ECLI:NL:RBGEL:2018:4931

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
05/800025-18, 05/206157-17 (ttz. gevoegd), 05/841178-16 (vord. tul), 05/077000-16 (vord. tul), 16/659881-15 (vord. tul) en 16/659432-16 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 18-jarige man wegens poging tot doodslag en overtreding van de Opiumwet

Op 18 september 2018 heeft de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken van de Rechtbank Gelderland een 18-jarige man uit Arnhem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke pij-maatregel (jeugdtbs) en een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 189 dagen. De man werd schuldig bevonden aan een poging tot doodslag op een 49-jarige man, waarbij hij deze meerdere malen met een mes heeft gestoken in een lijnbus. Het steekincident vond plaats bij de halte Rijnstraat in Arnhem, waar meerdere getuigen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er dringend behoefte was aan behandeling van de verdachte, wat leidde tot de oplegging van de pij-maatregel. Daarnaast werd de man ook veroordeeld voor het in bezit hebben van 10 bolletjes hasjiesj, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling afgewezen om te waarborgen dat de verdachte zo snel mogelijk kan worden behandeld binnen de pij-maatregel. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de omstanders, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die onder voogdij staat en psychische problemen heeft.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers : 05/800025-18, 05/206157-17 (ttz. gevoegd), 05/841178-16 (vord. tul), 05/077000-16 (vord. tul), 16/659881-15 (vord. tul) en 16/659432-16 (vord. tul).
Datum uitspraak : 18 september 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
thans gedetineerd te JJI De Hunnerberg te Nijmegen
raadsvrouw: mr. S. Grilk, advocaat te Arnhem.
Op 16 juli 2018 heeft de kinderrechter de zaak met parketnummer 05/206157-17 verwezen naar de meervoudige kamer. Parketnummer 05/800025-18 is eerder behandeld op de terechtzitting achter gesloten deuren van 19 juni 2018. Beide parketnummers zijn inhoudelijk behandeld op de terechtzitting achter gesloten deuren van 4 september 2018 en dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op die terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlasteleggingen

Ten aanzien van parketnummer 05/206157-17:
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2017 te Winterswijk aanwezig heeft gehad 10 bolletjes, totaal ongeveer 12,96 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van parketnummer 05/800025-18:
Aan [verdachte] is, na een ter terechtzitting toegewezen vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 13 maart 2018 te Arnhem ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, heeft hij - [verdachte] - die [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of de (linker)(onder)arm, althans in/op/tegen het lichaam, gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 maart 2018 te Arnhem ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heeft hij - [verdachte] - die [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of de (linker)(onder)arm, althans in/op/tegen het lichaam, gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
1a. De vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen
Bij de stukken bevinden zich vier vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen met de volgende voorwaardelijk opgelegde straffen:
- dertig (30) dagen jeugddetentie (parketnummer 05/841178-16);
- twintig (20) uren werkstraf (parketnummer 05/077000-16);
- drie (3) maanden jeugddetentie (parketnummer 16/659881-15);
- dertig (30) uren werkstraf (parketnummer 16/659432-16).

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05/206157-17 [1] :
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 25 augustus 2017 is [verdachte] aangehouden in het centrum van Winterswijk. In zijn broekzak zaten 10 afzonderlijk verpakte bolletjes. Deze 10 verpakkingen zaten verpakt in een groter gripzakje. [2] Het gewicht van de 10 bolletjes met verpakking is 12,96 gram, waarbij het gewicht van de verpakking verwaarloosbaar is. De inhoud van de gripzakjes is getest met de MMC Cannabis Test en de uitslag daarvan is positief op de aanwezigheid van cannabis (THC). THC is een stof in hennep en hasj, vermeld op lijst II van de Opiumwet. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] ten onrechte is aangemerkt als [verdachte] . Er was geen verdenking van enig strafbaar feit op het moment dat [verdachte] werd staande gehouden. Om die reden was evenmin sprake van ernstige bezwaren in de zin van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet op het moment dat [verdachte] werd onderworpen aan onderzoek aan zijn kleding. De verdediging heeft bepleit dat de onrechtmatige staande houding en de daarop volgende fouillering tot gevolg moet hebben dat het als gevolg daarvan verkregen bewijs -de aangetroffen bolletjes hasjiesj- dient te worden uitgesloten. Het nadeel dat wordt veroorzaakt bestaat uit het schenden van de privacy van [verdachte] . [verdachte] dient daarom bij gebrek aan overig bewijs te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de staande houding en de daaropvolgende fouillering rechtmatig is geweest en overweegt daartoe het volgende.
Verbalisanten ontvingen van stadstoezicht de melding dat er mogelijk werd gedeald vanuit een groep jongeren. Het ging om de jongen met een witte jas. Er waren in de bedoelde groep twee jongens met een witte jas en de medewerker van stadstoezicht kon, na verplaatsing van de groep, niet meer precies aangeven om welke jongen het ging. De verbalisanten benaderen de groep jongens, verzoeken hen te blijven staan en delen mede dat zij een melding hebben gehad dat stadstoezicht het vermoeden had dat zij aan het dealen waren. Naar het oordeel van de rechtbank vormt deze situatie een redelijk vermoeden van schuld en konden de jongens staande gehouden worden.
Daarop hebben de twee jongens met de witte jassen aangegeven dat zij niets hadden en dat de verbalisant hen maar moest fouilleren. De eerste jongen bleek niets bij zich te hebben. Aan de tweede jongen (naar later bleek [verdachte] ) werd gevraagd zijn spullen op een muurtje te leggen. De verbalisant voelde daarna bij [verdachte] dat hij twee broeken droeg en dat hij iets in zijn rechter broekzak had zitten. De verbalisant sprak tegen [verdachte] het vermoeden uit dat [verdachte] drugs in die broekzak heeft. [verdachte] trok op dat moment zijn eerder verleende toestemming om te fouilleren in.
Onder deze omstandigheden ontstaan naar het oordeel van de rechtbank op dat moment ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet en hebben verbalisanten [verdachte] op grond van de Opiumwet mogen fouilleren.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging en acht (gelet op hetgeen hiervóór onder de feiten is weergegeven) wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] hasjiesj aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 05/800025-18 [4] :
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 13 maart 2018 te Arnhem is aangever [slachtoffer] in een bus bij de bushalte Rijnstraat meermalen gestoken met een mes. De dader stak in de arm en de borst van aangever. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard zich niets te kunnen herinneren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of [verdachte] de persoon is die in de bus met een mes instak op aangever.
Signalement
Aangever beschrijft de dader als een jongen van ongeveer 18 jaar oud, donker getint. Hij had een tenger postuur en was ongeveer 1.70 meter lang. Hij droeg een groene winterjas. [6]
[getuige 1] verklaart dat de dader jong was, ongeveer 16 jaar. Hij heeft een donkere huidskleur. Hij droeg een groene trui met capuchon, een grijze broek en had een klein zwart schoudertasje bij zich. [7] [getuige 2] verklaart dat de dader een donkere huidskleur heeft en ongeveer 20 jaar oud is. Hij droeg een donkergroene jas met capuchon en een donkere broek. [8] [getuige 3] schat de dader op 17 of 18 jaar oud en ongeveer 1.70 meter lang. De dader had een donkere huidskleur en droeg een groene jas. [9] [getuige 4] verklaart dat de dader een donkere huidskleur had en ongeveer 1.70 meter lang was. Zij schat hem 17 of 18 jaar oud. Hij droeg een groene jas met capuchon. Hij had een schoudertasje van vermoedelijk het merk Armani. [10] [getuige 5] verklaart dat de dader donker getint was, ongeveer 18 jaar oud en 1.75 meter lang. Hij was gekleed in een groene jas, grijze broek, zwarte schoenen en droeg een klein zwart tasje. [11]
Incident Looierstraat
[getuige 6] verklaart dat hij op 13 maart 2018 rond 16:50 uur in de Looierstraat te Arnhem een man zag lopen. Hij hoorde de man zeggen: “wat kijk je mij aan? Poesie, Poesie.” Hij zag de man op hem af komen lopen en op een gegeven moment stonden hun hoofden tegen elkaar. Hij hoorde de man zeggen: “Wat doe je nou stoer, wat doe je nou stoer. Ik heb zojuist iemand neergestoken en moet ik jou ook neersteken?” [getuige 6] verklaart dat toen hij politiesirenes hoorde de man hierop reageerde en wegrende in de richting van de Velperbinnensingel. De man was vermoedelijk van Somalische afkomst vanwege zijn huidskleur. Hij droeg een groene of bruine jas en een zwarte broek. Hij droeg zijn jas open en droeg er iets zwarts onder. Hij had een capuchon over zijn hoofd. Hij was tussen de 16 en de 20 jaar oud. [12]
Incident Leeuwensteinplein
[getuige 7] verklaart dat hij op 13 maart 2018 rond 19:00 uur geschreeuw hoorde in zijn flat aan het Leeuwensteinplein. Hij zag dat twee bewoners werden belaagd. De belager zei tegen hem dat hij eerder die dag iemand had neergestoken en dat hij een mes zou gaan halen om te laten zien wat hij kon. De belager had het specifiek over twee incidenten die hij had uitgevoerd. De belager vertelde dat hij één persoon in de bus had neergestoken en een andere persoon daar buiten. De belager was agressief en zei regelmatig woorden zoals “Poessie”. [getuige 7] verklaart dat hij toen zelf de politie heeft gebeld en dat de belager kort daarna is aangehouden. [13]
Aanhouding en aangetroffen goederen
Verbalisanten komen na een melding op 13 maart 2018 omstreeks 19.15 uur aan bij het Leeuwensteinplein te Arnhem en zien op de eerste etage een jongeman staan. Verbalisanten concluderen dat het signalement van deze jongeman compleet overeen kwam, op lichaamslengte na, met het signalement van de [verdachte] van het steekincident aan de Rijnstraat. Verbalisanten herkenden de jongeman aan zijn gezicht en kleding van fotoprintjes van de beveiligingscamera’s van de binnenstad van Arnhem, waar de [verdachte] van het steekincident aan de Rijnstraat op stond afgebeeld. Omstreeks 19.25 uur wordt [verdachte] aangehouden. [14] [verbalisant] is ook ter plaatse en herkende [verdachte] aan de grijze joggingbroek die de [verdachte] aan had zoals te zien op de beelden van de meldkamer. Tevens zag hij dat [verdachte] een zwarte hoody aan had. Het enige dat [verdachte] niet aanhad was de groene jas en zwarte sneakers, welke de [verdachte] op de beelden wel aanhad.
Verbalisanten betreden de woning aan het Leeuwensteinplein 50. In die woning wordt een paar zwarte sportschoenen aangetroffen. Op de grond in de woonkamer lag een witte plastic tas met bloedvegen. Als de verbalisanten de woning verlaten, vertellen de bewoners van het pand dat de persoon die werd aangehouden bij hen in de woning verbleef. [15]
In vermelde plastic tas met bloedvegen wordt een groene jas aangetroffen. [16] [verdachte] heeft verklaard dat de jas afgebeeld op pagina 252 van het procesdossier van hem is. [17] Op de bank in vermelde woning wordt een zwarte heuptas aangetroffen. De ter plaatse aanwezige [naam 1] verklaart dat die tas van hem is maar dat zijn broer [verdachte] deze tas gebruikt. [18] Het tasje is van het merk Armani Jeans. In het tasje wordt een doormidden geknipt identiteitsbewijs aangetroffen op naam van [verdachte] . Ook wordt er in het tasje een OV-chipkaart aangetroffen op naam van [naam 2] . [19]
OV-gegevens
De dader van het steekincident zou ingecheckt hebben met een gepersonaliseerde OV-chipkaart en zou een aantal haltes voor de halte Rijnstraat al uit hebben gecheckt. [20] [getuige 5] verklaart dat de dader uitcheckte bij de Rijnhal maar niet uit de bus stapte. Hij bleef in de bus zitten. [21] Door de firma Translink werden reisgegevens verstrekt van de OV-kaart met het nummer 3528 0400 3020 9939 op naam van [naam 2] . Hieruit blijkt dat met de OV-kaart op 13 maart 2018 om 16:47 uur is uitgecheckt bij halte Gelredome te Arnhem. [22]
Conclusie van de rechtbank
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat [verdachte] de persoon is geweest die aangever in de bus heeft gestoken met een mes. Zij overweegt daartoe het volgende.
Door diverse getuigen wordt een signalement van de dader gegeven. Dit komt overeen met het signalement van [verdachte] op het moment dat hij wordt aangehouden in het complex aan het Leeuwensteinplein een paar uur na het steekincident. [verdachte] verbleef bij een persoon die aan het Leeuwensteinplein nummer 50 woont. In die woning wordt een schoudertasje aangetroffen dat lijkt op het tasje van de dader en dat bij [verdachte] in gebruik blijkt te zijn. Daarin zit een OV-kaart waarmee die dag van Rijkerswoerd naar het Gelredome is gereisd, terwijl een getuige verklaart dat de dader van de steekpartij eerder uitcheckte dan de halte Rijnstraat, namelijk bij de halte Gelredome, maar daar niet uitstapte. De reisbewegingen van de dader komen daarmee overeen met de gegevens van de OV-kaart. Ook wordt in de woning een groene jas aangetroffen die overeenkomt met de beschrijvingen door de getuigen. Deze jas blijkt van [verdachte] te zijn.
De rechtbank overweegt verder dat het mes dat in een put aan de Looierstraat is gevonden, bij de steekpartij is gebruikt nu daarop het bloed van het slachtoffer is aangetroffen. In diezelfde straat hoort een getuige een jongeman zeggen dat hij zojuist iemand heeft neergestoken. Deze jongeman gebruikt de woorden “poessie, poessie” en zijn signalement past bij het signalement van de dader van de steekpartij in de bus. Ook in het complex aan het Leeuwensteinplein wordt gehoord dat diezelfde woorden (“poessie, poessie”) worden gebruikt door de persoon die later wordt aangehouden. Over die aangehouden persoon verklaart [getuige 7] dat deze persoon heeft gezegd dat hij die dag iemand had neergestoken in een bus. Die aangehouden persoon blijkt [verdachte] te zijn.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de poging doodslag, zoals primair ten laste is gelegd kan worden bewezen. Daarvoor is het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de [verdachte] zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
De wond op de linker onderarm is huiddoordringend. De verticale wond op de borst is ca. 2 centimeter groot en ook huiddoordringend. Beide wonden hebben scherpe wondranden. De verwonding op de borst dient te worden beschouwd als potentieel levensbedreigend, gelet op de onderliggende structuren van hart, longen en grote bloedvaten. [23]
Met behulp van een magneet wordt een mes uit een put aan de Looierstraat te Arnhem gehaald. [24] Het betreft een knipmes. Het mes is in uitgeklapte vorm 21,5 cm lang. De lengte van het heft is 12 centimeter lang en de lengte van het lemmet 9,5 centimeter. [25] Op de linkerzijde van het lemmet van het mes wordt bloed aangetroffen. Het uit de bemonstering van dat bloedspoor afkomstige DNA-profiel is vergeleken met het DNA-profiel van aangever. Het DNA-profiel van het bloedspoor van het lemmet van het mes kan afkomstig zijn van [slachtoffer] . De matchkans is kleiner dan één op één miljard. [26]
[getuige 1] verklaart dat de dader in een soort aanvalspositie stond. [27] [getuige 3] verklaart dat de dader een
blindebeweging maakte in de richting van aangever. [28] Verbalisanten troffen het slachtoffer in de bus op een stoel aan. Zij zagen dat het slachtoffer bloedde uit zijn buik, een erg bleke huidskleur had en bezweet was. Twee personen drukten op dat moment de wond in de linkerzij van de man dicht. Toen de ambulance ter plaatse kwam schatte het personeel de situatie dusdanig ernstig in dat zij direct met het slachtoffer naar het ziekenhuis gereden zijn. [29] De forensisch arts beschrijft de door het slachtoffer opgelopen verwonding op de borst als potentieel levensbedreigend gelet op de onderliggende structuren van het hart, longen en grote bloedvaten.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de [verdachte] de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank sprake. De gedragingen van de [verdachte] , namelijk het tweemaal met kracht met een mes (met een lemmet van ca. 9 cm) insteken op een nietsvermoedende medepassagier in een bus, terwijl de stekende handelingen blind en met kracht zijn uitgevoerd en bovendien hebben geleid tot huiddoordringende verwondingen waarvan één in de borst van het slachtoffer, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de [verdachte] de aanmerkelijke kans op dat gevolg op de koop toe heeft genomen en daarmee bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de [verdachte] het onder parketnummer 05/206157-17 en onder parketnummer 05/800025-18 primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/206157-17:
- hij op
of omstreeks25 augustus 2017 te Winterswijk aanwezig heeft gehad 10 bolletjes, totaal ongeveer 12,96 gram
, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gramvan een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van parketnummer 05/800025-18:
- hij op
of omstreeks13 maart 2018 te Arnhem ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer]
eenmaal ofmeermalen (met kracht) met een mes
, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig voorwerpin de borst en
/ofde (linker)(onder)arm,
althans in/op/tegen het lichaam,heeft gestoken
en/of geprikt en/of gesneden,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
[verdachte] moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/206157-17:
Handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van parketnummer 05/800025-18:
Poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de [verdachte]

is strafbaar, omdat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] in verband met het onder parketnummer 05/800025-18 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 189 dagen met aftrek van het voorarrest en daarnaast de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ). Ten aanzien van het beslag op de messen, schroevendraaier en een lemmet en een heft van een mes heeft zij de onttrekking aan het verkeer gevorderd. De overige inbeslaggenomen voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
Ten aanzien van het onder parketnummer 05/206157-17 ten laste gelegde heeft de officier van justitie toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de vorderingen tot tenuitvoerlegging tot voorwaardelijk opgelegde straffen af te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft aangevoerd dat het jeugdstrafrecht zou moeten worden toegepast. Ook is verzocht om te bezien of een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan worden opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat zij geen aanleiding ziet om ten aanzien van [verdachte] , die minderjarig was ten tijde van het plegen van de feiten, het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal dan ook – overeenkomstig de hoofdregel – het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank heeft verder bij het bepalen van de op te leggen straf of maatregel gelet op de aard en de ernst van de feiten die bewezen zijn verklaard, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] zoals van een en ander uit de stukken en bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij is onder meer gelet op:
- het uittreksel Justitiële Documentatie van 25 juli 2018;
- het NIFP rapport van dr. [naam 3] , kinder- en jeugdpsychiater, van 19 juli 2018 ;
- het NIFP rapport van mr. drs. [naam 4] , psycholoog, van 23 juli 2018;
- het NIFP rapport van dhr. [naam 5] , forensisch milieurapporteur, van 10 juli 2018;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 augustus 2018.
Ernst van het feit
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
[verdachte] heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Hij heeft 10 bolletjes hasjiesj voorhanden gehad.
[verdachte] heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Dit is een zeer ernstig strafbaar feit dat grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. Het slachtoffer bevond zich in een stadsbus en was nietsvermoedend op weg naar huis. Hij nam de desbetreffende lijnbus al jaren op datzelfde tijdstip. Uit het niets wordt hij vervolgens door [verdachte] neergestoken bij de halte Rijnstraat en raakt hij ernstig gewond. Dat dit feit een grote impact op het slachtoffer had blijkt alleen al uit het feit dat hij meteen dacht dat hij zijn vijftigste verjaardag (drie dagen na het incident) niet meer zou gaan halen. Dit rekent de rechtbank [verdachte] zeer zwaar aan. Dankzij adequaat optreden van omstanders en ambulancepersoneel is mogelijk erger voorkomen.
Niet alleen op het slachtoffer heeft deze gebeurtenis grote impact gehad. Ook de impact op de omstanders was groot. In de bus bevond zich een groot aantal passagiers. Zij waren net als het slachtoffer op weg naar huis, of kwamen net van stage of school vandaan. Veel passagiers hebben de steekpartij zien gebeuren en zijn daarmee geconfronteerd met een ernstige uitbarsting van levensbedreigend geweld. Zij zijn erg geschrokken van deze voor hen zeer heftige gebeurtenis. Ook na het steekincident heeft [verdachte] zijn gewelddadige gedrag voortgezet en zijn anderen hiermee geconfronteerd. Het gevoel van veiligheid in de maatschappij wordt door dit handelen aangetast.
De persoon van [verdachte]
Over de persoon en persoonlijke omstandigheden van [verdachte] volgt uit de vermelde rapportages dat [verdachte] onder voogdij staat van Jeugdbescherming Gelderland. Hij heeft geen diploma, geen werk, maar wel schulden. Vanaf maart 2015 is hij geplaatst in een MTFC-gezin (multi-dimentional treatment foster care; forensische pleegzorg). [verdachte] verblijft een aantal dagen per week bij zijn pleegmoeder en verblijft de overige dagen op wisselende locaties, waaronder ook Zorggroep Kans. [verdachte] komt op de rapporteurs over als een onthechte en ontwortelde jongen, die geen thuisbasis heeft en in zijn jeugd ernstig is verwaarloosd. Dit heeft geleid tot forse psychische problemen, die hij niet kan delen en waarvoor hij geen hulp kan vragen. [verdachte] is niet in staat om intieme relaties aan te gaan en is vooral instrumenteel in sociale contacten. Om zo weinig mogelijk lijdensdruk te ervaren drinkt hij forse hoeveelheden alcohol.
Uit de rapportage van de psychiater blijkt dat bij [verdachte] sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een stoornis in alcoholgebruik en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, met antisociale trekken. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De psycholoog rapporteert eveneens dat bij [verdachte] sprake is van een stoornis in alcoholgebruik en een gedragsstoornis. De persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd in antisociale richting en de kans op het ontwikkelen van een antisociale persoonlijkheidsstoornis is groot, aldus de psycholoog. De psycholoog adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen. De conclusies uit voormelde rapportages maakt de rechtbank tot de hare.
De psychiater en de psycholoog adviseren de rechtbank de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen (PIJ-maatregel). De Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering staan, blijkens de toelichting ter zitting, ook achter de oplegging van die maatregel.
Straftoemeting
De rechtbank is van oordeel dat de (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel aan [verdachte] dient te worden opgelegd. Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat het onder parketnummer 05/800025-18 gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen in de NIFP rapportages wordt vermeld is de rechtbank van oordeel dat bij [verdachte] ten tijde van het begaan van dit misdrijf sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis, een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een stoornis in alcoholgebruik en daarnaast een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De complexe problematiek van [verdachte] die door de verschillende deskundigen wordt beschreven is naar het oordeel van de rechtbank zeer zorgelijk te noemen. Daarom eisen de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [verdachte] .
Ter zitting heeft de pleegmoeder van [verdachte] gepleit voor de oplegging van de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een gepasseerd station. [verdachte] is meerdere malen veroordeeld voor strafbare feiten die in ernst blijven toenemen. [verdachte] heeft vele kansen gehad om gedragsverandering te bewerkstelligen, ook toen hij bij de pleegmoeder woonde in het kader van MTFC. Ook toen is het diverse malen mis gegaan en heeft [verdachte] strafbare feiten gepleegd, culminerend in het onder 1 primair bewezenverklaarde levensbedreigende feit. Het ontbreekt [verdachte] aan ziektebesef en ziekte-inzicht. De psychiater en de psycholoog schatten het recidiverisico zonder behandeling in op hoog. Ook die conclusie onderschrijft de rechtbank, mede gelet op de documentatie van [verdachte] . Een ambulante behandeling behoort niet meer tot de mogelijkheden tot positieve beïnvloeding van [verdachte] . [verdachte] onttrekt zich al jaren aan toezicht en begeleiding en heeft, behoudens de pleegmoeder, geen steunend pro-sociaal netwerk. Om de kans op herhaling van dergelijke strafbare feiten te minimaliseren is behandeling geïndiceerd. Deze behandeling kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders plaatsvinden dan door oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
In het geval dat een betrokkene na afloop van die maximale termijn van zeven jaar en na terugplaatsing niet uitbehandeld is, en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting van de PIJ-maatregel in TBS eist, voorziet het bepaalde in artikel 77tc van het Wetboek van Strafrecht in omzetting in die maatregel.
Naast de oplegging van de PIJ-maatregel zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen. De ernst van het feit rechtvaardigt in principe een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor langere duur dan de reeds in voorarrest doorgebracht tijd. De rechtbank zal daar echter van af zien zodat [verdachte] zo snel mogelijk kan worden behandeld binnen de PIJ-maatregel. Om die reden zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, te weten 189 dagen.
Gelet op de oplegging van de PIJ-maatregel zal de rechtbank artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toepassen voor het aanwezig hebben van 10 bolletjes softdrugs. De rechtbank zal, overeenkomstig artikel 257f, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigen.

8.Beslag

De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Met behulp van het mes is het ten laste gelegde feit (poging tot doodslag) begaan. Een ander mes (een aardappelschilmesje), een heft van een mes en een schroevendraaier zijn aangetroffen in de onderbroek van [verdachte] ten tijde van zijn aanhouding. Daarnaast is op de grond een heft van een mes aangetroffen nabij de plek waar [verdachte] werd aangehouden. Deze goederen behoren toe aan [verdachte] en zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit (poging tot doodslag) aangetroffen. De rechtbank acht het ongecontroleerde bezit van die goederen eveneens in strijd met het algemeen belang.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de inbeslaggenomen kleding van aangever en [verdachte] dat deze voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbenden. Hetzelfde geldt voor de telefoon van [verdachte] .
Met betrekking tot parketnummer 05/206157-17 overweegt de rechtbank dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven bolletjes hasjiesj dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet. Het feit is met behulp van deze goederen begaan.

9.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de aan [verdachte] voorwaardelijk opgelegde straffen afwijzen. De reden daarvan is gelegen in de omstandigheid dat de rechtbank het van belang acht dat [verdachte] zo snel mogelijk kan worden behandeld binnen de PIJ-maatregel. Het uitzitten en uitvoeren van voormelde straffen doorkruist dit proces. Dat acht de rechtbank niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] en – in het verlengde daarvan – evenmin in het belang van de maatschappij.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 287, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart [verdachte] hiervoor strafbaar;
Ten aanzien van parketnummer 05/206157-17:
 vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking met CJIB-nummer 2132 5420 0308 6016;
 bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Ten aanzien van parketnummer 05/800025-18:
 veroordeelt [verdachte] wegens het bewezenverklaarde tot een
jeugddetentie voor de duur van 189 (honderdnegenentachtig) dagen;

beveeltdat de tijd, door de [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
 legt aan [verdachte] op de
maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen.
Voor het beslag:
Ten aanzien van parketnummer 05/206157-17:
Beveelt de onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 10 10 bolletjes hasjiesj
Ten aanzien van parketnummer 05/800025-18:
Beveelt de onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • twee messen;
  • heft en lemmet mes;
  • schroevendraaier.
Beveeltde teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbenden, te weten:
  • kleding van aangever;
  • kleding van [verdachte] ;
  • Armani tasje van [verdachte] ;
  • de telefoon van [verdachte] (Apple iPhone).
De beslissingen op de vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen
  • wijst afde vordering van het Openbaar Ministerie van 24 mei 2018 tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf bij vonnis van de meervoudige jeugdstrafkamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 april 2016 onder parketnummer 16/659881-15;
  • wijst afde vordering van het Openbaar Ministerie van 24 mei 2018 tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 juni 2016 onder parketnummer 16/659432-16;
  • wijst afde vordering van het Openbaar Ministerie van 24 mei 2018 tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 26 juli 2016 onder parketnummer 05/077000-16;
  • wijstaf de vordering van het Openbaar Ministerie van 24 mei 2018 tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf bij vonnis van de meervoudige jeugdstrafkamer van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 27 juni 2017 onder parketnummer 05/841178-16.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Zuil voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A.J.J.M. Weijnen en mr. M.W. Stoet, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. C.D.G. van IJzendoorn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2018.
Zijnde mr. A.J.J.M. Weijnen
buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen
Zijnde mr. M.W. Stoet
buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL 0600-2017396871, gesloten op 27 september 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten, p. 3.
3.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 7-8.
4.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600- 2018110339, gesloten op 25 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 18-19.
6.Proces-verbaal van verhoor van aangever, p. 19.
7.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , p. 75-76.
8.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , p. 79.
9.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] , p. 86.
10.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] , p. 99.
11.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] , p. 102.
12.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 6] , p. 103-104.
13.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 7] , p. 107-108.
14.Proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] , p. 228-229.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 180-181.
16.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 183-184 en foto’s p. 194-195 en 252.
17.Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 4 september 2018.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 200.
19.Proces-verbaal sporenonderzoek met fotobijlagen, p. 201-207.
20.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten, p. 47-48.
21.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] , p. 102.
22.Proces-verbaal In en uitcheck gegevens OV kaart [naam 2] , p. 174-175.
23.Letselbeschrijving door forensisch arts [naam 6] d.d. 29 maart 2018, p. 38-39
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49.
25.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 62.
26.Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident gepleegd in Arnhem op 13 maart 2018, gedateerd 8 mei 2018.
27.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , p. 75.
28.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] , p. 86.
29.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten, p. 47.