3.3Eisers betwisten de inzichtelijkheid van de berekening van de 15%-norm voor de drie aangevraagde panden, zoals opgenomen in het bestreden besluit.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de gronden van beroep op dit punt bij verweerder een uitdraai opgevraagd uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) om meer inzicht te krijgen hoeveel en welke woningen zich binnen een straal van 50 m van de drie aangevraagde panden bevinden. Ook is een uitdraai uit de Basisregistratie personen (Brp) opgevraagd waarop staat aangegeven welke panden als kamerverhuurpand zijn gekwalificeerd. Deze informatie is aangeleverd door verweerder en ter zitting besproken.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij het uitdraaien van de lijsten is uitgegaan van de situatie zoals deze gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Verweerder heeft verder toegelicht dat kamergewijze verhuur is aangenomen als op basis van informatie uit de Brp blijkt dat in een woning meer dan 2 personen met een leeftijd van tussen 17 en 25 jaar wonen die een verschillende achternaam hebben.
De rechtbank kan tot geen andere conclusie komen dan dat, ook indien bij de berekening van de norm voor de drie panden het pand aan de Gerdesstraat 101 buiten beschouwing wordt gelaten, zoals bepleit door eisers, de 15%-norm in alle gevallen wordt overschreden.
Voor de [locatie] geldt dat in een straal van 50 m 47 woningen zijn, waarvan er 9 in gebruik zijn voor kamerverhuur. Dat levert een percentage op van 9 : 47 x 100% = 19,5%.
Voor de [locatie] komt deze berekening uit op 8 : 36 x 100% = 22,22%.
Voor de Gerdesstraat [locatie] komt de berekening uit op 7 : 41 x 100% = 17,07%.
Eisers hebben geen concrete aanknopingspunten geboden dat de informatie die is aangeleverd door verweerder niet juist is, zodat hiervan mag worden uitgegaan. Eisers hebben ter zitting weliswaar betoogd dat niet duidelijk is welke panden kamerverhuurpanden zijn, dat ten onrechte kamerverhuurpanden zijn opgenomen op de lijst en dat de situatie ten tijde van de indiening van de aanvraag gunstiger voor hen was, maar zonder nadere concretisering leidt dit betoog niet tot het daarmee beoogde doel. Daarbij is van belang dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank de 15%-norm terecht getoetst heeft aan de hand van de feiten zoals die golden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
Eisers hebben overigens gelijk wanneer zij stellen dat de overgelegde informatie verschilt van die, opgenomen in het bestreden besluit. In zoverre kent het bestreden besluit een gebrek. De rechtbank zal hierna in rechtsoverweging 5. ingaan op de consequenties die zij aan deze conclusie verbindt.
Toetsing aan beleidsregels?
4. Er is dus niet voldaan aan deze toepassingsvoorwaarde van artikel 2.2.1 van het parapluplan. Dat betekent dat verweerder niet heeft hoeven toetsen aan de (inmiddels overigens vervallen) “Beleidsregels kamergewijze verhuur gemeente Wageningen 2015-2018”. Toetsing daaraan komt pas in beeld wanneer wordt voldaan aan die toepassingsvoorwaarde. Zou dat het geval zijn geweest, dan had verweerder immers moeten beoordelen of hij in redelijkheid gebruik kon maken van zijn binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. De beroepsgronden van eisers die daarop zijn gericht, treffen daarom geen doel.
Conclusie5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, omdat verweerder eerst in beroep en daartoe uitgenodigd door de rechtbank naar aanleiding van de beroepsgronden, een inzichtelijke berekening heeft overgelegd van de 15%-norm voor de drie aangevraagde panden. De rechtbank ziet evenwel aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand laten. Verweerders conclusie dat niet wordt voldaan aan een voorwaarde om de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit te oefenen, is immers juist.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501, - en een wegingsfactor 1).
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de gemaakte proceskosten in bezwaar. Voor herroeping van het primaire besluit bestaat immers geen aanleiding.