ECLI:NL:RBGEL:2018:4597

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2279
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op rentevoordeel bij hypothecaire geldlening van voormalige werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende een hypothecaire geldlening die eiser in 2005 bij zijn voormalige werkgever, de gemeente Lingewaal, heeft afgesloten. Eiser heeft in 2016 een rentevoordeel genoten op deze lening, dat door de Belastingdienst als loon in natura is aangemerkt. Dit leidde tot een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Lingewaal eiser in 2017 heeft geïnformeerd over de wijziging in de loonbelasting met betrekking tot personeelsleningen, en dat het rentevoordeel van € 553 correct is berekend op basis van de marktrente. Eiser betwistte de belastingheffing, stellende dat hij sinds 2008 geen werknemer meer is en dat de rente die hij betaalt in lijn is met de gemiddelde hypotheekrentes. De rechtbank oordeelde echter dat het rentevoordeel terecht tot het belastbaar inkomen is gerekend, en dat de Belastingdienst de regels correct heeft toegepast. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/2279
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2018 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 16 maart 2018 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft in 2005 bij zijn toenmalige werkgever, gemeente Lingewaal, een hypothecaire geldlening (de lening) afgesloten. Eind 2008 is de dienstbetrekking van eiser bij gemeente Lingewaal geëindigd. De lening is voortgezet en bedraagt per 1 januari 2016 € 50.000.
2. Bij brief van 26 januari 2017 heeft de gemeente Lingewaal (de gemeente) eiser geïnformeerd over een met ingang van 1 januari 2016 geldende wijziging in de loonbelasting met betrekking tot personeelsleningen. In de brief is vermeld dat de loonheffing die is verschuldigd over het door eiser in 2016 genoten rentevoordeel op de lening, is verwerkt in de salarisverwerking december-2.
3. De gemeente heeft het voordeel bepaald op een bedrag van € 553 aan loon in natura en hierover € 203 aan loonheffing ingehouden. Met datum 16 februari 2017 heeft de gemeente een bedrag van € 202,12 aan eiser in rekening gebracht als “Loonheffing rentevoordeel 2016”. De gemeente heeft bepaald dat eiser 1,1% voordeliger heeft geleend dan de marktrente op het moment van afsluiten van de lening.
4. Eiser stelt dat het rentevoordeel ten onrechte tot het belastbaar inkomen uit werk en woning is gerekend. Volgens eiser is sprake van een onjuiste toepassing van de regels omdat hij sinds 31 december 2008 geen werknemer meer is van de gemeente, hij in 2016 geen salaris heeft ontvangen en hij niet minder belasting gaat betalen omdat het belastbaar inkomen gelijk blijft. Eiser stelt vervolgens dat geen sprake is van een rentevoordeel omdat de door hem betaalde rente van 3,2 % in 2016 in overeenstemming is met de landelijk gemiddelde tarieven van hypotheekrentes. Tenslotte stelt eiser dat verweerder handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel, motiveringsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en verbod op willekeur.
5. Verweerder stelt dat het rentevoordeel terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning is gerekend en geen sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Doordat bij eiser het eigenwoningforfait hoger is dan de betaalde rente wordt het rentevoordeel niet in aanmerking genomen en ontvangt eiser de betaalde loonheffing niet terug. Het door de gemeente vastgestelde voordeel is juist en eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit een lagere marktrente blijkt.
6. Eiser was tot 31 december 2008 werknemer bij de gemeente. De gemeente is op grond van artikel 6 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) inhoudingsplichtige vanwege het aan eiser verstrekte loon uit een vroegere dienstbetrekking. Het rentevoordeel is terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat gekozen is voor een vormgeving van de maatregel die de bestaande processen in het loondomein en bij financiële instellingen zo veel mogelijk ongemoeid laat en voor de Belastingdienst goed uitvoerbaar is. Het is namelijk uitvoeringstechnisch gezien niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen de situaties waarin sprake is van een tariefvoordeel en de situatie dat niet het geval is (zie MvT, Kamerstukken II 2014/15, 34220, nr. 3, p.2-3). Het maakt dus geen verschil dat anderen (waarbij de renteaftrek hoger is dan het eigenwoningforfait) de loonheffing terugkrijgen en eiser dat niet krijgt. De wetgever heeft bewust gekozen voor een eenvoudig en dus globaal werkend systeem.
7. Tot 1 januari 2016 werd het vermeende rentevoordeel gewaardeerd op nihil (nihilwaardering) en hoefde eiser hierover geen belasting te betalen. Vanaf 1 januari 2016 wordt het voordeel dat eiser geniet aangemerkt als loon in natura doordat de rente lager is dan de rente van een vergelijkbare lening bij een bank. Het rentevoordeel wordt gevormd door het verschil tussen de afgesproken rente en de waarde in het economische verkeer (de rente voor een vergelijkbare lening in de markt). Eiser heeft een vast rentepercentage afgesproken voor de gehele looptijd van de lening waardoor het rentepercentage van 2016 niet relevant is om het rentevoordeel vast te stellen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld annuïtaire leningen.
8. Het door de gemeente vastgestelde rentevoordeel van 1,1% is door verweerder overgenomen. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat dat dit berekende rentevoordeel juist is bepaald aan de hand van gemiddelde marktrentes, geldend op het tijdstip van het afsluiten van de lening en met dezelfde looptijd. Eiser heeft daarentegen geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat het rentevoordeel lager is geweest. Het bij de pleitnota overgelegde krantenknipsel uit 2018 is daarvoor onvoldoende. Het standpunt van eiser dat gekeken moet worden naar het forfaitaire rendement waarmee het voordeel uit sparen en beleggen wordt berekend is niet juist en doet niet ter zake omdat dit rentepercentage op andere wijze tot stand is gekomen.
9. Met ingang van 2016 is een einde gekomen aan de nihilwaardering van een rentevoordeel bij een personeelslening ten behoeve van de eigen woning. Dit is geregeld in de Fiscale verzamelwet 2015 die op 2 december 2015 is gepubliceerd en op 1 januari 2016 in werking is getreden. Verweerder heeft met de berekening van het rentevoordeel op een juiste wijze uitvoering gegeven aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving. Van schending van de door eiser genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur is dan ook geen sprake.
10. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking belastingrente ongegrond te worden verklaard.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.