ECLI:NL:RBGEL:2018:4756

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
05-740389-17, 05-740288-18 (ter zitting gevoegd) en 20/003797-15 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens bedreiging, mishandeling en vernieling in een strafzaak

Op 6 november 2018 heeft de Rechtbank Gelderland een 38-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor verschillende strafbare feiten, waaronder bedreigingen tegen politieagenten, bedreiging van zijn zoontje, mishandeling van zijn partner en vernieling van persoonlijke eigendommen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op 21 augustus 2017 in Nijmegen meerdere bedreigingen heeft geuit tegen leden van het arrestatieteam en zijn zoontje met een mes heeft bedreigd. Daarnaast heeft hij zijn partner gedurende een langere periode mishandeld en persoonlijke bezittingen van haar, waaronder foto’s en identiteitsbewijzen, opzettelijk vernield door deze te verbranden. De rechtbank heeft de man vrijgesproken van het onttrekken van een kind aan het ouderlijk gezag en van overtreding van de Opiumwet, maar heeft de overige tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen geacht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank heeft ook de impact van de mishandelingen op het slachtoffer in overweging genomen, wat heeft geleid tot de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft daarnaast een voorwaardelijke hechtenis van 1 week opgelegd voor de overtreding van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-740389-17, 05-740288-18 (ter zitting gevoegd) en 20/003797-15 (TUL)
Datum uitspraak : 6 november 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1980 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats]
raadsman: mr. E. Gorsselink, advocaat te Venlo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2017, 13 februari 2018, 1 mei 2018, 3 juli 2018, 21 augustus 2018 en 23 oktober 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Ten aanzien van parketnummer 05-740389-17
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 augustus 2017 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland, opzettelijk een kind, te weten [naam 1] , geboortedatum [geboortedag 2] 2015, heeft onttrokken aan het wettig over dat kind gesteld gezag;
2.
hij op of omstreeks 21 augustus 2017 te Nijmegen twee verbalisanten, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door genoemde personen dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga jullie
doodschieten. Jullie weten niet wie ik ben. Ik maak jullie kapot. Als ik vrij kom maak ik jullie allemaal dood.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 21 augustus 2017 te Nijmegen één of meerdere leden van het arrestatieteam heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes uit zijn, verdachtes, broeksband te halen en hiermee (dreigend) in de richting van genoemde personen te wijzen;
4.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 augustus 2017 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland, zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met kracht tegen haar hoofd te slaan en/of door haar met de vlakke hand, met kracht tegen haar oor te slaan en/of door haar met de stok van een dweil tegen haar lichaam te slaan;
5.
hij op of omstreeks 21 augustus 2017 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland, zijn zoontje, te weten [naam 1] , geboortedatum [geboortedag 2] 2015, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes op het lichaam van dat kind gericht te houden;
6.
hij op of omstreeks 21 augustus 2017 te Nijmegen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ten aanzien van parketnummer 05-740288-18
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 augustus 2017 te Nijmegen, opzettelijk en wederrechtelijk meerdere foto’s; fotoalbums en identiteitspapieren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door deze te verbranden.
2.
hij op of omstreeks 21 augustus 2017 te Nijmegen, een (val)mes, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
1b. Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de tenlastelegging van feit 2 onder het parketnummer 05/740288-18 nietig moet worden verklaard. Volgens de verdediging is niet duidelijk of het gaat om een valmes, zijnde een schending van categorie I van de Wet wapens en munitie, of een mes, zijnde een schending van categorie IV. Daarnaast wordt in de tenlastelegging niet gespecificeerd om welke subcategorie het gaat.
De rechtbank overweegt dat zich in het dossier een proces-verbaal onderzoek wapen bevindt. Hierin staat dat het mes dat bij verdachte in beslag is genomen geen valmes is in de zin van categorie I van de Wet wapens en munitie en dat het mes een wapen is in de zin van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie. Op de tenlastelegging wordt het mes vermeld als (val)mes. Daarnaast volgt uit het proces-verbaal dat verdachte ervan wordt verdacht met dit mes mensen te hebben bedreigd. Verdachte heeft dit ook niet ontkend. Naar het oordeel van de rechtbank moet het voor verdachte voldoende duidelijk zijn dat het in de tenlastelegging genoemde mes het mes is dat hij bij zich droeg en dat hij aan de verbalisanten heeft getoond. Uit de tenlastelegging in combinatie met het procesdossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende duidelijk dat verdachte zich dient te verdedigen tegen de beschuldiging dat hij een mes in de zin van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van parketnummer 05-740389-17
Feit 1
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat uit het dossier onvoldoende blijkt van omstandigheden die erop wijzen dat verdachte zijn zoontje heeft onttrokken aan het wettig over het kind gestelde gezag. Hierbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat de moeder van het kind het huis uit eigen beweging heeft verlaten in de ochtend van 21 augustus 2017, zodat verdachte achterbleef met het kind. Verder blijkt ook onvoldoende dat verdachte de bedoeling had om zijn zoon aan het gezag van aangeefster te onttrekken.
Feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. De verdediging is van oordeel dat de omstandigheden maken dat bij de bedreigden geen redelijke vrees kan zijn ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook door verdachte zou worden begaan. De uitlatingen van verdachte waren naar het oordeel van de verdediging algemeen geformuleerd en daarmee niet duidelijk gericht tegen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Beoordeling door de rechtbank
In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] staat dat verdachte tijdens het overbrengen naar en het plaatsen in de cel meerdere keren op agressieve wijze en met luide stem heeft gezegd: “Ik ga jullie doodschieten! Jullie weten niet wie ik ben!”. Ook vermelden zij dat zij verdachte op agressieve wijze en met luide stem hoorden zeggen: “Ik maak jullie kapot! Als ik vrij kom maak ik jullie allemaal dood!”. [2] De rechtbank overweegt dat verdachte blijkens dit proces-verbaal deze uitlatingen heeft gedaan toen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in zijn directe nabijheid waren en dat daarmee geen redelijke twijfel kan bestaan dat de dreigementen tegen hen gericht waren. Ook overweegt de rechtbank dat verbalisant [verbalisant 2] in het proces-verbaal heeft opgeschreven dat hij bekend was met het feit dat verdachte in het verleden in Duitsland een agent had neergeschoten. [3] De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij verbalisanten wel degelijk de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte zijn dreigementen daadwerkelijk zou uitvoeren. Hiermee acht de rechtbank het tenlastegelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 3 en 5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 en 5 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat partiële vrijspraak moet volgen voor het deel “of meerdere leden van het arrestatieteam” van de tenlastelegging, nu verbalisant [nummer 1] op ruime afstand van verdachte stond en zich daarom ook niet bedreigd hoefde te voelen door wat er gebeurde.
Ten aanzien van feit 5 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten niet overeenkomt met de beelden van de politiehelikopter. Het moment waarop verdachte volgens verbalisanten een mes op de keel van zijn zoontje zou hebben gezet, wordt naar het oordeel van de verdediging niet ondersteund door de beelden. De verdediging heeft verzocht verdachte daarom ten aanzien van feit 5 vrij te spreken.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 3 heeft verbalisant [nummer 2] in een proces-verbaal van bevindingen opgeschreven dat hij verdachte probeerde aan te houden en op dat moment zag dat verdachte naar zijn broeksband greep en een uitklapbaar mes pakte. Hij zag dat verdachte dit mes openklapte en dat het mes een lemmet van ongeveer 10 centimeter had. Verbalisant [nummer 2] stond op dat moment op één meter afstand van verdachte. Verbalisant voelde zich bedreigd en sprong achteruit om een veilige afstand te creëren. Verbalisant [nummer 1] heeft opgeschreven dat hij zag hoe zijn collega achteruit sprong tijdens de poging om verdachte aan te houden. [4]
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat verdachte verbalisant [nummer 2] heeft bedreigd door een mes uit zijn broeksband te grijpen en dit open te klappen, terwijl de verbalisant in zijn zeer directe nabijheid was. Hierdoor kon bij verbalisant [nummer 2] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte hem met dit mes zou steken. De rechtbank acht het tenlastegelegde onder 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is evenals de verdediging van oordeel dat verbalisant [nummer 1] op dat moment op een zodanige afstand stond van verdachte dat van bedreiging jegens hem geen sprake kan zijn. Voor dit deel van het tenlastegelegde feit dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5 is in het eerder genoemde proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [nummer 1] opgeschreven dat hij zag hoe verdachte naar de auto liep en vervolgens zijn kind beetpakte. Toen verbalisant [nummer 1] nogmaals riep dat verdachte was aangehouden zag verbalisant hoe verdachte een mes op de keel van het kind zette. Verbalisanten [nummer 1] en [nummer 2] zagen vervolgens dat verdachte achter het kind bleef staan en hem het mes op de keel hield. Verbalisant [nummer 2] zag dat het kind bang was en dat hij moest huilen. Verbalisanten [nummer 1] en [nummer 2] zagen dat verdachte het kind als een menselijk schild gebruikte door hem tussen hen en zichzelf in te houden. [5]
De rechtbank heeft ter zitting de vanuit de politiehelikopter gemaakte beelden bekeken. De rechtbank overweegt dat de beelden niet voldoende scherp zijn op het moment dat volgens verbalisanten de bedreiging van de zoon van verdachte heeft plaatsgevonden en dat zij, mede door het camerastandpunt, geen volledig inzicht bieden in hetgeen zich ter plaatse afspeelde. [6] Daarmee is niet aannemelijk geworden dat het door verbalisanten opgemaakte proces-verbaal niet conform de waarheid zou zijn. De rechtbank heeft ook anderszins geen reden om aan de juistheid van dit proces-verbaal te twijfelen. De rechtbank zal daarom uitgaan van de situatie zoals door verbalisanten omschreven. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zijn zoontje met een mes heeft bedreigd. Hoewel verdachte hierbij misschien niet het volle opzet had op deze bedreiging, heeft hij in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn zoontje zich hierdoor bedreigd zou voelen. Dat de bedreiging mogelijk maar een kort moment geduurd zou hebben doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
De rechtbank oordeelt dat het tenlastegelegde onder 5 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 4 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 4 tenlastegelegde. De verklaring die getuige [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd moet naar de opvatting van de verdediging worden uitgesloten van het bewijs. Deze verklaring komt onvoldoende overeen met de geschreven verklaring van getuige [getuige 1] en de verklaring die hij later bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Als deze verklaring wordt uitgesloten van het bewijs, bevat het dossier naar het oordeel van de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging over het uitsluiten van de verklaring van getuige [getuige 1] . De door deze getuige afgelegde verklaringen wijken naar het oordeel van de rechtbank niet in zodanige mate van elkaar af dat zij hierdoor onbetrouwbaar zouden zijn.
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 21 augustus 2017 verklaard dat zij sinds juni 2013 een relatie heeft met verdachte. Zij heeft verklaard dat zij sinds de geboorte van haar zoon, op [geboortedag 2] 2015, psychisch en lichamelijk mishandeld wordt door verdachte. Verdachte zou haar in augustus 2015 een hele harde klap tegen het linkeroor hebben gegeven. Deze klap zou een gat in het trommelvlies en blijvende Tinnitus hebben veroorzaakt. Aangeefster heeft verklaard dat zij hiervoor behandeld is bij het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ) en dat zij toen heeft gezegd dat het letsel veroorzaakt was doordat zij met haar oor tegen een deur was geknald. [7] Uit een geneeskundige verklaring van de KNO-arts blijkt dat aangeefster is onderzocht vanwege een klap met het oor tegen een deur, wat in september 2015 zou hebben plaatsgevonden. Geconstateerd is een gat in het trommelvlies van het linkeroor dat na maanden spontaan gesloten is. [8] Getuige [getuige 2] , de broer van aangeefster, heeft verklaard dat aangeefster hem heeft verteld dat verdachte haar met de vlakke hand tegen het oor had geslagen, en ze hiervoor onder behandeling van een arts is geweest. [9] Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster hem heeft verteld dat zij door verdachte tegen haar oor is geslagen en voor het letsel is behandeld in het CWZ. [10]
Aangeefster heeft eveneens verklaard dat verdachte haar in de zomer van 2016 heeft geslagen met de stok van een dweil tegen haar rug, been en arm. [11] De broer van aangeefster heeft verklaard dat hij regelmatig van aangeefster gehoord heeft dat verdachte haar sloeg en dat zij hierdoor letsel opliep. Hij heeft gezien dat aangeefster aan de zijkant van haar bovenlichaam helemaal blauw was. Aangeefster vertelde hem hierbij dat verdachte haar met een stok of bezemsteel had geslagen. [12]
Getuige [getuige 1] heeft ook verklaard over een gebeurtenis die plaatsvond na een ruzie over het brengen van (stief)dochter [naam 2] naar zwemles. Verdachte weigerde toen om aangeefster met [naam 2] naar het zwembad te brengen. Toen aangeefster vervolgens zelf het huis verliet, heeft hij haar gebeld en gezegd dat zij terug moest komen naar huis. Verdachte wachtte aangeefster op bij de voordeur van hun woning. Hierna zag getuige [getuige 1] hoe aangeefster huilend binnenkwam met een blauw oog. [13] Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij na een ruzie over zwemles weer met haar dochter terug naar huis ging. Verdachte heeft haar vervolgens meermalen met zijn vlakke hand in het gezicht geslagen en tegen haar rug geschopt. Ze had hierdoor blauwe plekken in haar gezicht en op haar lichaam. [14]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij en haar man vrijwel wekelijks op bezoek kwamen bij verdachte en aangeefster. Zij merkten dat na de geboorte van zoontje [naam 1] de sfeer omsloeg in de relatie tussen verdachte en aangeefster. Aangeefster maakte op hen een erg onrustige en angstige indruk als verdachte in de buurt was. Het stel maakte volgens getuige veel ruzie en aangeefster moest hierdoor regelmatig huilen. Ook heeft getuige éénmaal een blauwe plek gezien bij aangeefster. [15]
Op grond van al het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster in de periode tussen 1 januari 2015 en 21 augustus 2017 meerdere keren heeft mishandeld door haar met kracht tegen het oor te slaan, door haar te slaan met de stok van een dweil en door haar met kracht tegen het hoofd te slaan. Over het verzoek van de raadsman om de dagvaarding voor dit feit partieel nietig te verklaren voor zover deze ziet op de woorden ‘tegen het hoofd slaan’ overweegt de rechtbank dat uit de tenlastelegging in combinatie met het dossier voldoende duidelijk is wat bedoeld wordt met ‘tegen het hoofd slaan’, zoals hierboven ook uit de bewijsmiddelen volgt.
Feit 6
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat in het bij verdachte aangetroffen materiaal geen stoffen zijn aangetroffen die vallen onder de Opiumwet. Daarom is niet vast komen te staan dat verdachte cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank is dan ook, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 05-740288-18
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 21 augustus 2017 te Nijmegen meerdere goederen verbrand in een barbecue, waaronder foto’s, fotoalbums en een identiteitsbewijs. [16]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder 1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. De vernielde spullen zouden eigendom zijn van verdachte zelf. Ten aanzien van de zaken van aangeefster stelt de verdediging dat er contact met aangeefster is geweest en dat zij zou hebben verklaard dat ze de spullen alweer terug had.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat de goederen die verdachte verbrand had foto’s en fotoalbums van onder andere haar overleden ouders betroffen. Deze waren van haar. Op 23 augustus 2017 zag ze in de barbecue verbrande foto’s en daarnaast as. [17] Verbalisant [verbalisant 3] heeft op dezelfde dag gezien dat de schade bestond uit verbrande fotoalbums, een ID kaart van de overleden vader van [slachtoffer] en uit foto’s. [18]
Verbalisant heeft ook foto’s hiervan gemaakt, zoals te zien is op pagina 17 tot en met 21 van het dossier. Op deze foto’s zijn onder andere een verbrand identiteitsbewijs en verbrande foto’s te zien met daarop een jonge vrouw en een klein meisje. [19]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft berichten gelezen die verdachte op 21 augustus 2017 tussen 15:12 en 16:37 uur via WhatsApp naar aangeefster [slachtoffer] heeft gestuurd. Verdachte zou onder andere de volgende berichten hebben gestuurd:
15:12 uur: “15 min heb je anders ga ik alle foto branden!”
(…)
15:12 uur: “en ik zeg je alles ga ik branden!”
15:13 uur: “15 min!”
Foto van kind
15:15 uur: “Ik ga beginnen met galle albums!”
Foto van spullen oa foto’s in woning van aangeefster. [20]
De rechtbank overweegt op basis van de voorgaande bewijsmiddelen dat verdachte op 21 augustus 2017 meerdere foto’s, een identiteitsbewijs en fotoalbums heeft verbrand. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dit allemaal van aangeefster had gekregen en dat het dus zijn goederen waren. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en onaannemelijk. Het gaat immers om zeer persoonlijke spullen van onder andere de overleden ouders van aangeefster. Daarnaast acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte richting aangeefster zou dreigen met het verbranden van deze goederen als het niet haar goederen zou betreffen. De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze goederen, die niet aan hem toebehoorden, heeft vernield en beschadigd. De verklaring van de raadsman dat aangeefster hem heeft verteld dat ze de fotoalbums terug heeft maakt dit oordeel niet anders. Hieruit blijkt immers niet dat aangeefster alle fotoalbums en foto’s terug heeft gekregen. Daarnaast is de bewering dat aangeefster alle goederen terug zou hebben niet in overeenstemming met de verbrande foto’s en fotoalbums die verbalisant zou hebben gezien en die op foto’s in het dossier te zien zijn.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal Onderzoek wapen, p. 71;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 96-97;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 124.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05-740389-17
2.
hij op
of omstreeks21 augustus 2017 te Nijmegen twee verbalisanten, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door genoemde personen dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga jullie
doodschieten. Jullie weten niet wie ik ben. Ik maak jullie kapot. Als ik vrij kom maak ik jullie allemaal dood."
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op
of omstreeks21 augustus 2017 te Nijmegen één
of meerdere ledenlid van het arrestatieteam heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door een mes uit zijn, verdachtes, broeksband te halen en hiermee (dreigend) in de richting van genoemde persoon te wijzen;
4.
hij op meerdere tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2015 tot en met 21 augustus 2017
te Nijmegen, in ieder gevalin Nederland, zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met kracht tegen haar hoofd te slaan en
/ofdoor haar met de vlakke hand, met kracht tegen haar oor te slaan en
/ofdoor haar met de stok van een dweil tegen haar lichaam te slaan;
5.
hij op
of omstreeks21 augustus 2017 te Nijmegen,
in ieder geval in Nederland,zijn zoontje, te weten [naam 1] , geboortedatum [geboortedag 2] 2015, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door een mes op het lichaam van dat kind gericht te houden;
Ten aanzien van parketnummer 05-740288-18
1.
hij op
of omstreeks21 augustus 2017 te Nijmegen, opzettelijk en wederrechtelijk meerdere foto’s, fotoalbums en identiteitspapieren,
in elk geval enig goed,die geheel
of ten deleaan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft vernield en/of beschadigd
, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaaktdoor deze te verbranden;
2.
hij op
of omstreeks21 augustus 2017 te Nijmegen, een
(val)mes, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05-740389-17
Ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 4:
Mishandeling, terwijl het misdrijf is begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 5
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van parketnummer 05-740288-18
Ten aanzien van feit 1
Het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
en
Het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen
Ten aanzien van feit 2
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde onder 2, 3, 4 en 5 van parketnummer 05/740389-17, en het tenlastegelegde onder 1 van parketnummer 05/740288-18 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft verzocht aan dit voorwaardelijke deel als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod rondom haar woning te verbinden en deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 van parketnummer 05/740288-18 heeft de officier van justitie één week hechtenis geëist, geheel voorwaardelijk.
Met betrekking tot het beslag heeft de officier van justitie verzocht om het mes te onttrekken aan het verkeer en om de telefoons terug te geven aan verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen straf dient te worden opgelegd die hoger is dan de tijd die verdachte nu al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het excessieve geweld dat tegen verdachte is gebruikt tijdens zijn aanhouding en met het feit dat het voor verdachte niet direct duidelijk was dat hij werd aangehouden door verbalisanten en dat dit mede de reden voor zijn gedrag is geweest.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 10 juli 2018;
- een psychologisch onderzoek pro justitia door mw. drs. [naam 3] , GZ-psycholoog, gedateerd 27 november 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 30 november 2017;
- een multidisciplinaire rapportage van klinische observatie door het Pieter Baan Centrum, gedateerd 24 juli 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder ten nadele van verdachte het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Hij heeft eerst een politieagent met een mes bedreigd op het moment dat de agent hem wilde aanhouden, vervolgens heeft hij zijn eigen zoontje met een mes bedreigd om, naar de indruk van de rechtbank, ervoor te zorgen dat hij weg kon komen, hij is vervolgens weggereden richting het politiebureau en heeft hierbij zeer gevaarlijk rijgedrag laten zien en tot slot heeft hij na zijn aanhouding twee agenten bedreigd toen hij naar de cel werd gebracht. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich zo heeft proberen te onttrekken aan zijn aanhouding en hierbij zijn eigen zoontje in gevaar heeft gebracht. Ook neemt de rechtbank hem de bedreiging van de politieagenten, die slechts hun werk deden, zeer kwalijk.
De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de verdediging dat verdachte in eerste instantie niet begreep dat hij werd aangehouden. Uit het proces-verbaal van bevindingen van onder meer verbalisant [nummer 2] (pagina 96-97 van het dossier) volgt immers dat deze verbalisant voordat hij verdachte vastpakte tegen verdachte heeft gezegd dat hij van de politie was en dat verdachte was aangehouden. Hierop zou verdachte hebben gezegd “mijn kind, mijn kind. Dat wijf is gek.” De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van dit proces-verbaal te twijfelen. Te meer nu verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij de man hoorde zeggen dat hij van de politie was (pagina 123 van het dossier). Uit deze omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte wist dat verbalisant hem wilde aanhouden en ook dat hij wist waarom hij werd aangehouden. De rechtbank oordeelt daarnaast dat de aanhouding niet met dusdanig excessief geweld gepaard is gegaan dat dat tot strafvermindering zou moeten leiden. De rechtbank heeft op de ter terechtzitting getoonde beelden gezien dat verdachte meteen nadat hij zijn auto voor het politiebureau stilzette, uit de auto werd getrokken door meerdere agenten, die hem vervolgens fixeerden en hem ook een trap hebben gegeven. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de verdediging dat dit op een ruwe manier is gegaan, maar acht dit gelet op de omstandigheden niet excessief. Verdachte had immers net met zijn zoontje in de auto zeer gevaarlijk gereden, had een agent en zijn zoontje met een mes bedreigd en had dit mes nog steeds bij zich en stond tot slot bij de politie bekend als vuurwapengevaarlijk. Gelet op deze omstandigheden moest verdachte zo snel mogelijk worden aangehouden en zijn zoontje zo snel mogelijk in veiligheid worden gebracht, zelfs als dit met geweld gepaard moest gaan. De rechtbank acht het door de politie gebruikte geweld dan ook niet excessief.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige partner over een langere periode en aan het verbranden van foto’s en documenten die haar zeer dierbaar waren. Deze mishandelingen hebben gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer opgeroepen waardoor zij zich niet meer veilig voelde in haar eigen huis, terwijl dit bij uitstek de plaats is waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. De rechtbank neemt verdachte deze vernieling en deze mishandelingen in huiselijke sfeer dan ook zeer kwalijk.
Verdachte is al eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en heeft voor een in Duitsland gepleegd geweldsdelict een lange gevangenisstraf opgelegd gekregen. Daarnaast liep verdachte ten tijde van de strafbare feiten in een proeftijd. Kennelijk heeft dit alles verdachte er niet van weerhouden weer de fout in te gaan. Gelet op deze omstandigheden en de ernst van de feiten, acht de rechtbank slechts oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Voor de overtreding van de Wet Wapens en Munitie acht de rechtbank een voorwaardelijke hechtenis passend.
De rechtbank zal van deze gevangenisstraf geen deel voorwaardelijk opleggen. Verdachte is klinisch geobserveerd in het Pieter Baan Centrum, maar heeft niet aan het onderzoek mee willen werken. Het Pieter Baan Centrum heeft dan ook geen conclusies kunnen trekken over de problematiek van verdachte. Gelet daarop voelt de rechtbank zich te weinig geïnformeerd over de vraag of verdachte te kampen heeft met problematiek waarvoor hij behandeling behoeft. Daarom zal de rechtbank geen reclasseringstoezicht of een behandeling opleggen. Ook is de noodzakelijkheid van een contact- en locatieverbod naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken. Aangeefster heeft hier niet zelf om verzocht en daarnaast kan de rechtbank op dit moment niet goed overzien wat dit voor gevolgen zou hebben voor het contact tussen verdachte en zijn zoontje.
Beslag
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven mes, met betrekking tot welk het onder 3 en 5 bewezenverklaarde van parketnummer 05/740389-17 en het onder 2 bewezenverklaarde van parketnummer 05/740288-18 is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan de veroordeelde:
 Telefoontoestel Nokia rm-1134 (nr. 2 op de beslaglijst d.d. 20 september 2018);
 Telefoontoestel Sony (nr. 3 op de beslaglijst d.d. 20 september 2018);
 Telefoontoestel Apple A1778 (nr. 4 op de beslaglijst d.d. 20 september 2018).
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van onder 1 bewezenverklaarde feit van parketnummer 05/740288-18. Gevorderd wordt een bedrag van € 100,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het standpunt van de verdediging dat verdachte voor het tenlastegelegde onder 1 van parketnummer 05/740288-18 dient te worden vrijgesproken, heeft de verdediging geen verweer gevoerd over de onderhavige vordering.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering is in juni 2018 ingediend. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij niet op de zitting is verschenen en de vordering dan ook niet heeft kunnen toelichten. Wel heeft de raadsman van verdachte verklaard dat hij een bericht van de benadeelde partij heeft ontvangen dat zij al haar spullen weer terug had. Gelet daarop is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk of de benadeelde partij haar vordering wil handhaven. De vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
7b. De beoordeling van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling (20/003797-15)
Door de officier van justitie is op 24 september 2018 een vordering na voorwaardelijke veroordeling ingediend, betreffende de voorwaardelijke veroordeling door de gerechtshof ’s Hertogenbosch van 7 juli 2017 (parketnummer 20/003797-15).
De officier van justitie heeft verzocht de proeftijd te verlengen met één jaar en hier nog als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod aan te verbinden met aangeefster.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu het bij die veroordeling niet om een soortgelijk feit ging als de feiten waar verdachte nu van wordt verdacht.
De rechtbank is van oordeel, dat – gelet op de persoon en de omstandigheden van de veroordeelde – de bij die eerdere veroordeling vastgestelde proeftijd met één (1) jaar moet worden verlengd. De rechtbank overweegt hierbij nog dat het feit dat het bij die eerdere veroordeling niet om een soortgelijk feit ging hier niet aan in de weg staat, nu de voorwaardelijke straf is opgelegd met de voorwaarde dat verdachte geen enkel nieuw strafbaar feit mocht plegen.
De rechtbank zal de voorwaarden niet wijzigen zoals verzocht door de officier van justitie, nu deze voorwaarden naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk zijn.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57, 58, 62, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 6 tenlastegelegde feiten van parketnummer 05/740389-17.
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder 2, 3, 4 en 5 van parketnummer 05/740389-17, en het bewezenverklaarde onder 1 van parketnummer 05/740288-18 tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder 2 van parketnummer 05/740288-18 tot
hechtenisvoor de duur van
1 week;
 bepaalt, dat deze hechtenis,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven mes (nr. 1 van de beslaglijst d.d. 20 september 2018);
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
 Telefoontoestel Nokia rm-1134 (nr. 2 op de beslaglijst d.d. 20 september 2018);
 Telefoontoestel Sony (nr. 3 op de beslaglijst d.d. 20 september 2018);
 Telefoontoestel Apple A1778 (nr. 4 op de beslaglijst d.d. 20 september 2018).

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin haar vordering;
 De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 20/003797-15

verlengt de proeftijdals vermeld in het arrest van hof ’s Hertogenbosch van 7 juli 2017
met een termijn van 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs (voorzitter), mr. M.J.M. Krabbe en mr. G.J.H. Boerhof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen en A.W. Elbersen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 06 november 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 5] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017393950, gesloten op 1 september 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 50.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 96-97.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 97.
6.Eigen waarnemingen van de rechtbank ter terechtzitting van 23 oktober 2018.
7.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 9.
8.Schriftelijk bescheid in de vorm van een geneeskundige verklaring d.d. 29 augustus 2017.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 29.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 32.
11.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 9.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 29.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 31-32.
14.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 24-25.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 26.
16.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 15 en verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2018.
17.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 15.
18.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 16.
19.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 23 oktober 2018.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 38.