ECLI:NL:RBGEL:2018:4944

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5357
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende duidelijkheid over woonsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiser had op 3 juli 2018 een aanvraag voor bijstand ingediend, maar deze werd op 20 juli 2018 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet de nodige duidelijkheid had verschaft over zijn feitelijke woonsituatie, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Eiser stond sinds 25 juni 2018 ingeschreven op een adres in Nijmegen, maar tijdens huisbezoeken op 13 en 17 juli 2018 was hij niet aanwezig. De hoofdbewoner, [naam 2], gaf tegenstrijdige verklaringen over de huur en het verblijf van eiser. Eiser had een huurcontract overgelegd, maar de verklaringen van [naam 2] waren inconsistent met de door eiser gepresenteerde informatie. De rechtbank concludeerde dat eiser tekort was geschoten in zijn inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/5357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018

in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.L.O. van de Waarsenburg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiser van 3 juli 2018 afgewezen.
Bij besluit van 26 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij op een zitting willen worden gehoord. Geen van de partijen heeft de rechtbank laten weten dat zij op een zitting wil worden gehoord. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek op een zitting achterwege kan blijven. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser staat sinds 25 juni 2018 ingeschreven in de BRP op het adres [adres] in [woonplaats] . De hoofdbewoner van dit adres is [naam 2] .
1.2.
Op 2 juli 2018 heeft eiser zich bij verweerder gemeld voor bijstand op grond van de Participatiewet. Op 3 juli 2018 heeft eiser een bijstandsaanvraag ingediend. Als bewijstukken heeft eiser onder andere een in een e-mailbericht opgemaakt huurcontract tussen eiser en [naam 2] aangeleverd, alsmede bankafschriften van de laatste drie maanden. Bij de aanvraag is een fraudemelding gesignaleerd inzake het hoofdverblijf van eiser.
1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft een sociaal rechercheur van de gemeente Nijmegen een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de door eiser verstrekte gegevens over zijn feitelijke woonadres en woonsituatie. In het kader van het onderzoek heeft er op 13 juli 2018 een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden. Eiser was op dat moment niet aanwezig. [naam 2] was er wel en heeft een verklaring afgelegd. Op 17 juli 2018 heeft er een tweede huisbezoek plaatsgevonden. Eiser was wederom niet aanwezig. [naam 2] was er wel en heeft wederom een verklaring afgelegd.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft de voorzieningenrechter vervolgens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Ter zitting van de voorzieningenrechter van 15 augustus 2018 hebben zowel eiser als [naam 2] een verklaring afgelegd. Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 30 augustus 2018 heeft eiser nogmaals een verklaring afgelegd.
2. Verweerder heeft de bijstandsaanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op de [adres] in Nijmegen. De door eiser en [naam 2] afgelegde verklaringen komen op wezenlijke onderdelen niet met elkaar overeen. Over de huurprijs en de gehuurde ruimte, alsmede het verblijf van eiser op het adres worden tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zowel ter zitting van de voorzieningenrechter als ook tijdens de hoorzitting van 30 augustus 2018 hebben eiser en gemachtigde geen duidelijkheid gegeven over het daadwerkelijke huurbedrag, de gehuurde kamer, de periodieke afwezigheid van eiser op het gehuurde adres en het verblijf van eiser.
3. Eiser voert aan dat hij vanaf 2 juli 2018 voor de huur van een zolderkamer huurpenningen heeft betaald aan verhuurder [naam 2] en wel op basis van een schriftelijke huurovereenkomst. Verder stelt eiser dat hij ook vanaf 2 juli 2018 zijn hoofdverblijf heeft gehad op het adres [adres] in [woonplaats] .
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 2 juli 2018
,de datum van de melding, tot en met 20 juli 2018, de datum van het afwijzingsbesluit.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen onder meer over zijn woon- en leefsituatie en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij is de feitelijke woonsituatie doorslaggevend.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Eiser staat sinds 25 juni 2018 ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] en heeft een huurovereenkomst overgelegd waaruit zou blijken dat hij daar woont en per maand 400 euro huur per bankoverschrijving betaalt aan hoofdbewoner [naam 2] . Tijdens de huisbezoeken van 13 juli 2018 en 17 juli 2018 is eiser echter niet op het opgegeven adres aangetroffen. Evenmin zijn op de door eiser overgelegde bankafschriften huurbetalingen zichtbaar. [naam 2] was tijdens beide huisbezoeken wel aanwezig en heeft verklaringen afgelegd. [naam 2] heeft tijdens het eerste huisbezoek verklaard dat hij geen huurcontract heeft opgesteld en eiser per maand 175 euro huur betaalt en dat hij dit contant doet. Dit is strijdig met het door eiser overgelegde huurcontract. [naam 2] heeft voorts verklaard dat hij eiser niet zo vaak ziet, eiser komt en gaat met de noorderzon, eiser zijn koffers in de gang heeft staan, eiser – als hij er is – slaapt in de kamer aan de voorzijde en eiser er nooit eet. Tijdens het tweede huisbezoek heeft [naam 2] verklaard eiser al even niet meer te hebben gezien. Tijdens de zitting van de voorzieningenrechter noch tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft eiser zijn woonsituatie duidelijker kunnen maken. Eiser heeft op meerdere punten tegenstrijdig verklaard aan de verklaring van [naam 2] . Volgens eiser betaalt hij namelijk 250 euro huur per maand en huurt hij de zolderkamer, terwijl [naam 2] eerder heeft verklaard dat de huur 175 euro per maand bedraagt en eiser slaapt in de slaapkamer aan de voorzijde. Eiser heeft voorts ook op geen enkele (andere) wijze aan de hand van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat hij wel zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres.
4.5.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat eiser niet de nodige duidelijkheid heeft verschaft en geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over zijn feitelijke woonsituatie. Eiser is dan ook tekort geschoten in de op hem rustende inlichtingenverplichting, als gevolg waarvan het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.E. Marechal, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 16 november 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.