ECLI:NL:RBGEL:2018:5125

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
KG RK 18-931
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 15 november 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster tegen mr. R.A. Eskes, de rechter in een lopende procedure. Verzoekster stelde dat de rechter tijdens de zitting op 29 oktober 2018 blijk gaf van irritatie over het indienen van stukken en dat dit haar het gevoel gaf dat de rechter al een beslissing had genomen voordat zij haar standpunt kon toelichten. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter enige speelruimte heeft in zijn optreden en dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om dit vermoeden te weerleggen. De klachten van verzoekster werden als onvoldoende gegrond beschouwd, en de wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet de grenzen van zijn bevoegdheid had overschreden. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ARNHEM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/344720 / KG RK 18/931
Beslissing van 15 november 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster], gevestigd te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. R.A. Eskes,
rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 29 oktober 2018 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter;
- de brief van verzoekster van 7 november 2018;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 8 november 2018.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- [verzoekster], mr. T.B. Vriesema, mr. R.F. Speijdel en S.D.G. Holtkamp namens verzoekster;
- de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer AWB 16/4383 e.v. tussen verzoekster en de inspecteur van de Belastingdienst.
2.2
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De rechter begon de zitting met een monoloog over het al dan niet toelaten van de door verzoekster ingediende stukken binnen de tiendagentermijn vanwege de omvang en het tijdstip van indiening. Daarbij maakte de rechter een geïrriteerde indruk en heeft hij ook gezegd dat hij geïrriteerd was. De rechter heeft verzoekster verzocht om de stukken in te trekken. Verzoekster is niet in de gelegenheid gesteld om een toelichting te geven op het belang van de stukken voor de procedure, omdat zij werd onderbroken door de rechter. Verzoekster heeft naar aanleiding van het verzoek van de rechter tot het intrekken van de stukken verzocht om schorsing van de zitting, mede omdat hetgeen de rechter in zijn monoloog bij aanvang van de zitting heeft voorgehouden aan verzoekster nieuw was. Verzoekster was door het telefonisch contact met de griffie en de brief van de griffie in de veronderstelling dat zij binnen de tiendagentermijn voor de zitting nog omvangrijke stukken mocht indienen. Het verzoek om schorsing van de zitting om te beraadslagen over de stukken is door de rechter in eerste instantie geweigerd.
2.3
De rechter heeft kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk en mondeling op het wrakingsverzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De klachten van verzoekster betreffen in wezen het gedrag van de rechter tijdens het onderzoek ter zitting. De wrakingskamer kan zich voorstellen dat er een miscommunicatie is ontstaan over het toelaten van de ingediende stukken en dat het voor verzoekster nieuw was dat de stukken mogelijk niet zouden worden toegelaten. Gebleken is dat voorafgaand aan de zitting van 29 oktober 2018 door verzoekster op 22 en 23 oktober 2018 telefonisch contact is opgenomen met de griffie over het nog indienen van nadere stukken. Bij brief van 22 oktober 2018 heeft de griffie dit aan verzoekster bevestigd. Hoewel in die brief niet is vermeld dat aan verzoekster toestemming is gegeven voor het indienen van de stukken, heeft verzoekster uit die gang van zaken kennelijk afgeleid dat het indienen van de stukken was toegestaan en had zij, zo wil de wrakingskamer van haar aannemen, niet voorzien dat daarover pas ter zitting zou worden beslist. Vaststaat dat de rechter op de zitting van 29 oktober 2018 blijk heeft gegeven van irritatie met betrekking tot het indienen van omvangrijke stukken binnen de tiendagentermijn door verzoekster. Deze door verzoekster aangevoerde omstandigheden zijn echter onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid bij de rechter of de objectieve vrees daarvoor. Een rechter heeft een zekere speelruimte in zijn optreden en de wijze van zijn communicatie. Niet is komen vast te staan dat de rechter met het blijk geven van zijn irritatie daarbij een grens heeft overschreden, althans niet in een zodanige mate dat daaruit vooringenomenheid of de gerechtvaardigde vrees daarvoor kan worden afgeleid.
3.3
In haar brief van 7 november 2018 heeft verzoekster toegelicht dat de rechter blijkens zijn openingsmonoloog kennelijk al een beslissing had genomen, die hij ook al na de zitting van 12 februari 2018 had kunnen nemen. Aangezien de rechter echter een nadere zitting had bepaald, ging verzoekster ervan uit dat het hele geschil op de zitting van 29 oktober 2018 nog open lag en werd zij door de openingsmonoloog van de rechter verrast, aldus verzoekster. Toen zij daarop haar reactie wilde geven werd zij door de rechter onderbroken met de suggestie om de stukken in te trekken en toen zij om een schorsing verzocht, werd dat in eerste instantie door de rechter geweigerd.
Het voeren van de regie over de zitting, waaronder het aan het woord laten van een partij, het onderbreken van een partij die aan het woord is, of het al dan niet toelaten van een schorsingsverzoek, is een aan de rechter toebedeelde taak. Ook als daarbij een of meer voor een partij ongunstige beslissingen worden genomen is dat in beginsel geen grond voor wraking. Alleen als die beslissingen, al dan niet in samenhang gezien, gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk zijn dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kunnen worden verklaard, kan er grond zijn voor een wraking. De aangevoerde gronden halen deze hoge drempel niet. Ook voormelde omstandigheden bij elkaar genomen leveren geen zwaarwegende aanwijzing op dat sprake is van (de objectieve gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter.
3.4
Verzoekster heeft in voormelde brief van 7 november 2018 voorts nog meegedeeld dat de vooringenomenheid van de rechter blijkt uit zijn woordgebruik “omzeilen” en “lospeuteren” in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek. De wrakingskamer constateert dat deze uitlatingen, wat daar verder ook van zij, zijn gedaan na het wrakingsverzoek van 29 oktober 2018, zodat het nieuwe gronden betreft en zal deze gronden in het kader van deze wrakingsprocedure buiten beschouwing laten.
3.5
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek tot wraking afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. T.P.E.E. van Groeningen, S.J. Peerdeman en J.R. Veerman in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.J.H. Klomp en in openbaar uitgesproken op 15 november 2018
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.