ECLI:NL:RBGEL:2018:4579

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
05/150040-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een militair voor valsheid in geschrift en gebruik van vervalste documenten

Op 8 oktober 2018 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 50-jarige militair, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en het gebruikmaken van vervalste documenten. De verdachte was ervan beschuldigd handtekeningen van twee reservisten op VRA-formulieren van het Ministerie van Defensie te hebben vervalst, waardoor het leek alsof deze reservisten zelf hun ontslag hadden aangevraagd. De militaire kamer heeft echter niet de overtuiging gekregen dat de verdachte daadwerkelijk de handtekeningen heeft vervalst of dat hij dit deed met de intentie om de ontslagen van de reservisten te bespoedigen.

De officier van justitie had betoogd dat er voldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte, onder andere gebaseerd op aangifte van majoor [naam 4] en verklaringen van getuige [getuige]. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er belangrijke verhoren ontbraken in het dossier. De militaire kamer oordeelde dat, hoewel er procedurele tekortkomingen waren, deze niet zo ernstig waren dat ze de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de militaire kamer de verdachte vrijgesproken van zowel valsheid in geschrift als het gebruik van vervalste documenten. De kamer concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de handtekeningen had vervalst en dat er alternatieve verklaringen waren die niet waren onderzocht. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/150040-18
Datum uitspraak : 8 oktober 2018
Tegenspraak
vonnis van de militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
raadsman: mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Beverwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 oktober 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 10 december 2016 tot en met 30 december 2016 op de [naam 1] in Darp, gemeente Westerveld, althans in Nederland, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten één of meerdere VRA-formulier(en) van het Ministerie van Defensie waarmee een verzoek tot ontslag kan worden aangevraagd en/of ingediend, valselijk en in strijd met de waarheid heeft opgemaakt door – zakelijk weergegeven – voornoemd(e) formulier(en)valselijk te voorzien van één of meerdere handtekening(en) en/of ondertekening(en) van [naam 2] en/of [naam 3]
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 10 december 2016 tot en met 30 december 2016 op de [naam 1] in Darp, gemeente Westerveld, althans in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meerdere valselijk opgemaakt(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) dat/ die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten als VRA-formulier(en) van het Ministerie van Defensie waarmee een verzoek tot ontslag kan worden ingediend als waren deze echt en onvervalst, door voornoemd(e) geschrift(en) in te leveren en/of toe te zenden naar de afdeling Personeelsbeheer voor Reservisten bij het Defensie Ondersteuningscommando, met als kennelijke doel, het ontslag van [naam 2] en/of [naam 3] te bespoedigen.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het onder 1 als het onder 2 tenlastegelegde. In dit kader heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte door majoor [naam 4] en de verklaring van de getuige [getuige] . Hieruit volgt dat verdachte de VRA-formulieren heeft ondertekend en aangeleverd bij [getuige] ter verwerking van de ontslagen in het systeem Peoplesoft om zodoende de ontslagen van [naam 2] en [naam 3] te bespoedigen. Hierdoor leek het alsof [naam 2] en [naam 3] zelf hun ontslag hebben aangevraagd, terwijl dat niet daadwerkelijk het geval was.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat getuige [getuige] tweemaal door de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) is verhoord. Het tweede verhoor is echter niet aan het dossier toegevoegd. Datzelfde geldt voor het verhoor van kapitein [naam 5] , ook zijn verhoor is niet toegevoegd aan het dossier. Volgens de verdediging had de Kmar ook de voorganger van verdachte moeten horen, nu verdachte zijn handelswijze heeft overgenomen van zijn voorganger. Ten slotte heeft de verdediging gewezen op de omstandigheid dat het verhoor met verdachte na afloop is besproken met een onbekende derde, waarna er diverse zinnen zijn toegevoegd aan het proces-verbaal. Ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe werd de naam van deze derde persoon niet vermeld op het proces-verbaal.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Dit omdat verdachte niet met de hand de naam en rang van [naam 2] en [naam 3] heeft ingevuld met daaronder een handtekening. Bovendien had verdachte geen opzet of oogmerk op het valselijk en in strijd met de waarheid opmaken van een ontslagdocument.
Beoordeling door de militaire kamer
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De militaire kamer keurt de wijze waarop het proces-verbaal van verdachte tot stand is gekomen af. Er zijn een tweetal verhoren niet zijn gevoegd in het dossier. Dit levert echter geen dusdanig ernstig inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde op, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te volgen. De militaire kamer verwerpt het verweer.
Valsheid in geschrifte
Majoor [naam 4] heeft aangifte gedaan van valsheid in geschrifte door de verdachte gepleegd. Volgens de majoor heeft verdachte VRA-formulieren ingediend bij personeelszaken. De VRA-formulieren zijn opgemaakt uit naam van [naam 2] en [naam 3] . Op de VRA-formulieren staat dat deze twee personen verzoeken om ontslag per onmiddellijk. Niet [naam 2] en [naam 3] hebben de formulieren ondertekend, maar verdachte heeft dit gedaan. De majoor heeft dit van verdachte gehoord in een gesprek. Ten tijde van het opmaken van de VRA-formulieren zaten [naam 2] en [naam 3] in een traject voor ontslag, omdat zij niet aan de inzetbaarheidseisen voor reservisten voldeden. Volgens de majoor heeft verdachte aan hem verteld dat hij dit heeft gedaan, omdat hij het ontslagproces wilde versnellen en de uitkomst van het traject al vaststond.
Volgens getuige [getuige] heeft hij de betreffende VRA-formulieren (gedateerd 20 december 2016) digitaal ontvangen van verdachte. [getuige] concludeert dit aan de hand van de beslissingslijsten die hij op 27 december 2016 heeft opgemaakt.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij niet degene is geweest die met de hand de rang en namen van [naam 2] en [naam 3] heeft ingevuld op de VRA-formulieren en ook dat hij niet de handtekeningen of paraaf onder de handgeschreven namen van beide korporaals heeft gezet. Verdachte heeft verder uitleg gegeven over de gevolgde werkwijze. Op verzoek van luitenant-kolonel [naam 6] heeft verdachte de ontslagprocedures voor beide korporaals in gang gezet door een voornemen tot ontslag te maken. Omdat het ontslag van beide korporaals doorgezet moest worden, heeft verdachte de VRA-formulieren aangemaakt zoals te doen gebruikelijk was. Al hetgeen getypt is op dit formulier, is door verdachte gedaan. Daarnaast heeft hij een stempel met zijn gegevens geplaatst en zijn (kleine) paraaf bestaande uit een [letter 1] en [letter 2] gezet. Hij weet niet van wie de andere handtekeningen/parafen zijn en hij weet ook niet wie met de hand de namen van de korporaals heeft ingevuld. Verdachte heeft verklaard de beide korporaals niet te kennen en er geen enkel belang bij te hebben dat zij al dan niet worden ontslagen.
Verder heeft hij verklaard dat de VRA-formulieren worden gebruikt als interne mutatieformulieren, bij gebreke van specifiek daartoe geëigende formulieren. De betreffende VRA-formulieren zijn destijds tijdens een grote reorganisatie door een burgermedewerker verwerkt in Peoplesoft, in dit geval door [getuige] . Volgens verdachte gaan de VRA-formulieren vervolgens langs verschillende personen en worden de VRA-formulieren dan door deze personen als afvinklijst gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat niet de VRA-formulieren de brondocumenten voor de ontslagen vormen, maar de brief van [naam 6] van 6 december 2016. Deze brief, gericht aan [naam 3] , heeft verdachte op de terechtzitting overgelegd. Hierin staat dat [naam 6] voornemens is [naam 3] voor te dragen voor ontslag op grond van artikel 39, vijfde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement. Als reden hiervoor geeft [naam 6] dat [naam 3] sinds enige jaren niet of nauwelijks gehoor geeft aan oproepen en al geruime tijd niet voldoet aan de inzetbaarheidseisen.
Allereerst merkt de militaire kamer op dat het gebruik van VRA-formulieren om ontslagen te verwerken in het personeelssysteem van defensie het risico met zich brengt dat sprake kan zijn van valsheid in geschrifte. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen stelt de militaire kamer vast dat in deze zaak de VRA-formulieren in elk geval zijn vervalst door hierop de namen van [naam 2] en [naam 3] te schrijven en daarbij een handtekening / paraaf te plaatsen, zoals ten laste is gelegd. De militaire kamer heeft echter niet de overtuiging bekomen dat het verdachte is geweest die dit met de hand heeft gedaan en dat hij dit heeft gedaan om de ontslagen van [naam 2] en [naam 3] te bespoedigen. Hiertoe is van belang dat verdachte zeer stellig is in zijn ontkenning van het tenlastegelegde. Uit de aangifte door [naam 4] volgt verder niet welke handtekening of paraaf door verdachte is geplaatst op de VRA-formulieren, terwijl er verschillende handtekeningen/parafen op zijn geplaatst. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario is niet onderzocht en de militaire kamer kan dan ook niet uitsluiten dat een ander dan verdachte de namen van [naam 2] en [naam 3] heeft geschreven en daaronder een handtekening/paraaf heeft geplaatst. Daarnaast is van belang dat al op 6 december 2016 een voornemen tot ontslag is verstuurd dat is ondertekend door bataljonscommandant [naam 6] . Hieruit volgt niet dat verdachte met het opstellen van de VRA-formulieren de ontslagen van [naam 2] en [naam 3] probeerde te bespoedigen. De militaire kamer zal verdachte dan ook vrijspreken van zowel het onder 1 als het onder 2 tenlastegelegde.
3. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam 3] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De militaire kamer merkt voorts op dat [naam 2] weliswaar een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, maar deze vordering niet heeft willen voorzien van een schadebedrag. Ter terechtzitting heeft [naam 2] verklaard het verzoek te hebben ingediend om zijn ongenoegen richting defensie te uiten en niet zozeer om een schadebedrag van verdachte te willen vorderen. Om die reden kan niet worden gesproken van een vordering waarover de militaire kamer een beslissing dient te nemen.

4.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 3] :
 verklaart de
benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 veroordeelt [naam 3] in de kosten aan de zijde van [verdachte] terzake gerezen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. V.P. van Deventer, rechter, en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2018.
Mr. P.C. Quak en mr. V.P. van Deventer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.