ECLI:NL:RBGEL:2018:4515

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
17/4615
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van burgemeester en wethouders bij het opruimen van gezonken vaartuigen onder de Wrakkenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen. De zaak betreft de toepassing van de Wrakkenwet, waarbij de gemeente aan eiser had meegedeeld dat zij twee gezonken vaartuigen in de haven zou laten opruimen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de gemeente ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet de bevoegde beheerder is van de haven, zoals vereist onder de Wrakkenwet. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Rijk waterstaatkundig beheerder is van de haven, en dat de gemeente in deze rol geen bevoegdheid heeft om het primaire besluit te nemen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, omdat de gemeente onbevoegd handelde.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en heeft de proceskosten aan eiser toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2018

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphente Zutphen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij gebruik zal maken van de bevoegdheid neergelegd in artikel 1, eerste lid, van de Wrakkenwet. Dit houdt in dat verweerder twee gezonken vaartuigen, die zich bevinden in de [haven] te [plaats] ( [adres] ), laat opruimen.
Bij besluit van 21 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018. Namens eiser is [naam] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.C. van Buitenen en mr. A.J. van Zwieten - de Blom.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De twee gezonken vaartuigen betreffen een dekschuit [A] en een winkelschip [B] ”. Het winkelschip is eind 2016 gezonken, het [dekschuit] op 24 februari 2017. Omdat verweerder de vaartuigen wilde laten verwijderen, heeft hij het primaire besluit genomen. Na het primaire besluit heeft verweerder de vaartuigen op 5 en 6 april 2017 laten opruimen. Verweerder heeft het primaire besluit in het bestreden besluit gehandhaafd.
2. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat hij beheerder van de [haven] is en dat hij in die hoedanigheid bevoegd is een besluit te nemen om de wrakken te laten opruimen, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wrakkenwet.
In dat artikellid is, voor zover hier van belang, bepaald dat vaartuigen of overblijfselen daarvan die in openbare wateren zijn gezonken, door de beheerder van het water kunnen worden opgeruimd.
Tevens heeft verweerder eiser als belanghebbende in de zin van de Wrakkenwet aangemerkt.
Verweerder wenst in de toekomst de kosten van opruiming op de belanghebbende te verhalen.
3. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of verweerder bevoegd is het primaire besluit te nemen. Daarbij is van belang of verweerder beheerder is in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wrakkenwet. Partijen verschillen daarover van mening.
4. Tussen partijen is niet in geding dat de twee gezonken vaartuigen wrakken zijn als bedoeld in de Wrakkenwet en dat de wrakken zich bevonden in een inham in de [haven] te [plaats] . Ter zitting is door partijen bevestigd dat de [haven] , evenals de inham, een open verbinding heeft met de IJssel en vrij toegankelijk is voor het scheepvaartverkeer.
5. Het beheer is niet nader geregeld in de Wrakkenwet. Daarom heeft de rechtbank gekeken naar de wettelijke voorschriften waarin het beheer van water is geregeld.
6.1
De Waterwet kent de termen ‘beheer’ en ‘waterbeheer’. Deze zijn in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet respectievelijk gedefinieerd als ‘overheidszorg met betrekking tot een of meer afzonderlijke watersystemen of onderdelen daarvan, gericht op de in artikel 2.1 genoemde doelstellingen’ en ‘de overheidszorg die is gericht op de in artikel 2.1 genoemde doelstellingen’.
6.2
Onder watersysteem wordt volgens artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet verstaan: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.
6.3
Gelet op de definitie in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet is de [haven] een watersysteem in de zin van de Waterwet. De toepassing van die wet is gelet op artikel 2.1, aanhef en onderdeel c, gericht op de vervulling van maatschappelijke functie door de haven.
6.4
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de watersystemen aangewezen die volledig bij het Rijk in beheer zijn. Dat staat in artikel 3.1, eerste lid, van de Waterwet. Deze algemene maatregel van bestuur is het Waterbesluit.
6.5
In artikel 3.1, eerste lid, van het Waterbesluit, voor zover hier van belang, is bepaald dat het beheer van oppervlaktewaterlichamen die zijn vermeld in bijlage II bij dit besluit bij het Rijk berust. Bijlage II bij het Waterbesluit, onderdeel 1, getiteld ‘hoofdwateren’, sub d, vermeldt dat de IJssel en daarmee verbonden wateren in Rijksbeheer zijn.
Uit de Waterregeling tenslotte volgt uit de artikelen 3.1 en 3.2, in samenhang met kaartblad nummer 185, die als bijlage bij de Waterregeling is gevoegd, dat het waterstaatkundig beheer van de [haven] bij het Rijk berust.
6.6
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor aangehaalde bepalingen vast dat het Rijk waterstaatkundig beheerder is van de [haven] . Ambtenaren van Rijkswaterstaat voeren dat beheer uit. Dat volgt uit artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit aanwijzing toezichthouders water- en wegbeheer.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij bevoegd gezag is gelet op de specifiekere bepaling van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Scheepvaartverkeerswet (hierna: Svw). In dat artikellid is bepaald dat voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de scheepvaartweg is gelegen het bevoegd gezag is, indien het een scheepvaartweg betreft die niet in beheer is bij enig openbaar lichaam.
Volgens verweerder is de [haven] een scheepvaartweg die niet in beheer is bij enig (ander) openbaar lichaam. Daarbij gaat verweerder ervan uit dat het Rijk slechts bevoegd is als er sprake is van verkeer. Dat is er volgens verweerder in de [haven] niet, omdat deze geen doorgaande route biedt.
7.1
In artikel 1, eerste lid, onder d, van de Svw is “scheepvaartweg” gedefinieerd als: voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand binnenwater.
7.2
Omdat vaststaat dat de [haven] voor openbaar scheepvaartverkeer toegankelijk is, is de [haven] een scheepvaartweg als bedoeld in het hiervoor aangehaalde voorschrift. Verder is de rechtbank van oordeel dat voor de vraag of sprake is van scheepvaartverkeer niet bepalend is of het water een doorgaande route biedt. Dat de [haven] via dezelfde ingang wordt verlaten, betekent niet dat er geen sprake is van verkeer.
7.3
In artikel 1, vierde lid, van de Svw is bepaald dat onder het beheer van een scheepvaartweg in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan: het waterstaatkundig beheer daarvan dan wel, in afwijking hiervan, het vaarwegbeheer van die scheepvaartweg indien het laatstbedoelde beheer afzonderlijk bij een openbaar lichaam berust.
7.4
De rechtbank is niet gebleken van een besluit waarin het vaarwegbeheer afzonderlijk bij verweerder is neergelegd. Enkel de eigendom van de haven, die bij de gemeente Zutphen ligt, brengt niet met zich dat het vaarwegbeheer bij verweerder ligt. Anders dan verweerder heeft betoogd, is artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Svw niet van toepassing, omdat het Rijk krachtens de Waterwet is aangewezen als beheerder, zoals de rechtbank in rechtsoverweging 6.6 heeft vastgesteld.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in de [haven] geen beheerder is in de zin van de Wrakkenwet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het primaire besluit onbevoegd genomen. Reeds hierom is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). De door eiser opgevoerde reiskosten worden geacht van deze vergoeding onderdeel uit te maken. Zij komen daarom niet apart voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 168 aan hem
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 2.004.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Vogel, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 oktober 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.