ECLI:NL:RBGEL:2018:4883

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
05/880938-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met levensgevaar en schadevergoeding

Op 13 november 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man en een vrouw, die beschuldigd werden van het medeplegen van brandstichting in een woning te Lobith op 12 mei 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten opzettelijk brand hebben gesticht met gebruik van brandbare vloeistoffen, wat leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de in de nabijheid aanwezige personen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, wat hen schuldig maakte aan het medeplegen van brandstichting. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraffen en een werkstraf, en hen verplicht tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straffen. De vordering van de benadeelde partij [naam 1] werd volledig toegewezen, terwijl de vordering van [naam 2] niet-ontvankelijk werd verklaard wegens gebrek aan machtiging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880938-18
Datum uitspraak : 13 november 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats] ,
raadsman: mr. J.W. Schouten, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 30 oktober 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan [verdachte] is, na een door de rechtbank d.d. 9 oktober 2018 toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 12 mei 2018 te Lobith, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met vlammen en vonken (een)
brandbare stof(fen) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met brandversnellers, in elk geval met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemde woning en/of de in voornoemde woning aanwezige
goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of voornoemde aanwezige
goederen en/of naastgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning aanwezige personen en/of voor (een)
omwonende(n), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige personen
en/of voor (een) omwonende(n), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen te duchten was;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
medeverdachte [medeverdachte] op of omstreeks 12 mei 2018 te Lobith, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met vlammen en vonken (een) brandbare stof(fen) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met brandversnellers, in elk geval met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemde woning en/of de in voornoemde woning aanwezige
goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of voornoemde aanwezige
goederen en/of naastgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning aanwezige personen en/of voor (een)
omwonende(n), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige personen
en/of voor (een) omwonende(n), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen te duchten was;
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks 12 mei 2018 te Lobith, in elk geval in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, gezien het feit dat verdachte:
  • Op de hoogte was van het voornemen om de woning aan de [adres 2] in brand te steken en/of
  • Zich (vervolgens) niet heeft onttrokken aan dit voornemen en/of (vervolgens) samen met medeverdachte [medeverdachte] naar die woning is gelopen en/of
  • (vervolgens) kranen en/of benzine heeft meegenomen naar die woning en/of
  • (vervolgens) die kranten in brand heeft gestoken en/of
  • (vervolgens) op de uitkijk heeft gestaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 mei 2018 heeft er een uitslaande brand gewoed op de begane grond van de woning aan de [adres 2] te Lobith. [2] De brand was aangestoken met gebruikmaking van brandversnellers, te weten brandbare vloeistof. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting, zoals primair tenlastegelegd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en haar medeverdachte [medeverdachte] . Ten aanzien van het onderdeel dat ziet op levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel heeft de officier vrijspraak gevraagd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde omdat er geen sprake is van medeplegen, noch van medeplichtigheid. Er is geen sprake van enige nauwe en bewuste samenwerking tot brandstichting. Ook is er geen sprake van een bijdrage van de zijde van [verdachte] aan de brandstichting. Het op de hoogte zijn van een voornemen, zich niet onttrekken of naar een woning lopen, maken nog niet dat zij medeplichtig aan de brandstichting is, ook niet indien die gedragingen in onderlinge samenhang worden bezien.
Beoordeling door de rechtbank
Betrokkenheid [verdachte] bij de brand
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij op de terugweg aan [verdachte] had verteld dat aangeefster [naam 1] degene was die haar kort daarvoor aan haar haren had getrokken. Toen zijn zij naar de woning van [naam 1] gegaan want [verdachte] wilde verhaal halen. Hij verklaarde verder dat hij aardig bij moest poten om haar bij te houden. [4] Bij de politie heeft [medeverdachte] ook verklaard dat zij eerst samen naar huis zijn gelopen en hij thuis een jerrycan met benzine uit de schuur heeft gehaald en dat hij bij het huis van [naam 1] de dop van de jerrycan eraf heeft gedraaid, de jerrycan van een afstand door het gat in het haam heeft gegooid en vervolgens de aansteker bij de vensterbank heeft gehouden. Hij hoorde direct een grote knal en zag een flits. Daarna zijn zij weggerend. [5]
Bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte] haar op de weg naar huis heeft verteld dat [naam 1] haar aan haar haren had getrokken. Zij was boos en verdrietig. Verder heeft zij verklaard dat [medeverdachte] en zij allebei de woning in brand hebben gestoken en dat zij beide wel wisten wat zij met die jerrycan gingen doen. Zij heeft ook verklaard dat zij niets heeft gedaan om de brandstichting te voorkomen. [6]
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat zij kranten bij zich had. Zij weet niet meer wat ermee gebeurd is. Op de foto’s heeft zij gezien dat de kranten in de brievenbus zaten. [7]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij een oranje gloed zag en twee personen. Zij zag dat zij beide midden in de voortuin van de woning aan de [adres 2] stonden waar bij de voorgevel het linker kleine raam in brand stond. Op dat moment zag zij dat de man wegrende met de vrouw. Zij zag beiden hard wegrennen richting Korenbloemstraat. [8]
De rechtbank stelt op grond van voorgaande bewijsmiddelen vast dat [verdachte] nadat zij had gehoord dat [naam 1] haar aan haar haren had getrokken verhaal wilde halen en dat zij samen met [medeverdachte] eerst naar huis is gelopen. [verdachte] heeft toen kranten gepakt en wist dat met de jerrycan die [medeverdachte] had gepakt brand zou worden gesticht. Zij zijn gezamenlijk naar het huis van [naam 1] gelopen waar [medeverdachte] met de benzine in de jerrycan brand heeft gesticht in het huis van [naam 1] . Nadat de brand was ontstaan zijn zij samen weg gerend. [verdachte] heeft door haar instemmende houding (verhaal halen) en handelen (kranten meenemen) een aanmoedigende bijdrage geleverd aan de brandstichting.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier, gelet op het voorgaande, sprake van nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] zodat sprake is van het medeplegen van brandstichting.
Gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar voor personen en gevaar voor lichamelijk letsel
Ten aanzien van de vraag of door de brandstichting levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het forensisch brandonderzoek het volgende. Zowel levensgevaar als gevaar voor zwaar lichamelijk letsel wordt aanwezig geacht. In de rechterhoek van de woonkamer (rechts raamzijde) waren daadwerkelijk goederen verbrand. Uit het rapport blijkt dat indien de brand niet tijdig was ontdekt de brand zich had kunnen ontwikkelen, er was door de breuk in de ruit voldoende aanvoer van zuurstof en de naastgelegen goederen waren inmiddels al aangestraald door de warmte. Er was al een opbouw van rookgassen, dit blijkt uit de aftekening van roet op de muren. Bij voldoende opbouw van rookgassen en de verhitting hiervan door het vuur kunnen deze gaan ontbranden en de overige goederen (meubels/muren, trap e.d.) in brand doen steken. Op het moment van de brand was er niemand thuis, maar omdat het een geschakelde woning betreft is niet uitgesloten dat bij niet tijdige ontdekking het vuur zou zijn overgeslagen naar de naastgelegen woningen. [9]
Getuige [getuige 2] woont aan de [adres 3] , direct naast de woning waar brand heeft gewoed. Zij rook ineens iets van rook en hoorde dat er aan de voordeur werd geklopt. Toen zij naar beneden kwamen en de voordeur uit liepen zagen zij buurtbewoners bij hun voordeur die hen wilden waarschuwen dat zij de woning uit moesten. Zij zag dat er brand was bij de buren op nummer [nummer] . [10]
Uit het buurtonderzoek -dat direct werd uitgevoerd nadat de politie ter plaatse was- bleek dat ook de andere buren, wonend aan de [adres 4] , thuis waren. [11]
De rechtbank acht op grond van voorgaande bewijsmiddelen bewezen dat gevaar voor de in de woning aanwezige goederen en voor in de naastgelegen woning aanwezige goederen te duchten was.
In tegenstelling tot de officier acht de rechtbank op grond van die hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat er naast gevaar voor goederen ook levensgevaar voor omwonenden, in elk geval voor (een) ander of anderen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden, in elk geval voor (een) ander of anderen te duchten was.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de [verdachte] het
primairtenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
zij op
of omstreeks12 mei 2018 te Lobith,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met vlammen en vonken (een)
brandbare stof(fen) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met brandversnellers,
in elk geval met een brandbare stof,ten gevolge waarvan voornoemde woning en
/ofde in voornoemde woning aanwezige
goederen geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en
/ofvoornoemde aanwezige
goederen en/
ofnaastgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
/oflevensgevaar
voor de in de woning aanwezige personen en/ofvoor (een)
omwonende(n), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor de in de woning aanwezige personen
en/ofvoor (een) omwonende(n), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en
met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod met [naam 1] , een locatieverbod en een alcohol- en drugsverbod;
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht [verdachte] geen langere gevangenisstraf op te leggendan het voorarrest. Hij heeft daartoe aangevoerd, dat [verdachte] een blanco strafblad heeft, dat de conclusie van de psycholoog is dat [verdachte] slechts in mindere mate toerekeningsvatbaar is en dat een gevangenisstraf de te starten behandeling zou doorkruisen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van [verdachte] zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 17 september 2018;
- een voorlichtingsrapportage Pro Justitia, gedateerd 15 augustus 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 22 augustus 2018.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, te weten het medeplegen van opzettelijke brandstichting in de woning van [naam 1] . [verdachte] heeft samen met [medeverdachte] de middelen die nodig waren om brand te stichten thuis opgehaald en is, wetende wat zij daarmee zouden doen, samen met [medeverdachte] naar de woning gelopen waar de brand uiteindelijk is gesticht. Vervolgens zijn zij samen gevlucht. Dit alles gebeurde in de nachtelijke uren; op het moment van de brand lagen buren in hun woning te slapen. De aanleiding voor dit alles was een incident eerder op de avond tussen [verdachte] en [naam 1] . Kennelijk wilden [verdachte] en [medeverdachte] verhaal halen en waren zij boos.
Indien de brand niet tijdig was ontdekt, had het heel anders kunnen aflopen. Dat uiteindelijk niemand letsel heeft opgelopen is niet aan [verdachte] te danken. De ervaring leert dat delicten als het onderhavige veelal oorzaak zijn van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij het directe slachtoffer, zoals ook is gebleken uit de verklaring die het slachtoffer op de zitting heeft afgelegd. Zij dragen bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank is op grond van de ernst van het feit in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden van oordeel dat slechts een gevangenisstraf en een werkstraf recht doet aan het feit en daarom passend en geboden is. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] ziet de rechtbank aanleiding om deze gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen.
De rol die zij heeft gespeeld bij de voorbereiding en de uitvoering van het feit verdraagt zich naar het oordeel van de rechter niet met een toekenning van een lagere straf op basis van haar verminderde toerekeningsvatbaarheid, dan die die de rechtbank zal opleggen aan [medeverdachte] .
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden opleggen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank diverse bijzondere voorwaarden verbinden om te voorkomen dat [verdachte] opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit zal plegen.
De rechtbank acht daarnaast een werkstraf van 240 uur passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. [naam 1] vordert een bedrag van € 3.021,17, bestaande uit een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade en een bedrag van € 21,17 aan materiële schade. De [naam 2] vordert een bedrag van € 5.500,00 aan materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [naam 1] volledig dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de [naam 2] dient volgens de officier van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard omdat kosten gedeeltelijk vergoed zijn en voor het overige de vordering onvoldoende onderbouwd is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de immateriële schade van [naam 1] af te wijzen omdat die onvoldoende onderbouwd is. Tegen de materiële schade voert de verdediging geen verweer. De verdediging verzoekt de vordering van de [naam 2] niet ontvankelijk te verklaren omdat de machtiging ontbreekt en daarmee niet vast staat wie de wederpartij is. Daarnaast zijn volgens de verdediging de kosten niet onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
[naam 1]Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 21,17 gevorderd als kosten voor medicatie. Deze schadepost is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd nu uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij dit bedrag heeft moeten betalen. Het bedrag van € 21,17 is derhalve aan de benadeelde partij toewijsbaar.
Immateriële schade
Voorts is aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Door de brandstichting – waarbij een baksteen door het raam van benadeelde partij is gegooid en vervolgens met benzine brand is gesticht in haar huis – is zij ‘anderszins’ in haar persoon aangetast. Dit is aan [verdachte] toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die vermeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van
€ 3.000,- aan de benadeelde partij toewijzen, omdat zij dat bedrag billijk acht.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan [verdachte] op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door haar mededader is of wordt voldaan.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 12 mei 2018.
[naam 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering omdat geen machtiging bij de vordering gevoegd was. Hiermee is niet voldaan aan de wettelijke eisen zoals gesteld aan het indienen van de vordering.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
12 (twaalf)maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
o de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen drie werkdagen zal melden bij de Reclassering Nederland aan de Stieltjesstraat te Nijmegen (telefoonnummer: 088-8041405) en zich zo frequent als de reclassering nodig acht blijven melden. Veroordeelde zal zich daarbij houden aan de aanwijzingen en opdrachten haar te geven door de reclassering voornoemd;
zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in Lobith (gemeente Zevenaar), zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich de eerste twaalf maanden van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt of onderhoudt met mw. [naam 1] , geboren op [geboortedatum] en woonachtig aan de [adres 2] te Lobith, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op;
 veroordeelt verdachte voorts tot een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 1] .
veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van een
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [naam 1], van een bedrag ter hoogte van
€ 3.021,17 (zegge: drieduizend eenentwintig euro en zeventien cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 1] , een bedrag te betalen ter hoogte van € 3.021,17 (drieduizend eenentwintig euro en zeventien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 40 dagen hechtenis zullen kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.

De beslissing op de vordering van benadeelde partij [naam 2] .
verklaart de
benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Linschoten (voorzitter), mr. I.D. Jacobs en S. Boot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 november 2018.
Mr. S. Boot is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, Proces-verbaalnummer 20180714.1055 Onderzoek: ON4R08080-Rijn, gesloten op 24 juli 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van relaas, p. 5; proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , p. 22.
3.Proces-verbaal Forensisch Brandsporenonderzoek, p. 140.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 293, 295.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 316-318.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 356-360.
7.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2018.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 154.
9.Proces-verbaal Forensisch Brandsporenonderzoek, p. 139, 140.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 169, 170.
11.Proces-verbaal buurtonderzoek, p. 80.