ECLI:NL:RBGEL:2018:4514

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
05/840424-18, 05/841307-17, 05/046631-17, 05/221546-17, 02/049933-15 (tul) en 03/050570-17 (tul) (alle gevoegd)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een jongeman voor meerdere geweldsfeiten, waaronder mishandeling, vernieling en bedreiging, met oplegging van jeugddetentie en PIJ-maatregel

Op 15 oktober 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige jongeman, die werd beschuldigd van zes geweldsfeiten, waaronder mishandelingen, vernielingen en bedreigingen. De feiten vonden plaats in de afgelopen twee jaar, terwijl de verdachte in een jeugdinstelling verbleef. De rechtbank oordeelde dat de jongeman schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde hem een jeugddetentie op van 165 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd een voorwaardelijke maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Tijdens deze proeftijd moet de jongeman zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder beschermd wonen, ambulante behandeling en dagbesteding. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte lijdt aan verschillende psychische stoornissen, waaronder ADHD en een normoverschrijdende gedragsstoornis, wat zijn gedrag beïnvloedde. De rechtbank vond het belangrijk dat de jongeman de kans kreeg om zich te rehabiliteren en zijn gedrag te verbeteren, en dat hij de juiste ondersteuning en behandeling zou ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaatsen Arnhem en Zutphen
Parketnummers: 05/840424-18, 05/841307-17, 05/046631-17, 05/221546-17, 02/049933-15 (tul) en 03/050570-17 (tul) (alle gevoegd)
Datum uitspraak: 15 oktober 2018 (direct uitspraak)
vonnis op tegenspraak van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
verblijvende in de RJJI Den Hey-Acker te Breda.
Raadsman: mr. H. Anker, advocaat te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzittingen met gesloten deuren van 26 juni 2018, 4 september 2018, 18 september 2018 en 15 oktober 2018.
1. De inhoud van de tenlasteleggingen [1]
Aan verdachte is – kort samengevat - tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/046631-17:
hij op 21 februari 2016 in Halsteren [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Ten aanzien van parketnummer 05/221546-17:
1.
hij op 24 oktober 2017 te Zetten heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen.
2.
hij op 24 oktober 2017 te Zetten goederen van de [slachtoffer 3] heeft vernield.
Ten aanzien van parketnummer 05/841307-17:
1.
hij op 28 november 2017 te Zetten goederen van de [slachtoffer 3] heeft vernield.
2.
hij op 28 november 2017 te Zetten [slachtoffer 4] heeft bedreigd.
Ten aanzien van parketnummer 05/840424-18:
hij op 1 juni 2018 te Harreveld heeft geprobeerd [slachtoffer 5] zwaar te mishandelen. Als dat niet bewezen kan worden dan is tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 5] heeft mishandeld.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. De overwegingen ten aanzien van het bewijs [2] [3] [4] [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
In de zaak met parketnummer 05/840424-18 heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 5] niet kan worden bewezen maar de mishandeling van [slachtoffer 5] wel.
De officier van justitie heeft aangegeven welke bewijsmiddelen voorhanden zijn om tot deze bewezenverklaring te komen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 05/046631-17 (mishandeling [slachtoffer 1] ) vrijspraak bepleit wegens gebrek aan overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij aangever slechts tegen zijn borst heeft geduwd. Het overige dossier is zeer mager. Een medische verklaring en/of foto’s van het letsel dat aangever zou zijn toegebracht, ontbreken in het strafdossier. Dat aangever op zijn rug is geslagen zoals aangever heeft verklaard, wordt niet ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] noch anderszins. Volgens de raadsman bestaat er enkel bewijs voor het slaan in het gezicht van aangever door verdachte gelet op de verklaring van aangever en [getuige 1] , maar is dit niet overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde.
De raadsman heeft ten aanzien van de zaak met parketnummer 05/221546-17 feit 1 (poging zware mishandeling [slachtoffer 2] ) vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe – zakelijk weergegeven – gesteld dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde boos was maar dat uit de bewijsmiddelen volgt dat deze boosheid op voorwerpen was gericht en niet tegen aangever. Verdachte had niet de intentie om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Volgens de raadsman waren de voorwerpen waar verdachte mee heeft gegooid niet al te groot en niet al te zwaar. Verdachte zelf stelt richting de vloer te hebben gegooid en dat aangeefster bovendien om een hoekje stond en dus niet geraakt kon worden.
De raadsman heeft gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde (vernieling goederen [slachtoffer 3] ) kan worden bewezen met uitzondering van de vernieling van de kast.
De raadsman heeft ten aanzien van de zaak met parketnummer 05/841307-17 gesteld dat feit 1 (vernieling goederen [slachtoffer 3] ) kan worden bewezen. Feit 2 (bedreiging [slachtoffer 4] ) kan niet worden bewezen waartoe de raadsman heeft aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de uitingen van verdachte algemene uitingen van woede en frustratie waren. Enkel aangever heeft verklaard dat verdachte naar hem dreigende taal heeft geroepen. Uit de overige bewijsmiddelen valt op te maken dat de dreigende taal in het algemeen was geuit door verdachte en niet gericht was op bepaalde personen. Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte heeft geroepen: “Ik steek jullie allemaal dood” en dat [getuige 2] de dreigende taal van verdachte niet heeft ervaren als zo zeer naar hem persoonlijk geuit.
De raadsman heeft ten aanzien van de zaak met parketnummer 05/840424-18 (mishandeling [slachtoffer 5] ) vrijspraak bepleit van poging tot zware mishandeling en gesteld dat de mishandeling deels kan worden bewezen. De raadsman heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is voor het schoppen van het slachtoffer door verdachte nu alleen getuige [getuige 3] dit heeft verklaard.
Verdachte heeft verklaard [slachtoffer 5] op haar jukbeen of kaak te hebben geslagen waarna zij voorover viel op haar gezicht, maar hij heeft ontkend haar tevens te hebben geschopt.
Volgens de raadsman kan niet worden vastgesteld waardoor het letsel bij [slachtoffer 5] is ontstaan. Het letsel zou ook veroorzaakt kunnen zijn doordat [slachtoffer 5] voorover viel met haar gezicht op de grond.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 05/046631-17 (mishandeling [slachtoffer 1] ):
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 1] gepleegd op 21 februari 2016.
Aangever [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling gepleegd aan de [adres 2] te Halsteren op 21 februari 2016 en verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij verblijft bij [naam 1] . Op 21 februari 2016 is hij met twee andere bewoners, [naam 2] en verdachte, en een begeleider, [naam 3] , naar het tankstation gelopen. Verdachte begon zonder enige aanleiding tegen aangever te schelden met woorden als ‘kanker’. Aangever zei toen dat verdachte moest stoppen met schelden. Dit deed verdachte niet en verdachte begon aangever op zijn rug te slaan met allebei zijn handen die waren gebald tot vuisten. Verdachte sloeg met kracht waardoor aangever pijn had aan zijn rug. Aangever draaide zich om en toen begon verdachte hem in zijn gezicht te slaan met allebei zijn vuisten. Verdachte sloeg wederom met kracht en heeft aangever ongeveer tien keren geraakt in zijn gezicht. Hierdoor had aangever pijn en letsel aan zijn gezicht. Zijn gezicht zat helemaal onder het bloed. Aangever had een bloedneus en een flinke bult boven zijn rechter slaap. De dag erna had aangever nog flink veel pijn aan zijn kaken, de bult boven zijn rechterslaap en zijn neus. [6]
De rechtbank stelt vast dat voormelde verklaring van aangever overeenkomt met de verklaring van getuige [getuige 1] waarbij verdachte ter zitting heeft verduidelijkt dat de door aangever benoemde [naam 2] , [getuige 1] is. [getuige 1] heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij op 21 februari 2016 met aangever, verdachte en begeleider [naam 3] richting een tankstation liep vanaf hun groep bij de [naam 1] . Ongeveer aan het einde sloeg verdachte ineens aangever met gebalde vuisten. [getuige 1] zag dat verdachte aangever meerdere keren op zijn neus sloeg. [getuige 1] zag dat aangever een bloedneus had. [7]
De rechtbank overweegt dat verdachte bij de politie geen verklaring heeft afgelegd over het incident. [8] Pas ter gelegenheid van de terechtzitting heeft verdachte verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij op 21 februari 2016 aangever tegen zijn borst heeft geduwd.
Dat hij aangever duwde, was toeval, het had ook [getuige 1] kunnen zijn. Aangever en [getuige 1] kregen ruzie met elkaar en verdachte duwde aangever om aangever en [getuige 1] uit elkaar te halen.
Verdachte heeft bij de politie gezwegen en ter zitting ontkend dat hij aangever zou hebben geslagen en/of gestompt en/of gestoten. [9]
De rechtbank is op grond van de aangifte en de verklaring van [getuige 1] in onderling verband en samenhang bezien van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mishandeling door [slachtoffer 1] meermalen met kracht met gebalde vuist op diens neus en gezicht te slaan. Het gegeven dat verdachte – pas ter zitting – heeft verklaard aangever alleen te hebben geduwd, legt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal om de aangifte en de verklaring van [getuige 1] te ondergraven. Daarbij komt dat verdachte ook geen plausibele uitleg heeft kunnen geven over de reden waarom aangever en [getuige 1] hem ten onrechte zouden willen belasten.
Ten aanzien van parketnummer 05/221546-17:
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft – mede namens de [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) te Zetten – aangifte gedaan van het tenlastegelegde gepleegd aan de [adres 3] te Zetten op 24 oktober 2017. Zij heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat zij op 24 oktober 2017 in dienst was als begeleider op de groep [naam 4] . Zij wilde verdachte naar zijn kamer sturen omdat het rustuur was om 18.15 uur. Verdachte wilde niet naar zijn kamer en gaf aangeefster een duw. Verdachte flipte helemaal. Hij was compleet door het dolle heen. Zij zag dat hij de bank optilde en deze omgooide. De tafel gooide hij door de woonkamer heen. Zij probeerde verdachte kalm te krijgen maar dit lukte niet echt. Zij zag dat hij vervolgens de stereo-installatie uit de kast pakte, de kabels vlogen eruit en zij zag ook de stereo-installatie door de woonkamer vliegen. Aangeefster zag dat verdachte één van de geluidsboxen uit de kast pakte en deze met een behoorlijke snelheid in haar richting gooide. Zij kon net op het laatste moment wegstappen anders had zij deze geluidsbox vol in het gezicht gekregen. Zij weet zeker dat deze haar gezicht had geraakt als zij was blijven staan. De kast is helemaal uit zijn vorm getrokken maar staat nog wel op zijn plek. De stereo-installatie en de geluidsbox zijn vernield door verdachte. [10]
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangeefster ondersteuning vindt in de verklaring van getuige [getuige 4] . [getuige 4] heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij op 24 oktober 2017 samen met aangeefster aan het werk was op de [slachtoffer 3] . Verdachte wilde niet naar zijn kamer gaan. Toen [getuige 4] bij de gezamenlijke ruimte kwam, zag hij dat verdachte spullen aan het vernielen was. Verdachte was zeer boos.
[getuige 4] zag aangeefster in de deuropening van de gezamenlijke ruimte staan. Zij probeerde verdachte weer rustig te krijgen wat niet lukte. Hij zag verdachte diverse spullen van de [slachtoffer 3] vernielen zoals een kast, stereo en een prullenbak. Hij zag dat verdachte een radio box met kracht in de richting van aangeefster gooide en dat deze box rakelings langs het hoofd van aangeefster kwam. [11]
Verdachte heeft bij de politie verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij op 24 oktober 2017 terug moest naar zijn kamer. Dat wilde hij niet. Hij was zeer boos. Hij heeft toen een kast vernield en een radio tegen het raam gegooid.
Verdachte heeft ook een dvd box, groot model, richting de leiding gegooid. Hij besefte pas later dat dit best wel schade had kunnen veroorzaken, dat er best wel letsel had kunnen komen door die spullen richting de leiding te gooien. [12]
De rechtbank overweegt dat verdachte pas ter zitting heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij op heuphoogte van aangeefster heeft gegooid en dat aangeefster niet kon worden geraakt omdat zij achter een deurpost stond. Hij had niet de bedoeling om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Over het voorwerp waarmee verdachte heeft gegooid, heeft verdachte ter zitting wisselend verklaard. In eerste instantie heeft verdachte desgevraagd bevestigd dat het voorwerp waarmee hij richting aangeefster gooide het voorwerp is dat staat afgebeeld op de onderste foto op pagina 18 van het proces-verbaal van aangifte. De rechtbank stelt vast dat op deze foto een geluidsbox/radiobox staat van circa 25 centimeter hoog en circa 25 centimeter breed. Verdachte komt later hierop terug door te verklaren dat hij richting aangeefster heeft gegooid met een kleiner, rond cd-blik dat niet op de foto’s staat die zijn bijgevoegd bij het proces-verbaal van aangifte. [13] De rechtbank overweegt dat aangeefster noch [getuige 4] heeft verklaard over een cd-blik dat door verdachte is gegooid dan wel is vernield.
De rechtbank constateert dat verdachte wisselend heeft verklaard over het voorwerp waarmee hij gooide en dat bovendien op de foto’s het door verdachte genoemde cd-blik niet is terug te vinden. Verdachte herkende daarentegen ter zitting in eerste instantie wel de geluidsbox op pagina 18 als het voorwerp waarmee hij gooide. Dit alles maakt dat de rechtbank over het voorwerp en de manier waarop daarmee is gegooid, meer waarde hecht aan de verklaringen van aangeefster en getuige. Daarom vindt de rechtbank dat kan worden bewezen dat verdachte een geluidsbox/radiobox met kracht in de richting van het gezicht van aangeefster heeft gegooid. Daardoor is ook een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontstaan. Dit blijkt uit het feit dat verdachte op 24 oktober 2017 zeer boos was en veel voorwerpen kapot sloeg en met kracht in de richting van het gezicht van aangeefster heeft gegooid. Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht gooien van een hard voorwerp met behoorlijk gewicht richting een kwetsbaar lichaamsonderdeel, kan resulteren in fors en/of permanent letsel. De rechtbank is van oordeel dat deze handeling naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De raadsman heeft in dit verband gesteld dat in het Pro Justitia rapport van 30 augustus 2018 door de psychologen [naam 5] en [naam 6] wordt aangegeven dat verdachte gelet op zijn persoonlijkheid de risico’s van zijn handelen nauwelijks kan inschatten. Volgens de raadsman brengt dit met zich dat niet kan worden geconcludeerd dat verdachte zich bewust was van de mogelijkheid dat het gevolg, te weten zwaar lichamelijk letsel, zou kunnen intreden door zijn handelen en evenmin dat hij de kans daarop bewust heeft aanvaard. De rechtbank passeert deze stelling nu verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij zich later besefte dat zijn handelen letsel had kunnen veroorzaken en dat hij voortaan wel zes keer nadenkt voordat hij zoiets doet. Daaruit is af te leiden dat verdachte in het algemeen wel degelijk wetenschap heeft over wat het gevaar kan zijn van dit handelen. De rechtbank vindt ook dat verdachte de kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Dit zou alleen anders zijn als verdachte op het moment van het gooien volledig ontoerekeningsvatbaar was. Dat dit niet zo was, blijkt uit zijn verklaring dat verdachte zich wel in enige mate bewust was van zijn handelen op dat moment. Hij wilde niet terug naar zijn kamer en was daarom boos waarbij hij zijn boosheid uitte door spullen te vernielen. De mate waarin verdachte zijn handelen kan worden toegerekend wordt voor het overige besproken onder punt 6 van dit vonnis.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen aldus dat verdachte op 24 oktober 2017 heeft getracht om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een geluidsbox/dvd-box met kracht in de richting van [slachtoffer 2] te gooien.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig én overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde op 24 oktober 2017 heeft begaan. Niet bewezen kan worden dat verdachte de kast heeft vernield dan wel beschadigd nu dit niet onomstotelijk valt af te leiden uit de foto van de kast op pagina 19 van het proces-verbaal van aangifte. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Nu de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting voor het overige als bekennende verklaringen zijn aan te merken, en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank ingevolge artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht voor haar bewijsoordelen de navolgende bewijsmiddelen redengevend:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] [14] ;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] [15] ;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [16] ;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 september 2018.
Ten aanzien van parketnummer 05/841307-17:
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Nu de verklaring van verdachte ter zitting als een bekennende verklaring is aan te merken en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank ingevolge artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht voor haar bewijsoordelen de navolgende bewijsmiddelen redengevend:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] [17] ;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] [18] ;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 september 2018.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 28 november 2017 stoelen, ruiten, een computer, een modem, een computermonitor, een wc-bril en een deurpost van de [slachtoffer 3] waar hij op dat moment verbleef, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de tenlastegelegde bedreiging van aangever [slachtoffer 4] .
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van bedreiging en verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij werkzaam is als beveiliger bij de [slachtoffer 3] . Omstreeks 18.30 uur liep verdachte de woonkamer in en ging op enig moment voor [slachtoffer 4] staan ongeveer op vijf meter van hem af. [slachtoffer 4] zag dat verdachte een voorwerp in zijn rechterhand had met een spitse punt. Hij zag dat verdachte het scherpe voorwerp naar hem wees, [slachtoffer 4] aankeek en zei: “Kom dan [slachtoffer 4] ik steek je kapot. Kom maar”. Hij voelde zich door verdachte bedreigd. Hij zag aan verdachte dat hij heel boos was. Hij zag dat verdachte zijn hele lichaam spande en een woeste blik had in zijn ogen. Door het incident van de dag ervoor weet aangever dat verdachte in staat is om dit soort bedreigingen uit te voeren. Verdachte heeft een agressieprobleem dus aangever kon hem niet zo goed inschatten. Hij was wel bang dat verdachte hem zou steken met het voorwerp. [19]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij als groepsleider bij de [slachtoffer 3] werkt. Hij zag dat verdachte een steekwapen in zijn rechterhand had.
Hij hoorde verdachte zeggen: “Niet aan mij zitten”. [getuige 2] riep naar zijn collega’s: “Pas op, hij heeft een steekwapen”.
Vervolgens zag hij dat verdachte alles in de woonkamer begon te slopen en met alles begon te gooien. Hij hoorde verdachte enkele keren roepen: “Ik steek jullie allemaal dood”. [20]
Getuige [getuige 5] , eveneens groepsleider bij de [slachtoffer 3] , heeft ook verklaard dat verdachte riep: “Ik steek jullie allemaal dood”. [getuige 5] heeft daarnaast verklaard – zakelijk weergegeven – dat de situatie dreigend was in de zin dat zij niet bij verdachte in de buurt moesten komen. [21]
Getuige [getuige 6] , werkzaam bij de [slachtoffer 3] als algemeen manager, heeft voorts verklaard – zakelijk weergegeven – dat er binnen de [slachtoffer 3] diverse incidenten zijn geweest waarbij verdachte heeft gedreigd met een door hem zelf gemaakt steekwapen. Volgens [getuige 6] heeft verdachte als hem verteld wordt dat hij weer naar een gesloten afdeling moet, zoals op 28 november 2017 opnieuw het geval was, niets te verliezen en wil hij laten zien dat hij wel degelijk iets in te brengen heeft. [getuige 6] is van mening dat verdachte het zelfgemaakte steekwapen ook zal gebruiken als iemand de confrontatie met hem aangaat. Dit zorgt ervoor dat het personeel dat in contact staat met verdachte een zeer onveilige werksfeer ervaart. De [slachtoffer 3] is niet ingericht voor de agressie en het gedrag dat verdachte toont. [22]
Verdachte heeft ter zitting verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij de dreigende taal niet specifiek naar aangever heeft geroepen, maar dit in het algemeen heeft geroepen.
Hij heeft verklaard dat hij een scherp stuk wc bril in zijn handen heeft gehad dat hij kort voor het incident zelf in zijn kamer had gemaakt. Hiermee wilde verdachte voorkomen dat hij werd gefixeerd. [23]
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de aard, de omvang en de bewoording van de bedreiging alsook de omstandigheden waaronder deze is gedaan voldoende ernstig was om bij aangever de redelijke vrees te doen ontstaan dat hij slachtoffer zou kunnen worden van een misdrijf tegen het leven gericht dan wel van zware mishandeling. De rechtbank betrekt hierbij de context waarbinnen de uitlating van verdachte is gedaan. De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat verdachte boos was omdat hij zoals hij zelf ook heeft verklaard, net gesloten geplaatst werd waar hij niet blij mee was. Verdachte heeft vervolgens de tenlastegelegde bedreiging geuit door aangever de woorden toe te roepen: “Ik steek je kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking terwijl hij een zelfgemaakt, scherp stuk wc bril in zijn handen had. In feite heeft verdachte iedereen die op dat moment in zijn buurt was, bedreigd maar heeft niet iedereen aangifte gedaan. Dat is echter een individuele keuze en het gegeven dat de anderen geen aangifte hebben gedaan, maakt niet dat het bedreigen van [slachtoffer 4] niet bewezen kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank kon het voorgaande opgevat worden als bedreiging van aangever en is dit ook door aangever als zodanig opgevat.
Ten aanzien van parketnummer 05/840424-18:
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie en de raadsman dat de poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hierbij dat het dossier onvoldoende medische informatie bevat omtrent het letsel dat het slachtoffer [slachtoffer 5] bij het incident heeft opgelopen. Daardoor is onduidelijk hoe het letsel van [slachtoffer 5] precies is ontstaan. Aan de hand van de in het dossier bijgevoegde foto’s van het gezicht van het slachtoffer kan de rechtbank niet de ernst van het letsel vaststellen. Gelet op het voorgaande dient verdachte van de tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de mishandeling wel bewezen met dien verstande dat niet bewezen wordt geacht dat verdachte het slachtoffer in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geschopt of getrapt. Verdachte heeft dit deel van de tenlastelegging ontkend en de verklaring van [getuige 3] wordt op dit punt ook niet ondersteund door enig ander bewijs. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van [getuige 3] en de verklaring van verdachte ter zitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 5] op 1 juni 2018 heeft mishandeld door het slachtoffer met de vuist in het gezicht te slaan. De rechtbank overweegt hierbij dat [getuige 3] namens het slachtoffer [slachtoffer 5] aangifte heeft gedaan en heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat op 1 juni 2018 [slachtoffer 5] onder begeleiding buiten bij de luchtplaats van [naam 7] was. Na ongeveer 5 à 10 minuten kwam verdachte ook op de luchtplaats. Verdachte heeft [slachtoffer 5] met gebalde vuist en met kracht op de rechterkant van haar gezicht geslagen. [slachtoffer 5] ging knock out. Zij viel voorover. [slachtoffer 5] is overgebracht naar het ziekenhuis. Er is aan de linkerkant van haar gezicht een zwelling. Door de val heeft zij schaafplekken op handen en knieën overgehouden. [24]
Verdachte heeft ter zitting verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij [slachtoffer 5] met zijn vuist op haar jukbeen of kaak heeft geslagen waarna zij voorover viel met haar gezicht op de stenen. Zij was meteen buiten bewustzijn. [25]

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/046631-17:
hij op
of omstreeks21 februari 2016, in de gemeente Bergen op Zoom (te Halsteren) (Hoofdlaan), opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meermalen
, althans eenmaal, (met kracht
) (met gebalde vuist
)op
/tegendiens
rug en/ofneus en
/ofgezicht
en/of hoofd en/of lichaamheeft geslagen
en/of gestompt en/of gestoten;
Ten aanzien van parketnummer 05/221546-17:
1.
hij op
of omstreeks24 oktober 2017 te Zetten, gemeente Overbetuwe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voormeld oogmerk een
(zware)geluidsbox/dvd-box
, althans enig (zwaar) voorwerp, (met kracht
) naar, althansin de richting van die [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks24 oktober 2017 te Zetten, gemeente Overbetuwe, opzettelijk en wederrechtelijk
een kast en/ofeen stereo-installatie/radio en
/ofeen geluidsbox/dvd-box
, in elk geval enig goed,dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd
, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Ten aanzien van parketnummer 05/841307-17:
1.
hij op
of omstreeks28 november 2017 te Zetten, gemeente Overbetuwe, opzettelijk en wederrechtelijk
een ofmeerdere stoel
(en
)en
/ofruit
(en
)en
/ofeen computer en
/ofeen modem en
/ofeen computermonitor en
/ofeen wc-bril en
/ofeen deurpost
, in elk geval enig(e) goed(eren), die
/datgeheel of ten dele aan een ander, te weten aan de [slachtoffer 3] ( [slachtoffer 3] ) toebehoorde
(n
), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
en/of weggemaakt;
2.
hij op
of omstreeks28 november 2017 te Zetten, gemeente Overbetuwe, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
op korte afstand van die [slachtoffer 4] een steekwapen voor te houden en/of met een steekwapen staan zwaaienen
/of (daarbij)deze dreigend de woorden toe te voegen “
Kom dan [slachtoffer 4] ,ik steek je kapot.
Kom dan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten aanzien van parketnummer 05/840424-18:
subsidiair
hij op
of omstreeks01 juni 2018, te Harreveld, in de gemeente Oost Gelre, een persoon, genaamd [slachtoffer 5] , heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer 5]
met de al dan niet geschoeide voet in het gezicht en/of tegen het hoofd te schoppen of te trappen, en/of door genoemde [slachtoffer 5]met de
al dan niet gebaldevuist in het gezicht
en/of tegen het hoofd te stompen ofte slaan;
Wat meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van parketnummer 05/046631-17:
mishandeling
Ten aanzien van parketnummer 05/221546-17:
feit 1:
poging tot zware mishandeling
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander

toebehoort, vernielen en/of beschadigen

Ten aanzien van parketnummer 05/841307-17:
feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander

toebehoort, vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar maken

feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van parketnummer 05/840424-18:
subsidiair:
mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.

6.De strafbaarheid van verdachte

Drs. [naam 8] , kinder- en jeugdpsychiater, heeft een psychiatrisch onderzoek verricht naar de persoon van verdachte. Uit het opgemaakte Pro Justitia rapport van 31 maart 2018 komt onder meer het volgende naar voren.
Bij betrokkene kan gesproken worden van zowel een ziekelijke stoornis als van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van respectievelijk ADHD en een normoverschrijdende gedragsstoornis, met begin in de kinderleeftijd, ernstig van aard, dit mede op basis van een reactieve hechtingsstoornis. Verder kan gesproken worden van ouder-kindrelatieproblematiek. Hiermee samenhangend vertoont betrokkene een zelfbepalende houding, agressief antisociaal gedrag, moeite met regels en met gezag en een zorgelijke emotionele, morele en sociale ontwikkeling.
Gelet op het chronische karakter van de ziekelijke stoornis en de gedragsstoornis, was hiervan sprake ten tijde van het (totale) tenlastegelegde.
De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde vermoedelijk de gedragskeuzen c.q. gedragingen van betrokkene ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Betrokkene vertelt dat hij boos was op de groepsleiding van de instelling omdat hij weer in de gesloten unit was geplaatst. Hij heeft zich op een bepaald moment agressief ontladen, zijn boosheid gericht op het interieur van de afdeling.
Betrokkene wist ergens wel dat dit niet correct was, maar hij was niet in staat een andere gedragskeuze te maken; hij maakte voor zichzelf in ieder geval niet de keuze om anders te handelen. Impulsief agressieve drijfveren hebben overwegend een rol gespeeld in dit besluit. Zijn zelfsturing/coping met dergelijke agressieve impulsen schiet dan duidelijk tekort en mede vanwege zijn gebrekkige empathische en morele vermogens handelde hij niet anders.
De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens hebben bij
bewezenverklaring zeer waarschijnlijk in belangrijke mate geleid tot het tenlastegelegde;
betrokkene had onvoldoende keuzemogelijkheden om anders te handelen. Rapporteur adviseert daarom het tenlastegelegde indien bewezen, verminderd toe te rekenen. (…)
Broekman heeft naar aanleiding van het tenlastegelegde onder parketnummer 05/840424-18 vervolgonderzoek verricht en een aanvullend Pro Justitia rapport opgemaakt op 26 juli 2018. In dat rapport geeft rapporteur aan dat betrokkene niet heeft meegewerkt aan het vervolgonderzoek.
Drs. N. [naam 5] heeft in samenwerking met drs. M. [naam 6] , beide GZ-psycholoog, psychologisch onderzoek verricht naar de persoon van verdachte en de resultaten hiervan vermeld in het Pro Justitia rapport van 10 april 2018. Naar aanleiding van het tenlastegelegde onder parketnummer 05/840424-18 hebben [naam 5] en [naam 6] vervolgonderzoek verricht en een aanvullend Pro Justitia rapport opgemaakt op 30 augustus 2018. In dit rapport geven rapporteurs aan dat betrokkene niet wilde meewerken aan het vervolgonderzoek. Uit het Pro Justitia rapport van 10 april 2018 komt onder meer het volgende naar voren.
Betrokkene lijdt aan een reactieve hechtingsstoornis. Het opgroeien in instabiele en
zeer wisselende opvoedingsomstandigheden heeft het vormen van stabiele en selectieve
hechtingsrelaties bemoeilijkt. Betrokkene rekent vrijwel alleen op zichzelf en zijn omgang
met anderen is oppervlakkig en eerder instrumenteel van aard. Betrokkene is
onvoldoende in staat om zijn emoties te reguleren. Betrokkene lijdt aan ADHD zich uitend in concentratieproblemen en onrustig en impulsief gedrag. Betrokkene laat impulsieve uitbarstingen zien zonder na te denken over gevolgen van zijn agressieve gedrag. Betrokkene laat weinig empathie zien en een gebrekkige gewetensontwikkeling. Betrokkene lijdt aan een normoverschrijdende stoornis en onderliggend is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (cluster B).
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren de reactieve hechtingsstoornis, ADHD en de normoverschrijdende gedragsstoornis aanwezig. Betrokkene maakte een overprikkelende indruk, was onrustig en voelde zich onveilig. Dit leidde tot een impulsieve uitbarsting van agressie. Betrokkene is zelf niet in staat om tot rust te komen en om zijn emoties en gedrag te reguleren.
Rapporteurs adviseren om de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, verminderd toe te rekenen aan betrokkene.
In het Pro Justitia rapport van 30 augustus 2018 wordt aangegeven dat eerder (zoals vermeld in het rapport van 10 april 2018) bij betrokkene een normoverschrijdende gedragsstoornis is vastgesteld. Gezien de inmiddels bereikte leeftijd van 18 jaar van betrokkene en het pervasief patroon van gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen, kan inmiddels worden gesproken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Gezien de aard van de ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een reactieve hechtingsstoornis, ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis kan ervan uit worden gegaan dat deze ook aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene ervaarde gevoelens van onrust, spanning en achterdocht. Vanuit de behoefte aan een gevoel van veiligheid kiest betrokkene voor een agressieve houding.
Rapporteurs adviseren om het tenlastegelegde, indien bewezen, verminderd toe te rekenen aan betrokkene. Vanuit eerder onderzoek waarin over soortgelijke feiten is gerapporteerd (aangegeven in het rapport van 10 april 2018), is naar voren gekomen dat betrokkene een beperkt inzicht laat zien in zijn gedrag en in de gevolgen hiervan. Betrokkene is onvoldoende in staat om zijn gedrag te reguleren en te controleren, om na te denken over mogelijke gedragsalternatieven en is tevens onvoldoende in staat om deze dan ook toe te passen.
De rechtbank neemt de conclusie van voornoemde rapporteurs, te weten dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten is, over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het jeugdsanctierecht toe te passen.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft hij gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) op te leggen met een proeftijd van 2 jaar en daarbij de voorwaarden te bepalen zoals vermeld in het ‘Aanvullend Reclasseringsadvies’ van GGZ Tactus Zutphen van 11 oktober 2018. Door middel van de gevorderde voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt verdachte de kans geboden om zich te kunnen bewijzen buiten de geslotenheid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht het jeugdsanctie toe te passen en om in de strafmaat rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft tevens verzocht het advies van de psychiater en de psychologen om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten, over te nemen. Door de raadsman is voorts naar voren gebracht – zakelijk weergegeven – dat de feiten die volgens de raadsman bewezen kunnen worden, geen feiten zijn op grond waarvan een PIJ-maatregel kan worden opgelegd. De door verdachte gepleegde feiten zijn ook niet als bijzonder ernstig aan te merken gelet op het strafmaximum van deze feiten terwijl een PIJ-maatregel een zware maatregel is. De deskundigen zijn niet eensluidend in hun adviezen over de meest passende strafafdoening.
De raadsman bekruipt het gevoel dat het capaciteitsgebrek bij behandelinstellingen tot gevolg heeft dat de modaliteit van de sanctie verschillend is. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling. De raadsman heeft bepleit verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en om door middel van bijzondere voorwaarden behandeling in te kaderen.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij voor alle hulpverlening openstaat en een laatste kans wenst om te kunnen laten zien dat hij hulp kan benutten.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zestal strafbare feiten gepleegd binnen de setting van de instellingen waar hij op dat moment verbleef. De gepleegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] , de bedreiging van [slachtoffer 4] die gepaard ging met het toepassen van fors geweld op goederen van de instelling en de mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] zijn als ernstige strafbare feiten te kwalificeren. Het feit dat verdachte bij de bedreiging van [slachtoffer 4] een zelfgemaakt, scherp stuk wc bril toonde aan het personeel van de instelling, geeft aan dat verdachte zeer berekenend heeft geopereerd en bereid is ver te gaan en anderen angst inboezemt. Verdachte heeft door te handelen als bewezen verklaard, een voor de slachtoffers bedreigende en onveilige situatie gecreëerd en heeft inbreuk gemaakt op hun gezondheid en lichamelijke integriteit. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk geweld vaak nog lange tijd hinder ondervinden van de psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Uit het strafblad van verdachte van 19 juli 2018 blijkt bovendien dat hij eerder is veroordeeld tot werkstraffen voor soortgelijke (gewelds)feiten. Omdat hij op 26 oktober 2017 ook is veroordeeld door de rechtbank Gelderland moet de rechtbank er rekening mee houden dat een deel van de feiten toen al had kunnen worden behandeld en dan tot één straf zou hebben geleid.
In de persoon van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om op het feit dat verdachte pleegde toen hij al meerderjarig was ook het jeugdstrafrecht van toepassing te achten. Van belang is bovendien dat de feiten aan verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wat voor verdachte de meest passende straf is die verdachte er bovendien van zal weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De straf moet recht doen aan de ernst van de feiten maar ook aan de persoonlijke problematiek van verdachte en aan het feit dat verdachte getekend is door de verwaarloosde gezinsomstandigheden waaronder hij is opgegroeid. Sinds zijn twaalfde heeft hij in vele verschillende jeugdinstellingen geleefde. Verdachte heeft in zijn leven onvoldoende geleerd om zelf de juiste keuzes te maken en sociale vaardigheden en copingstijlen te ontwikkelen. Hij heeft geleerd om agressie in te zetten om verandering te krijgen in de situatie waarin hij zit. Daarnaast is sprake van ADHD, een reactieve hechtingsstoornis en een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. Hij komt over als een nog kwetsbare en in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling nog jonge jongeman. Dit alles maakt zijn terugkeer in de maatschappij moeilijk. Uit de al eerder genoemde rapporten van psychiater Broekman en psychologen [naam 5] en [naam 6] volgt dat de kans op toekomstig gewelddadig gedrag bij verdachte groot is.
De rechtbank is van oordeel dat het gezien dit alles passend en geboden is dat verdachte een jeugddetentie voor de duur van zijn voorarrest wordt opgelegd, te weten 165 dagen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verdachte op 29 oktober 2018 in vrijheid zal worden gesteld. Met deze straf wordt recht gedaan aan de ernst van de feiten en de impact ervan op de slachtoffers.
Daarnaast is de rechtbank het eens met de deskundigen dat verdachte een lange en intensieve residentiële behandeling nodig heeft gericht op agressieregulatie en met inzet van medicatie. Er moeten kleine stappen worden gezet richting zelfstandigheid en het aanleren van vaardigheden. Verder zal passende huisvesting moeten worden gevonden en stimulatie van de verdere school- en beroepsontwikkeling.
Over de plaats waar en het kader waarbinnen verdachte het beste behandeld kan worden, is veel discussie en lopen de meningen uitéén. De psychiater geeft aan dat het met name de geslotenheid van een instelling is die maakt dat verdachte het risicovolle gedrag gaat vertonen. Er moet ingezet worden op tijdige interventie wanneer de spanningen oplopen. Dit kan ook op een meer open setting. Dat kan verdachte motiveren en hij moet het voordeel van de twijfel krijgen. Bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf zijn daarmee voldoende kader.
De psychologen [naam 5] en [naam 6] vinden een steviger kader noodzakelijk omdat eerdere pogingen verdachte te behandelen in het verleden niet goed werkten. Daarom wordt een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) adviseert in het rapport van 14 september 2018 om verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Het is van belang dat verdachte op een plek verblijft waar hij fouten mag maken, maar waar hij ook de duidelijkheid krijgt dat hij wel in de instelling mag zijn en blijven. De Raad vindt het beter dat verdachte verzekerd is van een langdurige behandelplek, zodat hij weet dat hij op deze plek kan blijven, waar hij mag leren en fouten mag maken zonder dat dit ten koste gaat van zijn behandeling en behandelplek. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal hier meer kader voor bieden. De Raad vindt een voorwaardelijke PIJ-maatregel dan ook alleen wenselijk voor verdachte als er een passende behandelplek is gevonden die voldoet aan alle genoemde criteria om verdachte een echte kans te geven om aan behandeling toe te komen.
De rechtbank begrijpt op zich de redenering van de Raad voor de Kinderbescherming maar vindt een onvoorwaardelijke maatregel een stap te ver gaan. De meningen zijn verdeeld over de vraag of een zo strikt kader nodig is en mogelijk zelfs averechts zou kunnen werken zodat de rechtbank niet eenduidig kan zeggen dat deze zeer verstrekkende maatregel noodzakelijk is. Uit de verschillende standpunten valt wel af te leiden dat verdachte – en daarmee ook de maatschappij – gebaat zou zijn bij intensieve klinische behandeling maar dat kan ook in een minder dwingend kader.
Het is echter in de vijf maanden dat verdachte al in voorarrest zit niet gelukt een passende behandelplek voor hem te vinden. Ook niet na eerdere aanhoudingen van de strafzitting om extra tijd te creëren. Dit lijkt verschillende oorzaken te hebben. Het heeft lang geduurd voordat de deskundigenrapporten klaar waren en het heeft lang geduurd voordat actief en met prioriteit is gezocht naar een passende plek voor verdachte. Op het moment dat dit wel gebeurde, stuitte de reclassering op een veelvoud aan problemen.
Dit blijkt uit haar rapport van 11 oktober 2018. De rechtbank noemt hieruit voorbeelden als wachttijden van vier tot zes maanden, leeftijdslimieten die gesteld worden aan een op zich zelf passende behandelplaats, een tekort aan ‘ingekochte forensische plaatsen‘, financieringsproblemen omdat niet duidelijk is of de gemeente van de betreffende zorgaanbieder de behandeling wel zal betalen en ook zou het intelligentieprofiel van verdachte net te hoog zijn om hem toe te laten tot een behandelplek die op zich zelf passend lijkt te zijn.
Verdachte is een jongeman die flinke fouten heeft gemaakt. Hij staat echter vrijwel alleen op de wereld en om hem de aansluiting te kunnen laten maken met de maatschappij is een passende behandelplek nodig. Het is schrijnend om de merken dat het niet gelukt is deze te vinden, naar het zich laat aanzien door een complex stelsel van plaatsings- en financieringsvoorwaarden. Het is een gemiste kans voor verdachte en daarmee ook voor de maatschappij.
Verdachte heeft met vijf maanden voorarrest in feite zijn straf al uitgezeten. Langer wachten op een klinische behandelplek is daarom geen optie. Ter zitting van 15 oktober 2018 is besproken wat nu de beste optie zou zijn om de overgang naar de buitenwereld voor verdachte zo soepel mogelijk te laten verlopen en om recidive te voorkomen. De heer [naam 11] van de jeugdreclassering heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij de mogelijkheden van een plek voor verdachte binnen beschermd wonen bij [naam 9] in Hardenberg of [naam 10] in Enschede onderzoekt. Het is daarnaast nodig dat verdachte een goede dagbesteding heeft en dat hij zich ambulant laat behandelen. [naam 11] kent en begeleidt verdachte al veel langer en wil proberen het toezicht vorm te geven. Verdachte heeft op indringende vragen van de officier van justitie laten zien dat hij inziet welke kans hem nu geboden wordt en wil zich hiervoor inzetten. De rechtbank vindt daarbij een grote stok achter de deur nodig en zal daarom aan verdachte ook een voorwaardelijk PIJ-maatregel opleggen.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de bewezenverklaring en de conclusies en adviezen van de deskundigen, aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van de strafbare feiten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel in de onderhavige situatie. Vastgesteld moet worden dat een reeks agressieve incidenten heeft plaatsgevonden door toedoen van verdachte die gevaar hebben opgeleverd voor de gezondheid van het personeel en de medebewoners in de instellingen waar verdachte toentertijd verbleef. Ten gevolge van de vernielingen die verdachte heeft begaan, is ook gevaar voor goederen opgetreden. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank legt de PIJ-maatregel voorwaardelijk op nu het erop lijkt dat verdachte zich wil inzetten voor zijn toekomst in het algemeen en voor ambulante behandeling in het bijzonder. De rechtbank wil verdachte deze kans bieden. Daarbij is het van belang dat verdachte zich houdt aan na te melden algemene en bijzondere voorwaarden gedurende een proeftijd van 2 jaar.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging (tul)

Ten aanzien van parketnummers 02/049933-15 en 03/050570-17
Met betrekking tot de onder deze parketnummers ingediende vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijk opgelegde straffen hebben zowel de officier van justitie als de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze vorderingen afgewezen dienen te worden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich vóór het einde van de toepasselijke proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, zoals naar voren komt uit de inhoud van het onderhavige vonnis, en daarmee een van de algemene voorwaarden heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, aangezien zij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen niet opportuun acht in het licht van de opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 63, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart
niet bewezendat verdachte inzake parketnummer 05/840424-18 het primair tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart
bewezendat verdachte het tenlastegelegde inzake:
parketnummer 05/046631-17 heeft begaan,
parketnummer 05/221546-17 het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan,
parketnummer 05/841307-17 het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en parketnummer 05/840424-18 het subsidiaire heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
165 (honderdvijfenzestig) dagen;
 beveelt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van die straf in mindering zal worden gebracht;
 legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
 bepaalt dat deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
 stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
 stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
zich vóór het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
zijn medewerking zal verlenen aan het door Jeugdbescherming Overijssel, afdeling jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
zal wonen bij [naam 9] te Hardenberg of [naam 10] te Enschede dan wel bij een soortgelijke instelling;
dagbesteding zal volgen in overleg met Jeugdbescherming Overijssel, afdeling jeugdreclassering;
ambulante behandeling gericht op agressieregulatie zal volgen dan wel een soortgelijke behandeling, te bepalen door Jeugdbescherming Overijssel, afdeling jeugdreclassering;
zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te controleren;
zich zal melden (op afspraken) bij Jeugdbescherming Overijssel, afdeling jeugdreclassering of begeleiding door de jeugdreclassering, te beginnen op 29 oktober 2018 voor 12.00 uur.
 geeft opdracht aan Jeugdbescherming Overijssel, afdeling jeugdreclassering, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
 wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging (tul) van de bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, in de zaak met parketnummer 02/049933-15 opgelegde voorwaardelijke straf;
 wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging (tul) van de bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, in de zaak met parketnummer 03/050570-17 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit vonnis gewezen door mr. M.G.J. Post, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A.A.M. Bögemann en mr. E.G. de Jong, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Stroink, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2018.
Mrs. Bögeman en De Jong zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Ten aanzien van parketnummer 05/046631-17:
hij op of omstreeks 21 februari 2016, in de gemeente Bergen op Zoom (te Halsteren) (Hoofdlaan), opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen diens rug en/of neus en/of gezicht en/of hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoten;
Artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van parketnummer 05/221546-17:
1.
hij op of omstreeks 24 oktober 2017 te Zetten, gemeente Overbetuwe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voormeld oogmerk een (zware) geluidsbox/dvd-box, althans enig (zwaar) voorwerp, (met kracht) naar, althans in de richting van die [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2017 te Zetten, gemeente Overbetuwe, opzettelijk en wederrechtelijk een kast en/of een stereo-installatie/radio en/of een geluidsbox/dvd-box, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Artikel 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van parketnummer 05/841307-17:
1.
hij op of omstreeks 28 november 2017 te Zetten, gemeente Overbetuwe, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere stoel(en) en/of ruit(en) en/of een computer en/of een modem en/of een computermonitor en/of een wc-bril en/of een deurpost, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de [slachtoffer 3] ( [slachtoffer 3] ) toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Artikel 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 28 november 2017 te Zetten, gemeente Overbetuwe, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op korte afstand van die [slachtoffer 4] een steekwapen voor te houden en/of met een steekwapen staan zwaaien en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toe te voegen “Kom dan [slachtoffer 4] , ik steek je kapot. Kom dan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van parketnummer 05/840424-18:
1.
hij op of omstreeks 01 juni 2018, te Harreveld, in de gemeente Oost Gelre, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer 5] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer 5] , met de al dan niet geschoeide voet in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geschopt of getrapt, en/of met dat opzet genoemde [slachtoffer 5] met de al dan niet gebalde vuist in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 01 juni 2018, te Harreveld, in de gemeente Oost Gelre, een persoon, genaamd [slachtoffer 5] , heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer 5] met de al dan niet geschoeide voet in het gezicht en/of tegen het hoofd te schoppen of te trappen, en/of door genoemde [slachtoffer 5] met de al dan niet gebalde vuist in het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen of te slaan;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis.
2.
3.
4.
5.
6.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 7-9
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 10b-10c
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 11-13
9.Proces-verbaal van de terechtzitting van 18 september 2018
10.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 15-19
11.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , p. 20-21
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 24
13.Proces-verbaal van de terechtzitting van 18 september 2018
14.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 15-19
15.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , p. 20-21
16.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 24
17.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 16-25
18.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] , p. 29-30
19.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 26-28
20.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 31-32
21.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] , p. 38-39
22.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] , p. 40-42
23.Proces-verbaal van de terechtzitting van 18 september 2018
24.Proces-verbaal van aangifte van aangever [getuige 3] , p. 3-4
25.Proces-verbaal van de terechtzitting van 18 september 2018