ECLI:NL:RBGEL:2018:491

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 386;- 17 _ 4548
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veranderingsvergunning en vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming voor het wijzigen van een puinbreekinstallatie nabij een Natura-2000 gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 februari 2018 uitspraak gedaan over de verlening van een veranderingsvergunning en een vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming voor een puinbreekinstallatie nabij een Natura-2000 gebied. De derde-partij exploiteert een bedrijf in de grond-, weg- en waterbouw en heeft eerder een milieuvergunning en een veranderingsvergunning verkregen voor het breken van puin. Eisers, die in de nabijheid wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland, omdat zij vrezen voor een verdere aantasting van hun woon- en leefklimaat door de verhoogde geluidsniveaus die gepaard gaan met de puinbreekactiviteiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde-partij een aanvraag heeft ingediend voor een wijziging van de vergunningvoorschriften, omdat de geluidsniveaus tijdens het puinbreken de maximaal toegestane waarden overschrijden. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die onder andere stelden dat de vergunningen niet in overeenstemming zijn met de Handreiking Industrielawaai, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de vergunningen terecht zijn verleend, omdat de overschrijdingen van de geluidsniveaus als milieuhygiënisch aanvaardbaar kunnen worden beschouwd, gezien het incidentele karakter van de activiteiten en de toepassing van Beste Beschikbare Technieken (BBT).

De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de vergunning voor de maximale bedrijfsduur niet voldoende was gedefinieerd, wat heeft geleid tot de gegrondverklaring van het beroep van eisers in zaaknummer 17/4548. De rechtbank heeft de verweerder opgedragen om de vergunning aan te passen, zodat de bedrijfsduur van de puinbreker duidelijker wordt vastgelegd. De rechtbank heeft de proceskosten van eisers toegewezen en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/386 en 17/4548
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eisers], [eisers] en [eisers], te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen),
en
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats],
(gemachtigde: mr. L.A. Witten)
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2016 (het bestreden besluit I) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een inrichting op het perceel [locatie] te [woonplaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 juli 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder aan de derde-partij een vergunning verleend op grond van de Wet Natuurbescherming (Wnb).
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2017. De zaken zijn gevoegd behandeld. Namens eisers is [eisers] verschenen, bijgestaan door gemachtigde mr. R.A.M. Verkoijen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. U. Sysma, T. Korts en mr. M. Uittenbosch. Namens de derde-partij is gemachtigde mr. L.A. Witten verschenen, vergezeld door ing. P.P. Küppers, werkzaam bij M-tech Nederland B.V. (hierna: M-tech).
Overwegingen
1. De derde-partij exploiteert op het perceel een bedrijf in onder meer de grond-, weg- en waterbouw (hierna: de inrichting).
Op 13 februari 2008 heeft verweerder voor deze inrichting een milieuvergunning verleend. Op 26 augustus 2014 heeft verweerder een veranderingsvergunning verleend op grond waarvan gedurende 12 dagen per jaar, maximaal 8 uur per dag, puin mag worden gebroken in een puinbreekinstallatie.
Uit geluidmetingen – uitgewerkt in het rapport van de Omgevingsdienst Regio Arnhem van 13 april 2016 – is gebleken dat tijdens het puinbreken de maximaal toegestane geluidsniveaus uit de veranderingsvergunning van 26 augustus 2014 met 5 dB(A) worden overschreden. De derde-partij wil daarom het voorschrift voor de maximale geluidsniveaus met betrekking tot de puinbreekactiviteiten wijzigen. Op 19 augustus 2016 heeft de derde-partij een aanvraag ingediend voor een veranderingsvergunning.
2. Eisers wonen in de bedrijfswoning op het naastgelegen perceel Molenveld 24. Zij zijn het niet eens met de bestreden besluiten I en II en vrezen een verdere aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Bestreden besluit I (17/386)

3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit I met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een veranderingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De verandering betreft de wijziging van het vergunningvoorschrift met betrekking tot de maximale geluidsproductie als gevolg van het puinbreken. Voorschrift 1.3.3 komt te vervallen. Dit voorschrift wordt vervangen door voorschrift 1.3.3a en dit luidt als volgt:
“In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 1.2.2 van de vergunning van 26 augustus 2014 kenmerk Z14.000096 mag het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief het gebruik van de puinbreker, op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Beoordelingspunten omschrijving
LAmax [in dB(A)]
Dag 07.00-19.00
[locatie]
71
[locatie]
70
[locatie]
69
[locatie]
64
[locatie]
66
[locatie]
75
[locatie]
73
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op tekening in bijlage 1 bij de vergunning van 26 augustus 2014. De beoordelingshoogte voor de dag is 1,5 m.”
Toetsingskader
4.1.
Eisers betogen dat de aanvraag ziet op het wijzigen van een voorschrift in de milieuvergunning, zodat artikel 2.31, tweede lid, van de Wabo het toetsingskader vormt. Door de aanvraag aan te merken als het veranderen van een inrichting en deze te toetsen aan artikel 2.14 Wabo is verweerder buiten de aanvraag getreden.
4.2.
De derde-partij heeft een aanvraag ingediend voor het veranderen van de inrichting. De gevraagde veranderingen betreffen de positie van de puinbreker en het bronvermogen ervan. Deze aanvraag kon verweerder beoordelen met toepassing van artikel 2.14 van de Wabo. Van andere wijzigingen binnen de inrichting is niet gebleken. Dat betekent dat verweerder geen aanleiding hoefde te zien om, met toepassing van artikel 2.31 van de Wabo, in combinatie met de vergunde wijziging van voorschrift 1.1.3 en 1.1.3a, toe te komen aan verdere wijzigingen van voorschriften. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in rechtsoverweging 10.4 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:65).
De beroepsgrond faalt.
Geluid
5.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit I toepassing gegeven aan de “Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening” van oktober 1998 (hierna: de Handreiking) en overwogen dat in de Handreiking als maximaal geluidsniveau tijdens de dagperiode (07.00 tot 19.00) een grenswaarde wordt gehanteerd van 70 dB(A).
Uit de akoestische notitie van M-tech van 10 augustus 2016 – die ten grondslag is gelegd aan de aanvraag – blijkt dat dit geluidsniveau op de noordgevel van de bedrijfswoning met 1 dB(A) wordt overschreden. Verweerder acht deze overschrijding milieuhygiënisch aanvaardbaar omdat de Beste Beschikbare Technieken (BBT) worden toegepast, het een incidentele activiteit betreft, het piekniveau onder de maximale grenswaarden van 75 dB(A) blijft en de meest belaste woning op een bedrijventerrein is gelegen. Voor bedrijfswoningen wordt volgens verweerder een grenswaarde van 75 dB(A) aangehouden.
5.2.
Eisers betogen dat verweerder ten onrechte geluidsniveaus van 70 en 71 dB(A) heeft vergund. Volgens eisers mag op grond van de Handreiking het maximale geluidsniveau niet meer bedragen dan het equivalente geluidsniveau (LAeq) vermeerderd met 10 dB(A). De Handreiking biedt daarom geen mogelijkheid om af te wijken tot een maximaal geluidniveau van 71 dB(A), danwel 75 dB(A) voor meetpunt CP02, aldus eisers. Verweerder heeft volgens eisers voorts onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om af te wijken tot deze maximale geluidsniveaus.
Eisers betogen ook dat ten onrechte geen aandacht is besteed aan BBT. Volgens eisers is niet gekeken naar maatregelen in de overdrachtssfeer, zoals een geluidscherm, en is onvoldoende onderzocht of het verhogen van de keerwanden of het plaatsen van verplaatsbare schermen geen kosteneffectieve maatregelen zijn om geluidoverlast te verminderen. Het aanwezige puin kan niet worden aangemerkt als een geluidreducerende maatregel, aldus eisers. Volgens eisers is ook onvoldoende onderzocht of geen puinbrekers kunnen worden ingezet met een bronvermogen van minder dan 127 dB(A).
5.3.
In paragraaf 3.2 van de Handreiking is ten aanzien van de maximale geluidsniveaus vermeld dat deze geluidsniveaus zoveel mogelijk moeten worden beperkt, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen. Uitgangspunt voor het stellen van maximale geluidsniveaus is de bedrijfssituatie, zoals die in de vergunningaanvraag is beschreven. Gestreefd moet worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente geluidsniveau uitkomen. Als grenswaarde voor de maximale geluidsniveaus gelden daarom de in tabel 2 genoemde grenswaarden vermeerderd met 10 dB.
In die gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan, kunnen op basis van de afwijkingsbevoegdheid wegens bijzondere omstandigheden hogere maximale geluidsniveaus worden vergund. Wel wordt sterk aanbevolen dat de maximale geluidsniveaus niet hoger mogen zijn dan respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Het vergunnen van maximale geluidsniveaus hoger dan de grenswaarden moet worden gemotiveerd.
In tabel 2 is voor het gebied “industrieterrein” een grenswaarde voor het equivalente geluidsniveau (Laeq) opgenomen van 65 dB(A) voor de dagperiode.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de woning van eisers een bedrijfswoning betreft die is gelegen op een industrieterrein. Conform tabel 2 uit de Handreiking geldt voor deze bedrijfswoning een grenswaarde voor maximale geluidsniveaus van (65 dB + 10 dB =) 75 dB(A). Weliswaar moet worden gestreefd naar een geluidsniveau van 10 dB(A) boven het equivalente geluidsniveau – in het geval van eisers (55/56 dB + 10 dB =) 65/66 dB(A) – maar dit betreft een streefwaarde en geen grenswaarde.
Anders dan eisers hebben betoogd biedt de Handreiking dus wel de mogelijkheid om maximale geluidsniveaus tot 75 dB(A) te vergunnen. Omdat de maximale geluidsniveaus op de gevel van de bedrijfswoning met respectievelijk 70 en 71 dB(A) minder bedragen dan de grenswaarde van 75 dB(A), wordt voldaan aan de Handreiking.
Gelet op de aanbeveling uit de Handreiking om de geluidsniveaus niet boven 70 dB(A) te laten zijn in de dagperiode heeft verweerder een motivering gegeven voor de overschrijding van 1 dB(A).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het incidentele karakter van het puinbreken, de omstandigheid dat de woning van eisers een bedrijfswoning betreft en de kosten van het aanbrengen van geluidbeperkende maatregelen, afdoende gemotiveerd waarom grenswaarden van 70 en 71 dB(A) in dit geval aanvaardbaar worden geacht.
De rechtbank ziet voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een puinbreker met een bronvermogen van 127 dB(A) niet voldoet aan BBT.
De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep in zaak nr. 17/386 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Bestreden besluit II (17/4548)

7. Artikel 2.7, tweede en derde lid, van de Wnb luiden als volgt:
“2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen;
3. Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan:
a. artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid, wanneer de vergunning betrekking heeft op een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, of
b. artikel 2.8, negende lid, wanneer zij betrekking heeft op andere handelingen dan projecten als bedoeld in onderdeel a.”
Artikel 2.8, tweede en derde lid, van de Wnb luidt als volgt:
“2. In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project.
3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.”
8. Op 11 december 2007 heeft verweerder voor de inrichting een vergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998).
Op 16 augustus 2016 heeft de derde-partij een aanvraag ingediend voor het wijzigen van deze vergunning voor de maximale geluidsniveaus voor de activiteit puinbreken. Aan deze aanvraag is het rapport “Natuurtoets” van M-tech van 10 augustus 2016 ten grondslag gelegd, evenals een akoestisch onderzoek van M-tech van dezelfde datum.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit II met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb een vergunning verleend op grond van de Wnb. Volgens verweerder heeft de activiteit slechts een verslechterend effect met betrekking tot het aspect “geluid” – doordat de maximale geluidniveaus op de rekenpunten in het Natura 2000-deelgebied “Rijntakken” toenemen met tussen de 5 en 8 dB – maar zijn deze effecten niet significant omdat het puinbreken een incidentele activiteit betreft en deze activiteit wordt uitgeoefend buiten het broedseizoen.
Verweerder heeft de volgende voorschriften aan de vergunning verbonden:
“1. (…).
2. De puinbreker mag maximaal 12 dagen per kalenderjaar in werking zijn.
3. In de periode van 15 maart tot 15 juli mag de puinbreker niet gebruikt worden.
(…).
6. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAR,LT en de maximale geluidsbelasting LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan weergeven in de onderstaande tabel 1. De meetpunten en waarden in de tabel verwijzen naar het gewijzigde akoestisch onderzoek d.d. 3, 4 en 7 maart 2016.
7. (…)”
Relativiteitsvereiste
9.1.
Artikel 8:69a van de Awb luidt als volgt:
“De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.”
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eisers.
9.2.
De bepalingen van de Wnb hebben met name ten doel om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen.
Zoals de Afdeling met betrekking tot de Nbw 1998 heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 1 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1001), kunnen de belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met de algemene belangen die de Nbw 1998 beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Nbw 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
Deze jurisprudentie is naar het oordeel van de rechtbank ook van toepassing op de Wnb.
9.3.
De normen uit de Wnb strekken naar het oordeel van de rechtbank niet tot bescherming van de bedrijfseconomische belangen van het timmer- en montagebedrijf. Het relativiteitsvereiste staat daarom in de weg aan inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden van het timmer- en montagebedrijf.
De conclusie is daarom dat het beroep in deze zaak, voor zover ingesteld door timmer- en montagebedrijf Van Kempen, ongegrond is.
9.4.
Het Natura 2000-gebied is gelegen op ongeveer 75 meter vanaf het perceel van eisers. Gelet op deze korte afstand zijn in dit geval de belangen van eisers Th. en [eisers] bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan het Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zodanig verweven met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen uit de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
Omdat het relativiteitsvereiste niet in de weg staat aan inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden van Th. en [eisers] zal de rechtbank hierna op hun beroepsgronden ingaan.
Aantasting natuurwaarden
10.1.
Eisers betogen dat in het rapport van M-tech niet is onderzocht wat de gevolgen van de hogere geluidsniveaus zijn op de vogelsoorten aalscholver, bergeend, blauwborst, brandgans, dodaars, fuut, goudplevier, grauwe gans, grote karekiet, grutto, ijsvogel, kievit, kemphaan, kleine zwaan, kolgans, krakeend, kuifeend, kwartelkoning, meerkoet, nonnetje, oeverzwaluw, pijlstaart, porseleinhoen, roerdomp, slobeend, smient, tafeleend, toendrarietgans, tureluur, watersnip, wilde eend, wilde zwaan, wintertaling, woudaap, wulp en zwarte stern, evenals op de habitatsoorten zeeprik, rivierprik, elft, zalm, bittervoorn, grote en kleine modderkruiper, rivierdonderpad, kamsalamander, meervleermuis en bever. Volgens eisers moet voor al deze soorten worden nagegaan of sprake is van significante negatieve effecten. Met betrekking tot de meervleermuis voeren eisers voorts aan dat in het “Rapport Effectafstanden Natura 2000” van Arcadis van 18 februari 2014 wordt gesteld dat het niet onaannemelijk is dat de meervleermuis wel gevoelig is voor geluid.
Eisers betogen voorts – onder verwijzing naar het rapport van Arcadis – dat vogels reeds worden verstoord bij een drempelwaarde van 42 dB(A), terwijl in het voorliggende geval sprake is van geluidsniveaus tot 61 dB(A). Volgens eisers bedraagt de effectafstand van het puinbreken bij een bronvermogen van 127 dB(A) 1.480 meter, terwijl deze bij het reeds vergunde bronvermogen van 118 dB(A) slechts 655 meter bedraagt. Gelet op deze toename is sprake van significante negatieve effecten, aldus eisers. Volgens eisers treden deze negatieve effecten ook op als buiten de broedperiode puin gebroken zal worden.
Onder verwijzing naar de memo van ingenieursbureau Aveco de Bondt van 22 augustus 2017 voeren eisers voorts aan dat niet is getoetst aan de uitbreidingsdoelen voor de soorten kwartelkoning en porseleinhoen, dat het gehanteerde broedseizoen niet ruim genoeg is om effecten op alle broedvogels en leefgebieden te voorkomen, dat de effectbeoordeling van het geluid op de slaapplaatsen niet correct is beschreven, dat niet is gekeken naar effecten van lichthinder, dat ten onrechte mitigerende effecten in de voortoets zijn meegenomen en dat geen cumulatieve effecten zijn meegenomen.
10.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder in het kader van de mogelijke effecten op de aangewezen diersoorten en instandhoudingsdoelstellingen overwogen dat de inrichting is gelegen naast de Millingerwaard, onderdeel van het Natura 2000-gebied “Rijntakken”.
De dichtstbijzijnde gronden bestaan uit graslanden en op grotere afstand bevinden zich open water en zachthoutooibossen. De graslanden zijn van belang als broed-, voedsel- en verzamelplaats voor weidevogelsoorten. Daar de graslanden niet meer bemest worden zijn ze minder belangrijk als foerageergebied voor overwinterende ganzen- en zwanensoorten. Het open water is voornamelijk van belang als slaapplaats voor ganzen- en zwanensoorten. Voor de zachthoutooibossen geldt dat hier met grote zekerheid bevers voorkomen.
Onder verwijzing naar de effectenindicator heeft verweerder overwogen dat de aalscholver, bergeend, brandgans, dodaars, fuut, goudplevier, grauwe gans, ijsvogel, kievit, kleine zwaan, kolgans, krakeend, kuifeend, kwartelkoning, meerkoet, nonnetje, oeverzwaluw, pijlstaart, porseleinhoen, scholekster, slobeend, smient, tafeleend, toendrarietgans, wilde eend, wintertaling, wilde zwaan en zwarte stern niet gevoelig zijn voor geluid. Omdat uitsluitend tijdens de normale werkuren puin wordt gebroken komt de slaapfunctie van het Natura 2000-gebied niet in het geding.
Voor wat betreft de bever heeft verweerder overwogen dat deze vooral actief zijn in de schemering en gedurende de nacht en dat de dichtstbijzijnde biotoop op 400 meter afstand van de installatie is gelegen, zodat geen significant negatieve effecten zijn te verwachten.
Voor wat betreft de blauwborst, grutto en de kemphaan heeft verweerder aangegeven dat deze alleen in de broedperiode in de Millingerwaard zijn waargenomen.
Voor wat betreft de grote karekiet is aangegeven dat deze soort afhankelijk is van overjarige rietvelden die ontbreken in de Millingerwaard, en dat de vogel slechts éénmaal (op 24 mei 2014) is waargenomen in de afgelopen jaren. Daarom zijn significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen uitgesloten.
Voor wat betreft de roerdomp is aangegeven dat deze soort is aangewezen op grotere rietvelden die in de Millingerwaard niet aanwezig zijn, en dat in de laatste twee jaar slechts één exemplaar per jaar is waargenomen in het voorjaar. Aangezien de dichtstbijzijnde habitat zich op ongeveer 1.200 meter van de inrichting bevindt is geen significant effect op het instandhoudingsdoel te verwachten.
Voor wat betreft de tureluur is aangegeven dat op een drietal waarneming na alle waarnemingen zijn gedaan tijdens de broedperiode. Mede gezien het lage doel van 65 exemplaren voor het gehele Natura-2000-gebied “Rijntakken” is geen significant effect op de instandhoudingsdoelstellingen te verwachten als de puinbreker niet in bedrijf is gedurende de broedperiode.
Voor wat betreft de watersnip is aangegeven dat deze soort afhankelijk is van natte hooilanden en vooral van pas gemaaid, plas-dras rietland in uiterwaarden. Deze biotopen bevinden zich op grote afstand van de inrichting omdat in het grootste deel van de broedperiode van deze soort (half maart – september) geen puin wordt gebroken is geen significant effect op de instandhoudingsdoelen te verwachten.
Voor wat betreft de woudaap is aangegeven dat deze niet voorkomt in de Millingerwaard en dat vanwege het ontbreken van geschikte habitats vestiging ook niet te verwachten is.
Voor wat betreft de wulp is aangegeven dat het Natura-2000-gebied “Rijntakken” van belang is als foerageer- en rustgebied en dat deze soort in de Millingerwaard de laatste jaren regelmatig is waargenomen, zij het bijna altijd als overvliegende vogel. Dit waren met grote zekerheid vogels trekkend naar slikkige rivieroevers die worden gebruik als foerageer- en rustgebied. Mede gezien de gunstige staat van de soort en de afstand van de inrichting tot slikkige rivieroevers zijn geen significante effecten te verwachten.
10.3.
De rechtbank stelt vast dat in het rapport “Natuurtoets” van M-tech niet op alle vogel- en habitatsoorten is ingegaan. Verweerder heeft echter in het bestreden besluit een aanvullende motivering op dit punt opgenomen, en onder verwijzing naar de effectenindicator gemotiveerd dat een groot deel van de genoemde soorten niet gevoelig zijn voor geluid. Voor soorten die wel geluidgevoelig zijn is gemotiveerd waarom geen significante effecten zijn te verwachten.
De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de motivering met betrekking tot de niet-geluidgevoelige soorten gebrekkig is. In het rapport van Arcadis wordt voor wat betreft de meervleermuis slechts aangegeven dat het niet onaannemelijk is dat deze soort gevoelig is voor geluid. Deze stelling is, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende om aan te nemen dat de meervleermuis wel geluidgevoelig is. Verweerder heeft voorts toegelicht dat de meervleermuis het gebied, voor zover deze soort daar voorkomt, uitsluitend gebruikt als fourageergebied, en dat dit fourageren geschiedt in de late avond tot de vroege ochtend en uitsluitend in de lente- en zomerperiode. Tijdens deze periode is puinbreken niet toegestaan.
In de memo van Aveco staat dat de kwartelkoning en porseleinhoen geluidgevoelig zijn. Deze stelling is echter niet onderbouwd, en daarom onvoldoende om in afwijking van de effectenindicator aan te nemen dat deze soorten wel geluidgevoelig zijn.
Verweerder heeft zich daarom voor de niet-geluidgevoelige soorten terecht op het standpunt gesteld dat vanwege de toename van het geluid geen significante effecten op deze soorten zijn te verwachten.
10.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook voor de overige (geluidgevoelige) soorten terecht op het standpunt gesteld dat geen significante effecten zijn te verwachten, omdat de gevolgen voor diersoorten door de toename van het geluidsniveau wordt beperkt door het verbod om puin te breken in de broedperiode en het beperken van de bedrijfsduur.
De rechtbank ziet onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat een broedperiode van 15 maart tot 15 juli te kort is.
Voorts is geen sprake van mitigerende maatregelen of cumulatieve effecten, zodat verweerder deze aspecten terecht niet heeft meegenomen. Met de vergunning worden ook geen activiteiten vergund die een toename van lichthinder mogelijk maken, zodat dit aspect terecht buiten beschouwing is gelaten.
Voor wat betreft de effectafstand van het geluid heeft verweerder terecht aangevoerd dat de afstand en de geluidsniveaus uit het Arcadis-rapport niet één op één toepasbaar zijn in de voorliggende situatie, mede gelet op de aanwezigheid van de tussenliggende dijk. Eisers hebben voorts niet weersproken dat de norm van 42 dB(A) van toepassing is op broedvogels, terwijl in de voorschriften het puinbreken tijdens de broedperiode is verboden.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
10.5.
Met betrekking tot de maximale bedrijfsduur overweegt de rechtbank als volgt.
In de voorschriften bij het bestreden besluit is slechts voorgeschreven dat de puinbreker maximaal 12 dagen per jaar mag worden gebruikt. Daarmee is niet uitgesloten dat de puinbreker gedurende deze 12 dagen buiten de dagperiode en meer dan 8 uur per dag kan worden gebruikt.
Omdat de bedrijfsduur van belang is voor de effecten van de puinbreker op de natuur kon niet worden volstaan met het benoemen van de bedrijfsduur in het bestreden besluit of met een verwijzing naar de aanvraag. Op grond hiervan kan namelijk – anders dan op grond van voorschriften – niet handhavend worden opgetreden.
Verweerder heeft daarom ten onrechte de bedrijfsduur niet beperkt in de voorschriften bij de vergunning.
De beroepsgrond slaagt. Aan het einde van de uitspraak zal worden ingegaan op de gevolgen die de rechtbank hieraan verbindt.
Akoestisch onderzoek
11.1.
Eisers betogen dat verweerder zich onvoldoende heeft vergewist dat het overlegde akoestisch onderzoek juist is. Daarnaast is ten onrechte niet onderzocht of puinbrekers met een lager bronvermogen mogelijk zijn en of maatregelen aan de bron of in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
11.2.
Aan de aanvraag ligt het akoestisch rapport van ingenieursbureau M-tech ten grondslag. Verweerder heeft dit rapport inhoudelijk beoordeeld. Bij deze beoordeling heeft verweerder ook het rapport met geluidmetingen van de Omgevingsdienst van 13 april 2016 betrokken. Vervolgens heeft verweerder besloten om een vergunning te verlenen voor de hogere geluidsniveaus.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door deze beoordeling aan de op hem rustende vergewisplicht voldaan, en terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het rapport van M-tech naar wijze van totstandkoming niet zorgvuldig tot stand is gekomen of naar inhoud niet inzichtelijk is.
Nu sprake is van een Wnb-vergunning bestond naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om onderzoek te doen naar puinbrekers met een lager bronvermogen of naar het treffen van maatregelen aan de bron of in de overdrachtssfeer.
De beroepsgrond faalt.
Trillingen
12.1.
Eisers betogen dat de trillingen als gevolg van het puinbreken ook gevolgen hebben op vogels, zodat verweerder niet kon volstaan met de motivering dat trillingen uitsluitend gevolgen hebben op amfibieën en vissen. Volgens eisers wordt voorts ten onrechte niet ingegaan op laagfrequent geluid als gevolg van het puinbreken.
12.2.
De rechtbank overweegt dat voor het puinbreken reeds een Natuurbeschermingswet-vergunning is verleend. De voorliggende Wnb-vergunning ziet op hogere geluidwaarden als gevolg van een hoger bronvermogen, en zorgt in zoverre niet voor meer overlast door trillingen of laagfrequent geluid.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts – gelet op de afstand tot het Natura-2000-gebied en de beperkte bedrijfsduur – terecht overwogen dat trillingen en laagfrequent geluid geen significante effecten zullen hebben op vogels.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie
13. Het beroep in zaak nr. 17/4548 is gegrond, gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder rechtsoverweging 10.5.
De rechtbank ziet aanleiding om het daar geconstateerde gebrek te herstellen door zelf in de zaak te voorzien op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb. De rechtbank zal bepalen dat ter vervanging van voorschrift 2 het volgende voorschrift aan de vergunning wordt verbonden:
“2. De puinbreker mag maximaal 12 dagen per kalenderjaar in werking zijn.
Op deze 12 dagen mag de puinbreker gedurende de dagperiode (07.00-19.00) maximaal 8 uur per dag in werking zijn.”
14. Omdat het beroep van Th. en [eisers] gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door deze eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
15. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers in zaaknummer 17/386 ongegrond;
  • verklaart het beroep van [eisers] in zaaknummer 17/4548 ongegrond;
  • verklaart het beroep van Th. en [eisers] in zaaknummer 17/4548 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft voorschrift 2;
  • bepaalt dat ter vervanging van dit voorschrift het volgende voorschrift aan het bestreden besluit wordt verbonden:
“2. De puinbreker mag maximaal 12 dagen per kalenderjaar in werking zijn. Op deze 12 dagen mag de puinbreker gedurende de dagperiode (07.00-19.00) maximaal 8 uur per dag in werking zijn.”
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van in totaal € 1.002;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 168 aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.