Uitspraak
[veroordeelde](hierna te noemen: veroordeelde),
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 1 november 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een hennepkwekerij en diefstal van stroom. De officier van justitie, mr. N. Huisman, had aanvankelijk gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 282.072,30. Tijdens de zitting op 18 oktober 2018 heeft de officier zijn vordering aangepast en het bedrag verlaagd naar € 92.346,10. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld en zowel de officier van justitie als de verdediging gehoord.
Bij de uitspraak op 1 november 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de hennepkwekerij of de diefstal van stroom. Gezien het feit dat de verdachte vrijgesproken is van het tenlastegelegde feit, heeft de rechtbank besloten de vordering van de officier van justitie af te wijzen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. G. Noordraven (voorzitter), mr. R.G.J. Welbergen en mr. G.J.H. Boerhof, in aanwezigheid van griffier mr. S. Blankenspoor.