240 uren werkstraf, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren geëist. Dit onder de bijzondere voorwaarde van toezicht door de reclassering, met meldplicht en ambulante behandeling bij een forensische polikliniek, door de reclassering nader te bepalen.
Verdachte en haar raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat sprake is geweest van verduistering en dat in verband met de geldende verjaringstermijn de periode uit de tenlastelegging van voor 22 januari 2009 is verjaard en dus niet kan worden meegenomen in de afdoening.
De verdediging deelt het standpunt van de officier van justitie dat hetgeen ten laste is gelegd met betrekking tot de periode voor 22 januari 2009 is verjaard. Zij verzoekt de rechtbank het Openbaar Ministerie ten aanzien van deze periode niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank overweegt dat, gelet op artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, aanhef en onder 2, de verjaringstermijn van het primair tenlastegelegde feit, te weten de verduistering, zes jaren bedraagt. Deze periode is gestuit door het uitbrengen van de dagvaarding op 22 januari 2015. Wat betreft de periode voor 22 januari 2009 is het recht op strafvervolging vervallen door verjaring. De officier van justitie is daarom partieel niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit.

4.De beslissing inzake het bewijs

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op meerdere
, althans ééntijdstippen in
of omstreeksde periode van 22 januari 2009 tot en met 18 juni 2011 te Lichtenvoorde
, althans in de gemeente Oost Gelre, in elk geval in Nederlandtelkens opzettelijk één of meer geldbedragen
(tot een totaalbedrag van 561.184,99 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij is onder meer gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van verdachte, gedateerd 4 oktober 2018, en het NIFP rapport, gedateerd 25 april 2016. Uit de documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Uit het onderzoek door psycholoog [naam] blijkt dat verdachte een persoonlijkheidsstoornis heeft, waarbij deels sprake is van perfectionisme, en deels een zichzelf wegcijferen, en waarbij zij geen eigen grenzen kan aangeven. Daardoor is zij de verbinding met haar eigen gevoelens verloren, en is de grens tussen privé en werk verdwenen. Door dit patroon is zij overbelast en wellicht overspannen geraakt. De conclusie van de psycholoog luidt dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt deze conclusie over en houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met deze enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Verdachte heeft een aanzienlijk geldbedrag verduisterd in een periode van meerdere jaren. Verdachte heeft geen duidelijkheid kunnen of willen verschaffen over de vraag om hoeveel geld het daarbij precies is gegaan en ook het politieonderzoek heeft daarover geen uitsluitsel gegeven. Wat wél duidelijk is geworden is dat het alles bij elkaar om een aanzienlijk bedrag gaat, waarbij naar het zich laat aanzien gesproken kan worden over enkele honderdduizenden euro’s. Door het handelen van verdachte is grote financiële schade ontstaan voor de parochie. Verdachte heeft niet alleen het vertrouwen van de parochie beschaamd, maar ook dat van anderen die giften aan de kerk hebben gedaan. Verdachte heeft in haar rol als penningmeester voor haar eigen gewin gekozen en de geldbedragen aan persoonlijke doeleinden uitgegeven. Op de vraag waarom zij dat heeft gedaan of waaraan ze het geld heeft besteed, heeft verdachte geen antwoord kunnen of willen geven.
In beginsel zou bij zo’n groot bedrag het opleggen van een gevangenisstraf op zijn plaats zijn. Daar staat tegenover dat het feit inmiddels ruim zeven jaar geleden is gepleegd. Van een strafrechtelijke afdoening binnen een redelijke termijn is geen sprake meer. Dat heeft niet aan verdachte gelegen. De vertraging komt enkel en alleen voor rekening van de autoriteiten.
Net als de officier van justitie vindt de rechtbank het niet passen om verdachte ruim zeven jaar na dato nog een gevangenisstraf op te leggen, helemaal niet nu verdachte in de tussentijd niet opnieuw met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank zal daarom in plaats van een gevangenisstraf een werkstraf opleggen. Dat zal dan wel een werkstraf van de maximale duur zijn. Een lagere werkstraf zou geen recht doen aan de ernst van het feit. Om die ernst nog verder te benadrukken, legt de rechtbank ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op.
De vraag is vervolgens of daar bijzondere voorwaarden aan moeten worden gekoppeld. Ook hier speelt dat de zaak zo ontzettend lang heeft gelegen. De psycholoog concludeert dat het goed zou zijn als verdachte zich laat behandelen omdat sprake is van psychische problematiek, iets wat ook door verdachte wordt bevestigd. Echter, de rechtbank stelt vast dat de psycholoog de kans op recidive als laag inschat en weegt ook in dit verband mee dat verdachte zich in al die jaren na de ontdekking van de verduistering niet opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarom valt niet in te zien waarom een behandeling van verdachte nu nog in een strafrechtelijk kader zou moeten plaatsvinden. Als verdachte behoefte heeft aan psychische ondersteuning, dan kan zij dat zelf buiten het strafrecht regelen. De rechtbank zal daarom geen bijzondere voorwaarden verbinden aan de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overwegend legt de rechtbank verdachte dan ook een werkstraf op voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de
officier van justitie partieel niet-ontvankelijkin de strafvervolging, zoals vermeld onder punt 3;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 4, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het primaire tenlastegelegde feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde voorts tot
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf
• veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Dit verkort vonnis is gewezen door mr. A. Tegelaar (voorzitter), mr. P.J.C. Cremers en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. van Ophuizen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2018.
mr. S.C.A.M. Janssen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.