ECLI:NL:RBGEL:2018:4622

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
05/740142-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling en stalking van zijn ex-vriendin

Op 29 oktober 2018 heeft de rechtbank Gelderland een 31-jarige man uit Ermelo veroordeeld voor mishandeling en stalking van zijn ex-vriendin. De man heeft zijn ex-vriendin tijdens hun relatie, in maart 2014, mishandeld door haar met zijn vuist, waarin hij sleutels had, in het gezicht te slaan. Na de beëindiging van de relatie heeft hij haar gedurende twee maanden herhaaldelijk gebeld, waaronder 63 keer op één dag, wat haar persoonlijke levenssfeer ernstig heeft aangetast. De rechtbank sprak de man vrij van wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging en dwang, maar legde hem een werkstraf op van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, met de voorwaarde dat hij zich gedurende twee jaar niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank hield rekening met het feit dat de man al gestraft was door zijn strafontslag bij de politie, wat zijn inkomen aanzienlijk heeft verlaagd. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de zitting van 15 oktober 2018, waar de verdediging aanvoerde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling en belaging van zijn ex-partner, wat grote impact op haar leven heeft gehad. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade werd vastgesteld op €300, terwijl de materiële schade niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740142-17
Datum uitspraak : 29 oktober 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] , [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M. van der Steeg, advocaat te Schalkhaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 maart 2014 te Ermelo, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon genaamd [slachtoffer] , meermalen, in elk geval eenmaal (met kracht) met zijn, verdachtes, hand/vuist (met daarin een sleutelbos), heeft geslagen/gestompt in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] , althans die sleutelbos (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2012 tot en met 25 april 2015 te Ermelo, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/is hij, verdachte, (telkens) opzettelijk wederrechtelijk, op een moment dat die [slachtoffer] de woning van verdachte wilde verlaten,
- ( zeer) dreigend op (zeer) korte afstand voor die [slachtoffer] gaan staan (neus aan neus) en/of
- dichtbij die [slachtoffer] (hard) met zijn, verdachtes, hand op/tegen de muur geslagen en/of
- die [slachtoffer] weggeduwd bij de deur en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij haar verrot zou slaan als zij wegging en/of
- de autosleutels van die [slachtoffer] verstopt en aldus (telkens) voor die [slachtoffer] een situatie gecreëerd waaraan zij zich niet kon onttrekken;
artikel 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2012 tot en met 25 april 2015 te Ermelo, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend
- op zeer korte afstand voor die [slachtoffer] gaan staan (neus aan Neus) en/of
- dichtbij die [slachtoffer] (hard) met zijn, verdachtes, hand op/tegen de muur geslagen en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik sla je verrot als je weggaat", althans woorden van gelijke aard of strekking
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 januari 2015 te Ermelo en/of Diemen, althans in Nederland, (telkens) [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte
- met een camera en/of telefoon één of meer foto's van die [slachtoffer] gemaakt, terwijl die [slachtoffer] naakt was en/of sperma van verdachte op haar gezicht/hoofd had en/of seksuele handelingen onderging en/of uitvoerde en/of een seksuele pose aannam en/of
- voornoemde foto's op zijn computer en/of één of meer USB-stick(s) gezet en/of
- voornoemde foto's aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of via de Whatsapp aan die [slachtoffer] heeft gestuurd en/of
- tijdens ruzies tegen die [slachtoffer] gezegd: "Oh, maar dan heb ik nog wel een paar foto's van je" en/of één van voornoemde foto's naar [slachtoffer] gestuurd met de tekst: "Oeps, naar de verkeerde gezonden" en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij hem, verdachte, moest trakteren op een etentje en/of hotelovernachting en/of dat zij contact met hem, verdachte, moest opnemen/houden en/of dat zij lief voor hem, verdachte, moest zijn en/of dat zij moest doen wat hij, verdachte, zei en/of wilde, teneinde te voorkomen dat hij verdachte, voornoemde foto's op internet zou zetten/plaatsen en/of-
- die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal een Whatsapp-berichtje gestuurd, waarin hij, verdachte, dreigde zelfmoord te legen als die [slachtoffer] zijn, verdachtes, telefooontje(s) niet beantwoorde en/of geen contact opnam;
4.
hij in of omstreeks de periode van 25 april 2015 tot en met 25 juni 2015 te Ermelo eo/of Diemen en/of Lelystad en/of Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte op verschillende data en/of tijdstippen in bovengenoemde periode die [slachtoffer] veelvuldig (op 25 april 2015 ongeveer 63 keer) ongewenst en/of anoniem telefonisch benaderd.

2.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Ze heeft naar voren gebracht dat dezelfde turbulente relatie heeft geleid tot aangiftes van beide ex-partners. Naar aanleiding van de aangifte tegen verdachte is uitgebreid onderzoek gedaan. Naar aanleiding van de aangifte tegen aangeefster is ogenschijnlijk alleen de verdachte gehoord en heeft het Openbaar Ministerie reeds daaruit zijn conclusies getrokken. Niet gezegd kan worden dat de strafbare feiten ter zake waarvan aangifte is gedaan in het ene geval ernstiger zijn dan in het andere.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is en dat de verdediging het verweer eerder had moeten voeren. Daarnaast heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat er onderzoek is gedaan naar aanleiding van beide aangiftes. Ze ziet niet in waarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Bovendien had de verdediging een klacht in kunnen dienen tegen de beslissing om aangeefster niet te vervolgen. Dat was de geëigende weg geweest.
Beoordeling door de rechtbank
Het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het openbaar ministerie op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het al dan niet strafrechtelijk vervolgen van een verdachte de in het geding zijnde belangen kan afwegen. Deze belangenafweging staat, in het geval van vervolging, in het algemeen niet ter beoordeling aan de rechter. Slechts indien het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten of wanneer anderszins sprake is van schending van enig beginsel van een goede procesorde, daaronder begrepen het gelijkheidsbeginsel, kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat aangeefster niet wordt vervolgd niet meebrengt dat verdachte ook niet mag worden vervolgd. Verdachte heeft aangifte gedaan van andere feiten tegen aangeefster dan de feiten waarvan aangeefster aangifte tegen hem heeft gedaan. Alleen om die reden al is er geen sprake van gelijke gevallen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor alle feiten vrijspraak bepleit vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2) heeft de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de wederrechtelijkheid heeft ontbroken. In dat geval zal volgens haar ontslag van alle rechtsvervolging moeten volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 heeft begaan.
Aangeefster, [slachtoffer] , heeft verklaard dat ze eind maart 2014 bij verdachte thuis in Ermelo was. [2] Verdachte sloeg haar met zijn vuist, met daarin de autosleutels, op haar oog. Aangeefster voelde meteen een felle pijn, kreeg een blauw oog en een wond aan haar lip. [3]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat aangeefster een keer met een zonnebril op het werk kwam, het bleek dat ze een blauw oog had. Aangeefster vertelde dat dit door verdachte kwam. [4] Verdachte heeft over het voorval dat resulteerde in het blauwe oog verklaard: ‘ik denk dat ik haar niet heb geslagen. Ik weet met zekerheid te zeggen dat het gebeurd is toen ik de sleutels naar haar toe heb gegooid. Ik wilde haar geen letsel toebrengen. Ik heb daar ook mijn excuses voor aangeboden’. [5] Op de vraag op welke afstand hij stond ten opzichte van aangeefster verklaart verdachte: ‘Ik denk kort bij, misschien twee meter’. [6] Gelet op het door aangeefster en getuige beschreven letsel oordeelt de rechtbank dat dit meer past bij de door aangeefster beschreven slag met een vuist met sleutelbos tegen het gezicht dan bij het in de richting van aangeefster weggooien van een sleutelbos. De rechtbank acht daarom de vuistslag (met sleutelbos) tegen het gezicht bewezen.
Omtrent de definitie van de ten laste gelegde term levensgezel merkt de rechtbank op dat van een levensgezel sprake is als er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de betreffende personen. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Hiervan was in het geval van aangeefster en verdachte geen sprake. Verdachte en aangeefster hadden een zogenaamde ‘knipperlichtrelatie’ en woonden ten tijde van het bewezenverklaarde feit niet samen. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank vindt niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 2 heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat ze van verdachte zijn huis niet mocht verlaten. Hij duwde aangeefster weg bij de deur en kwam dicht bij haar staan. Ook bedreigde hij haar. Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster van haar vrijheid wilde beroven. Ook heeft hij haar niet bedreigd.
De rechtbank overweegt dat huiselijk geweld zaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde strafbare handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader, hetgeen ook met betrekking tot dit ten laste gelegde feit het geval is. Verdachte heeft de strafbare handelingen (deels) ontkend. Nu het dossier onvoldoende steunbewijs bevat dat de verklaring van aangeefster ondersteunt, leidt dit ertoe dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Feit 3
De rechtbank vindt ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 3 heeft begaan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Vast staat dat verdachte seksueel getinte foto’s van aangeefster heeft gemaakt, deze foto’s op zijn computer en USB-stick heeft gezet en naar aangeefster heeft gestuurd. Het is echter onvoldoende vast komen te staan dat verdachte dreigde de foto’s openbaar te maken als aangeefster hem niet zou trakteren op een etentje en/of hotelovernachting, geen contact met hem zou opnemen, niet lief voor hem zou zijn of niet zou doen wat hij wilde.
Over de door verdachte gestuurde berichtjes waarin hij dreigde zelfmoord te plegen merkt de rechtbank op dat dit niet valt onder het bereik van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien het dreigement niet is gericht tegen aangeefster of tegen derden.
De rechtbank zal verdachte derhalve van het ten laste gelegde onder feit 3 vrijspreken.
Feit 4
Aangeefster heeft verklaard dat ze sinds 25 april 2015, nadat aangeefster het contact met verdachte volledig verbroken had, telefonisch lastig wordt gevallen door verdachte. Op 25 april 2015 is ze 63 keer door verdachte gebeld. [7] Ze heeft hem op 27 april 2015 een berichtje gestuurd waarin ze verdachte dringend verzocht te stoppen haar lastig te vallen. [8] Daarna werd ze vaak gebeld door anonieme nummers, soms 10 tot 15 keer per dag. [9]
Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster in de ten laste gelegde periode veelvuldig heeft gebeld, zowel met zijn eigen telefoonnummer als anoniem. Diverse simkaarten stopte hij afwisselend in zijn privé-telefoon en in zijn diensttelefoon. [10] Hij belde aangeefster vanaf zijn woonplaats Ermelo, of vanaf zijn werkplek in Lelystad. [11]
De rechtbank is gelet op bovenvermelde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode op intensieve wijze heeft geprobeerd om met aangeefster in contact te komen. Het was verdachte duidelijk dat aangeefster daarvan niet gediend was, aangezien aangeefster hem dringend heeft verzocht haar niet langer lastig te vallen en aangeefster in de ten laste gelegde periode, zoals verdachte zelf heeft verklaard, slecht één keer de telefoon heeft opgenomen. [12] Dat verdachte niet de intentie had om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, maar enkel wat praktische zaken met betrekking tot het beëindigen van de relatie wilde afronden, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, doet, wat er ook zij van de geloofwaardigheid van deze verklaring, niet af aan de inbreuk die zijn handelen op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster heeft gemaakt.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster sprake is geweest. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.

4.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 maart 2014 tot en met 31 maart 2014 te Ermelo, opzettelijk mishandelend
zijn levensgezel, althanseen persoon genaamd [slachtoffer] ,
meermalen, in elk geval eenmaal(met kracht) met zijn, verdachtes,
hand/vuist (met daarin een sleutelbos), heeft geslagen
/gestompt in/op/tegen het gezicht
/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] , althans die sleutelbos (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaamvan die [slachtoffer]
heeft gegooid, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden;
4.
hij in
of omstreeksde periode van 25 april 2015 tot en met 25 juni 2015 te Ermelo
en/of Diemenen
/ofLelystad
en/of Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] ,
in elk geval van een ander,met het oogmerk die [slachtoffer] ,
in elk geval die anderte dwingen iets te doen en,
niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte op verschillende data en
/oftijdstippen in bovenvermelde periode die [slachtoffer] veelvuldig (op 25 april 2015 ongeveer 63 keer) ongewenst en/of anoniem telefonisch benaderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
mishandeling
Ten aanzien van feit 4:
belaging

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 tot en met 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur en een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, mocht het tot een bewezenverklaring komen, bepleit dat er bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte ingrijpende negatieve gevolgen heeft ondervonden van zijn gedrag, zoals strafontslag bij de politie waardoor zijn inkomen nu aanmerkelijk lager is. Ook heeft aangeefster een aandeel gehad in het feitencomplex. De raadsvrouw verzoekt daarom aan de rechtbank, indien een straf wordt opgelegd, deze vanwege deze omstandigheden te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en belaging van zijn (ex)partner. Verdachte heeft aangeefster vanuit jaloezie een blauw oog geslagen en haar gedurende een periode van twee maanden veelvuldig gebeld. Dit heeft grote impact gehad op het leven van aangeefster.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat verdachte vanwege de door hem gepleegde feiten al zwaar is gestraft. Verdachte heeft strafontslag gekregen bij de politie en is in inkomen (hij heeft inmiddels een nieuwe baan) fors achteruit gegaan. De rechtbank houdt hier in de strafoplegging rekening mee. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de strafzaak tegen verdachte. Verdachte is immers al op 24 september 2015 voor het eerst bij de politie verhoord.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is.
8a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de feiten 1 tot en met 4. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 2.233,68 voor materiële schade en een bedrag van € 4.000,-- voor immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering met betrekking tot de niet vergoede kosten van de psycholoog toe te wijzen en de vordering met betrekking tot de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,--, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de gevorderde materiële schade niet in rechtstreeks verband staat met de ten laste gelegde feiten. Daarnaast heeft de raadsvrouw met betrekking tot de immateriële schade primair naar voren gebracht dat deze schade onvoldoende is onderbouwd en subsidiair dat de gevorderde schade te hoog is gelet op de ten laste gelegde feiten.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, vast komen te staan dat benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder feit 1 en 4 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij een vergoeding voor de geleden immateriële schade moet worden toegewezen. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en begroot de immateriële schade naar redelijkheid op een bedrag van € 300,--.
De benadeelde partij zal in haar vordering met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde schade in verband met de aanschaf van een nieuwe fiets, een nieuwe parkeervergunning en de kosten vanwege behandelingen door een chiropractor kunnen niet in verband worden gebracht met één van de bewezenverklaarde feiten. Ook de gevorderde schade vanwege behandelingen door een psycholoog is geen rechtstreeks gevolg van één van de bewezen verklaarde feiten. Aangeefster was tijdens de relatie met verdachte al in behandeling bij een psycholoog. Niet is gebleken dat zij in behandeling is gegaan vanwege de impact die de bewezenverklaarde feiten op haar hebben gehad.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag met inbegrip van de wettelijke rente vanaf 25 juni 2015.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde onder de feiten 2 en 3;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 4, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 5;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen
 bepaalt, dat een gedeelte van de werkstraf groot
30 (dertig) uren (subsidiair 15 dagen hechtenis),
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
- dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van feit 1 en 4 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 300,-- (driehonderd euro)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
 verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van
€ 300,-- (driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 6 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak (voorzitter), mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. B.F.M. Klappe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 oktober 2018.
mr. Klappe is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , hoofdagent van de politie Midden-Nederland, Bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 20150813182505.REL, onderzoeknummer 2015-86, gesloten op 4 januari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 6, 7 en 9.
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 10.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , p. 54.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte p. 243.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte p. 243.
7.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 13.
8.Afschrift WhatsApp bericht, p. 22.
9.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 13.
10.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 oktober 2018 en proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 219.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 220.
12.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 oktober 2018.